Sociale mobiliteit heeft ervoor gezorgd dat uit de lagere klasse de intelligente kinderen verdwenen. Nu zitten we met een akelige kloof tussen hoog- en laagopgeleiden, volgens filosoof Kees Vuyk.

Wanneer Jos Palm in zijn geschiedenis van De gewone man is aangekomen bij de tweede helft van de twintigste eeuw wordt zijn stijl nog bloemrijker en energieker. Hij gaat gelijk op met de transformatie die de gewone man na de oorlog in korte tijd ondergaat: van sappelaar in corduroy-broek tot de man in een confectiepak. Het ‘eeuwenlange vernachelde leven’ van de ‘brood-, pap- en spruitjesmensen’ werd eindelijk een beetje op waarde geschat. De gewone man werd in de jaren van wederopbouw een ‘gezeten armoedzaaier’ die zich ‘een leuk mantelpakje’ voor zijn vrouw kon permitteren.

Dat op waarde schatten van de gewone man is aan verandering onderhevig, zo blijkt uit Oude en nieuwe ongelijkheid van Kees Vuyk, zijn boek ‘Over het failliet van het verheffingsideaal.’ Het vooral sociaal-democratische streven naar waardering en verheffing van de gewone man werd in de jaren vijftig en zestig uitgedrukt in respect voor arbeid en vakmanschap, in beter onderwijs, gezondheidszorg en het ontstaan van de AOW. Een politiek van gelijke kansen zorgde ervoor dat de kinderen van de gewone man konden doorleren. Dit mondde uit in wat Vuyk ‘de glorieuze jaren zeventig tot negentig’ noemt, de jaren van de meritocratie waarin alles draaide om waardering voor de verdiensten waarmee men zich van zijn talenten wist te bedienen. Wie zijn best deed werd daarvoor terecht beloond en steeg op de sociale ladder. De meritocratie bracht de sociale mobiliteit op gang.

Jos Palm. Foto: TP de Boer

Zonder iets af te doen aan het principe dat verdiensten gewaardeerd moeten worden, blijkt bij nader toezien dat meritocratie niet genoeg is voor een rechtvaardige samenleving. Voor je gebruik kunt maken van je talenten moet je ze eerst hebben. Niet iedereen heeft talent, of evenveel talent. Talent is geen verdienste, maar een geschenk van de natuur. In zijn door Vuyk geciteerde Kerkdijklezing 2011 ‘Meritocratie is niet genoeg’ zei Job Cohen dat de cruciale rol van het toeval in de verdeling van talenten ons tot bescheidenheid dwingt. Zonder het belang van persoonlijke inzet te verminderen relativeert dit toeval de verdienste. Het maakt iemand met geen of weinig talent niet tot een loser. Het maakt iemand met talent niet tot een winnaar die breeduit op zijn borst kan gaan kloppen. Het brengt Vuyk tot een wel heel drastische conclusie: ‘De meritocratie is dus feitelijk een nieuwe vorm van geboortearistocratie.’ Het ’failliet’ in de ondertitel van Vuyks boek is een niet minder drastische omschrijving van de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden als gevolg van de ambitie om mensen uit de lagere klasse van de samenleving gelijke kansen te geven. Volg je Vuyks analyse dan kan beter gesproken worden van het ‘tragische lot van het verheffingsideaal’. Bij ‘failliet’ denk je dat iemand er tenminste voor een deel schuld aan heeft. Maar dat is bij de teloorgang van het verheffingsideaal niet het geval. Door te bevorderen dat kinderen uit de lagere klasse van de samenleving naar de middelbare school gingen en daarna naar de universiteit of hoge school, belandden die kinderen na het afstuderen vanzelf in een andere klasse van de samenleving. Hun ouders bleven waar ze waren. Vuyk geeft menig voorbeeld van de kloof die ontstond tussen ouders en kinderen als gevolg van de verheffing van de kinderen. Er ontstond ineens weinig gemeenschappelijke stof om over te praten. Tussen ouders en kinderen ontstond vervreemding. Er had een kleine binnenlandse volksverhuizing plaats: eenderde van de bevolking verhuisde in de jaren zeventig tot en met negentig van de onderkant van de samenleving naar de bovenkant: naar de gegoede middenklasse.

