Aan het Amsterdamse Weteringcircuit staat een oorlogsmonument vlak bij de plaats waar in januari 1945 dertig verzetsstrijders werden gefusilleerd. Het is een bakstenen muur met daarop de beroemde tekst ‘een volk dat voor tirannen zwicht / zal meer dan lijf en goed verliezen / dan dooft het licht…’ dichtregels van H.M. van Randwijk, tijdens de oorlog hoofdredacteur van het ondergrondse Vrij Nederland. In maart 2008 veranderde een stel onbekende grappenmakers de tekst in ‘een volk dat voor korannen zwicht’.

Lees ookStichting Henk en Ada van Randwijk ondersteunt onafhankelijke journalistiek31 mei 2017

Ada van Randwijk, weduwe van Henk en een van de laatst levende leden van de ondergrondse Vrij Nederland-groep, moet er een beetje om lachen. De daders zijn volgens haar geïnspireerd door PVV-leider Geert Wilders en zijn haatcampagnes tegen de islam.

De achtennegentigjarige Ada van Randwijk woont in Buitenveldert in een verzorgingshuis, dat ze ‘een beetje stijfjes’ noemt. De bezuinigingen ondervindt ze aan den lijve. ‘Soms hebben die meisjes wel vijf “douchjes” op een ochtend. Aankleden doe ik zelf, maar ze helpen me wel met het aantrekken van steunkousen. Moet ik voor betalen.’

In de tien jaar jongere medebewoonster Sienie Strikwerda, voormalig voorvrouw van het Komitee Kruisraketten Nee, heeft ze een geestverwante. ‘Gaan we weer eens een keer demonstreren?’ roept ze soms jolig als ze samen een kopje koffie drinken. Strikwerda bracht in de oorlog Trouw rond, verstopt onder in de kinderwagen, ook dat schept een band. Afgezien van Strikwerda heeft Ada vrijwel niemand meer om mee te praten over de oorlogsjaren. Zeven jaar geleden overleed haar hartsvriendin Hermance van den Wall Bake, die in de oorlog Engelse piloten hielp. De bedachtzame jurist Arie van Namen, in augustus 1940 een van de oprichters van VN en later een vertrouweling van Van Randwijk, is drie jaar geleden gestorven. Elk jaar op 5 mei kwamen Arie, Gerben Wagenaar van de CPN, Wim van Norden van Het Parool, oud-premier Joop den Uyl en oud-senator W.F. de Gaay Fortman, die beiden na de oorlog redacteur waren bij VN, en al die anderen naar Ilpendam waar Ada van Randwijk toen nog woonde, om de bevrijding te vieren. Maar haar generatiegenoten zijn bijna allemaal dood en kinderen heeft ze niet, net zomin als broers of zussen. Op 5 mei gaat ze sinds 2005 elk jaar naar Vlissingen om de jaarlijkse Van Randwijklezing bij te wonen. ‘Maar volgend jaar ga ik niet meer, ik word echt te oud.’

Ze is al sinds de oprichting vlak na de oorlog lid van de PvdA (‘Ik ben blij met Job Cohen, dat is een vechter. Wouter Bos is een lieverd, maar die vond ik niet zo doorzetterig’) en spelt dagelijks de Volkskrant en Het Parool. Die laatste krant krijgt ze al sinds 1945 gratis in de bus, net als Vrij Nederland. Af en toe wordt ze gebeld door het callcenter van VN’s uitgeverij. Waarom ze eigenlijk een gratis abonnement heeft. ‘Moet ik aan zo’n jong meisje uitleggen hoe het allemaal zat in de oorlog.’

Ada van Randwijk moet lang nadenken voor ze toestemt in een interview ter gelegenheid van het zeventigjarig jubileum. ‘Het worden toch geen opgeklopte verhalen,’ vraagt ze bezorgd. ‘Ik was maar een klein schakeltje in het verzet.’

Haar huwelijk met Henk en hun tijd bij Vrij Nederland is bepalend geweest voor de rest van haar leven. ‘Hij was ontzettend dominant, maar toch heb ik mijn hele leven van hem gehouden. Hij walste over je heen. Ik was het lang niet altijd met hem eens, maar veel zin had dat niet. Hij won toch. Ik zei dan: jij wint, maar ik heb gelijk.’

De rolverdeling was duidelijk: Henk was emotioneel en bruisend, de man van de grote en meeslepende ideeën, de natuurlijke leider. Ada was de nuchtere, de harde werker, de stabiele factor in het huwelijk. Tijdens de oorlogsjaren bij Vrij Nederland was ze ‘de voedster van de groep’. ‘Stukken schrijven voor VN heb ik nooit gedaan. Ook al kreeg ik altijd een tien voor mijn opstellen op school. Ik kon dus schrijven, maar als je getrouwd bent met iemand als Henk lijkt alles wat je schrijft kindertaal.’

Een beetje mal

Ada Henstra en Henk van Randwijk leren elkaar in 1926 kennen in Gorinchem. Zij is vijftien, hij zeventien, hij de zoon uit een groot protestants tuindergezin, zij enig overgebleven dochter van een oorspronkelijk uit Friesland afkomstige sluismeester. Haar broertje is verdronken toen hij in het water bij de sluis viel. Tijdens de jaarlijkse paardenmarkt van Gorinchem spreekt Henk haar aan. Op Ada maakt de ontmoeting weinig indruk. Bij Henk ligt dat anders. ‘Hij vertelde me later dat hij toen al dacht: met haar ga ik trouwen.’ Ada en Henk zitten op dezelfde kweekschool, maar hebben er ieder hun eigen vrienden en vriendinnen. Tot het najaar van 1928. Bij het zangkoor van de Friesche Vereeniging in Gorinchem komen ze een tenor tekort. Ada vraagt rond en via een gemeenschappelijke schoolvriend wordt Henk van Randwijk gevraagd mee te zingen. ‘Hij had toen nog een mooie stem. Later veranderde dat omdat hij zo ontzettend veel rookte.’

