Van de week belandde het net verschenen boekje Managen met Mozes. Lessen uit de woestijn voor leiders van vandaag van theoloog Marcel Poorthuis op mijn bureau, voorzien van een voorwoord van niemand anders dan oud-premier Jan Peter Balkenende. Elders op de pagina’s is te lezen dat Poorthuis en Balkenende elkaar enige jaren geleden leerden kennen tijdens een tripje op de driemaster van Randstad-miljonair Frits Goldschmeding: weten we meteen weer in wat voor kringen Balkenende zich sinds zijn premierschap begeeft.

Lees ookMeer Macht op vrijdag: Ko Colijn over de wereld in ontbinding9 maart 2018

Maar interessanter was het voorwoord zelf. Ik verwachtte het knarsende christendemocratische proza waarin Balkenende zich als premier gewoonlijk uitdrukte, maar het bleek een glashelder en persoonlijk betoog over de onlosmakelijke band tussen economie en ethiek, en de misvatting dat louter individueel eigenbelang de motor van de economie zou kunnen zijn: ‘Loutere marktwerking is al even achterhaald als een overheid die alles bestiert.’

De blijvende waarde van de Bijbelse vertelling

Via een korte verhandeling over de ‘dankbaarheid voor het dagelijks brood’ waartoe Mozes oproept en waarin Balkenende een voorwaarde voor duurzaamheid ontwaart, bereikt de auteur zijn slotpassage over de blijvende waarde van de Bijbelse vertelling: ‘Het kernverhaal van bevrijding uit de slavernij en onrecht tot verantwoordelijkheid, medemenselijkheid en zorg voor de vreemdeling, “omdat jij zelf vreemdeling bent geweest”, kan zo de leidraad blijven voor ons handelen vandaag en morgen.’

Er zijn vast lezers die spontaan kriebel krijgen van zulke stichtelijke taal, maar voor de goede verstaander bevatten de woorden van Balkenende ook een bedekte vermaning aan het adres van zijn opvolger Mark Rutte, de man die weliswaar een buitengewoon behendig politicus is, maar in al zijn jaren als premier nog nooit op een visie of moreel leiderschap te betrappen is geweest.

Ook in de langverwachte toespraak van Rutte over de toekomst van de Europese Unie waren visionaire gedachten weer ver te zoeken

Sterker nog: die de aanzwellende kritiek op zijn gebrek aan vergezichten afgelopen jaar probeerde te pareren met een parafrase van de Duitse oud-premier Helmut Schmidt: ‘Ik ben meer iemand die zegt: visie? Dan moet je naar de oogarts.’ Verschil was alleen dat de sociaaldemocratische geweldenaar wél visie had, en het dus kon zeggen. Ook in de langverwachte toespraak van Rutte over de toekomst van de Europese Unie, vorige week bij de Bertelsmann Stiftung in Berlijn, waren visionaire gedachten weer ver te zoeken.

Typisch geval van eigenrichting

Rutte is ook de man die de afgelopen jaren regelmatig wegdook achter de boze burger op momenten dat hij moreel leiderschap had moeten tonen. Tijdens de vluchtelingencrisis in de zomer en het najaar van 2015, toen asielzoekers in opvangcentra in het halve land werden belaagd met spreekkoren, vuurwerk en bloederige varkenskoppen, was Rutte in geen velden of wegen te bekennen. En zo ging het dit najaar weer, toen de snelweg naar Dokkum werd geblokkeerd door pro-Zwarte Piet-activisten: een typisch geval van eigenrichting dat schreeuwde om een harde veroordeling vanuit het kabinet, maar Rutte kwam niet verder dan de mededeling ‘dat we met z’n alleen een beetje normaal moeten doen’.

Nu zou je kunnen zeggen: Balkenende heeft makkelijk praten nu hij geen verantwoordelijkheid meer draagt. Het is inderdaad wel vaker zo dat Nederlandse premiers pas moreel leiderschap ontwikkelen ná hun premierschap, als ze bevrijd zijn van de verleidingen van de macht en niet meer opgeslokt worden door de Haagse werkelijkheid. Als premier tekende Balkenende voor zulke harde hervormingen en voor zo’n hard migratiebeleid – remember Rita Verdonk? – dat zijn politieke tegenstanders er weinig moeite mee hadden zijn onbeholpen pogingen tot moreel leiderschap als vrijblijvende praat en ‘spruitjeslucht’ af te doen.

Treurig dieptepunt was Balkenendes reactie op de moord op Theo van Gogh, toen hij niets meer wist uit te brengen dan: ‘Zo gaan we niet met elkaar om in dit land.’ En in de laatste jaren van zijn premierschap verschool hij zich achter een ‘ijzeren ring’ van vertrouwelingen waardoor hij het contact met de buitenwereld verloor, zoals Max van Weezel en ik beschreven in ons boek De geroepene. Kortom: het viel niet mee destijds in Jan Peter een Mozes te ontwaren.

Maar dat alles neemt niet weg dat Balkenende nu wel degelijk een snaar raakt met zijn bedekte Mozes-kritiek op zijn opvolger. Je ziet het voor je, Mark Rutte in Exodus. Als een Egyptische slavendrijver een Hebreeër dreigt dood te slaan zegt Mark ‘dat we met z’n allen een beetje normaal moeten doen.’ Als er gedanst wordt rond het gouden kalf drinkt hij gezellig een biertje mee. En als het volk dreigt te verdwalen in de woestijn zegt de premier: ‘Kom op joh, lekker weertje toch?’, om vervolgens monter verder te stappen, geen idee waarheen.

Mark Rutte is de leider die absoluut geen Mozes wil zijn. Juist daarom zou hij het voorwoord van Balkenende tóch even moeten lezen.