Door te bevorderen dat kinderen uit de lagere klasse van de samenleving naar de middelbare school gingen en daarna naar de universiteit of hoge school, belandden die kinderen na het afstuderen vanzelf in een andere klasse van de samenleving. Hun ouders bleven waar ze waren.

De onderkant van de samenleving werd hiermee van zijn intelligente kinderen ontdaan: er had een brain-drain plaats. De onderkant bleef zonder intelligentie achter. De prestatiemaatschappij waarin dit plaatshad maakte het bovendien voor de hand liggend dat er binnen de eigen kring getrouwd ging worden. Bij het ‘achterblijvende deel’ van de samenleving leidde de exodus van het intellectueel getalenteerde deel tot, wat Vuyk met harde hand noemt, ‘verplatting’. Aan de onderkant werden steeds minder kinderen geboren met een meer dan gemiddelde intelligentie. Wat betreft intelligentie werd die groep steeds homogener. De onderkant van de samenleving werd een monocultuur, terwijl de rest van de maatschappij steeds multicultureler aan het worden was. Er is een kloof ontstaan tussen hoog- en laagopgeleiden. Vuyk heeft het zelfs over een ‘segregatie’, een nieuwe apartheid.

Kees Vuyk. Foto: Uitgeverij Klement

Daarmee is de dynamiek uit de onderkant en de bovenkant van de samenleving verdwenen: ze zijn allebei bijna ongemerkt in zichzelf gekeerde gesloten gemeenschappen geworden. Er worden ‘dates’ voor hoger opgeleiden georganiseerd. Er zijn speciale verzekeringen voor hoger opgeleiden. Ook aan de bovenkant is de verplatting aan de gang: ‘Ook hier is men tegenwoordig heel erg onder elkaar.’ ‘Als gevolg daarvan’, schrijft Vuyk, ‘ is de bron van vitaliteit opgedroogd die onze samenleving de afgelopen halve eeuw zo creatief en dynamisch maakte. Zonder vermenging van culturen en de bijbehorende wrijvingen verdwijnt de vitaliteit en bloedt de samenleving langzaam dood.’ Verplatting is de keerzijde van verheffing.

In de ontstane kloof tussen hoog- en laagopgeleiden, de onderkant en de bovenkant, heeft zich het populisme kunnen nestelen. In de door meritocratie getekende samenleving heeft zich aan de onderkant een groep gevormd die zich ontheemd voelt, schrijft Vuyk. ‘Zij vinden het moeilijk de complexe dynamiek van deze samenleving te volgen en zij missen mensen om zich heen die hen daarbij kunnen helpen. Zij zoeken steun bij leiders, die althans de schijn bieden dat zij hun zorgen begrijpen.’ Veel mensen aan de onderkant voelen zich aangetrokken tot leiders die grossieren in botte uitspraken en radicale oplossingen. De kloof zorgt ook voor een verkramping: afkeer van de kosmopolitische elite, terugtrekken op ‘het eigene’, tot en met ‘eigen volk eerst.’

Veel mensen aan de onderkant voelen zich aangetrokken tot leiders die grossieren in botte uitspraken en radicale oplossingen.

Kennis van de geschiedenis van de gewone man brengt Jos Palm tot de overtuiging dat de verloren eer van de gewone man hersteld moet worden. De prestatiemaatschappij heeft de verzorgingsstaat verdrongen die speciaal oog had voor de problemen van de gewone man. Het neoliberalisme heeft voor een onverantwoorde flexibilisering van de arbeid gezorgd en daarmee voor bestaansonzekerheid. De gewone man kan daaraan geen eer en zelfvertrouwen ontlenen. Een bijeffect van de meritocratie is dat zij gevoelens van minderwaardigheid en schuld bevordert: het idee het in een samenleving met zoveel kansen niet gemaakt te hebben.

Kees Vuyk denkt dat we afstevenen op ‘de terugkeer van een samenleving met aristocratische trekken.’ Zijn vergaande en doortastende analyse van de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden beantwoordt aan de grotere kloof die eerder door Thomas Piketty werd gesignaleerd tussen de superrijken en de doorsnee burger. Dat leidt bij allebei tot de conclusie dat de ‘sociale cohesie’, die voorkomt dat de samenleving uiteenvalt in elkaar wantrouwende groepen (als het niet erger is), langzaam een utopische gedachte wordt.

De gewone man. Een kleine mensheidsgeschiedenis door Jos Palm is uitgegeven door Atlas Contact.