Na afloop brengt hij Ada naar huis. Die avond slaat de vonk ook bij haar over. ‘En dan schreef hij me ook nog elke dag gedichten, dat maakte het nog spannender.’ Het waren trouwens niet altijd liefdesgedichten. ‘Hij schreef ook over arme mensen die gezondigd hadden en die dan toch nog bekeerd werden.’

Ada komt uit een sociaal voelend nest. Na de Eerste Wereldoorlog nam het gezin Oostenrijkse kinderen in huis die moesten aansterken. Haar vader, de sluismeester, is een open en enthousiaste man. Haar moeder is meer naar binnen gekeerd en gelovig. Zij vindt Henk al snel ‘een beetje mal’ met zijn gedichten. Maar Ada’s liefde wordt er niet minder door, het tweetal is al snel onafscheidelijk. ‘Het was een wijze jongen, hij wist veel, las zich een ongeluk. Ik was totaal overdonderd door hem.’

In Werkendam – waar Van Randwijk een paar jaar als schoolmeester werkt – ziet hij met eigen ogen de gevolgen van de zware economische crisis die in 1929 uitbreekt. Het zijn de jaren van de opkomst van Adolf Hitler in Duitsland en de Japanse inval van Mantsjoerije. Voor Van Randwijk staat het vast: een oorlog is aanstaande en niemand die het wil zien, ook de generatie waar hij zelf toe behoort niet. ‘Verprutsen en ridiculiseren wij onze idealen niet in zonnebaden, danspartijen, films en fuifjes,’ vroeg hij zich retorisch af in een brief aan een vriend. Ada zegt terugkijkend: ‘Henk was heel bezorgd. Die oorlog zou er komen, dat stond vast. Het beheerste toen al zijn leven. Zelf ben ik veel minder zorgelijk van aard. Ik dacht en denk nog steeds: ik zie wel. Soms vond ik hem een beetje een onheilsprofeet. Maar als het over de oorlog ging, kwamen al zijn zwarte voorspellingen uit.’

Stiekem invaljuf

In 1935 trouwen Henk en Ada. Samen betrekken ze een domineeswoning aan Het Laantje in Werkendam. Op de ochtend na het huwelijk zegt Henk tegen zijn kersverse echtgenote: ‘Moet ik nu de rest van mijn leven naar jouw gezicht kijken?’ Hij moet aan het werk! Na vijf jaar verkering is Ada niet echt verbaasd. Haar Henk is en blijft een rusteloze man, bezorgd over de wereldpolitiek, boos over Colijns crisisbeleid. Hij discussieert, dicht, geeft les, en dan schrijft hij ook al sinds zijn negentiende aan zijn eerste roman Burgers in nood, die in 1936 uitkomt. Het boek gaat over een groep werklozen en een sociaal voelende dominee die zich hun lot aantrekt. Het krijgt lovende recensies en voor de oorlog worden er meer dan dertigduizend exemplaren van verkocht.

Tegen het einde van de jaren dertig neemt Van Randwijk steeds meer afstand van de kerk en ook van de christelijke schrijverskringen waarin hij zich tot dan toe heeft bewogen. Ook het leven in het provincieplaatsje begint hem en Ada steeds meer te benauwen. ‘De buren keken of er nog geen kinderen kwamen,’ zegt Ada.

Als een ouderling komt informeren wanneer het jonggehuwde paar van plan is kinderen te krijgen, wijst Henk hem razend de deur. Het echtpaar zou ook later kinderloos blijven. ‘In de oorlog ben ik behandeld door een gynaecoloog. Ik denk dat dat niet goed is gegaan. Het moest gauw gauw, de Duitsers zaten achter me aan.’

Uiteindelijk belanden ze in Amsterdam, waar Henk gaat werken op de Eben-Haëzerschool aan de Lijnbaansgracht, midden in de Jordaan. Het jonge paar verhuist in 1937 naar de hoofdstad, waar ze een ruime woning betrekken aan de Stadionkade in Amsterdam-Zuid, toen nog aan de rand van de stad met uitzicht op de weilanden en in de verte de luchthaven Schiphol. Ada komt zelf maar moeilijk aan een baan. Tijdens de crisisjaren is het regel dat bij openvallende vacatures mannen voorrang kregen. Voor getrouwde vrouwen is al helemaal zelden plaats, die horen thuis bij de kinderen. Maar toch jeuken Ada’s handen. En dus werkt ze regelmatig stiekem als invaljuf bij Eben-Haëzer.

Ze omringen zich met vrienden uit christelijke kring die net als Henk kritisch zijn over de kerk, pacifist zijn, soms zelfs socialist zijn geworden. Zelf sympathiseert Henk met de Christelijk-Democratische Unie, een links-progressieve christelijke partij die na de oorlog op zou gaan in de PvdA. Tijdens lange avonden wordt op hoge toon gesproken, bijvoorbeeld over de vraag of een zuiver pacifistische houding moet worden volgehouden, mocht Hitler Nederland binnenvallen. Of dat je mocht liegen tegen een bezetter, in christelijke kring een heikele kwestie. ‘Over dat liegen hebben we tijdens de oorlog nooit moeilijk gedaan,’ zegt Ada. ‘Ik kon zo goed en geloofwaardig liegen, ik werd altijd vrijgelaten.’

ada van randwijk

Pistool op tafel

Op 10 mei 1940 zien Ada en Henk van Randwijk vanuit hun woonkamer hoe in de verte Schiphol wordt gebombardeerd. In die eerste oorlogsdagen valt het Ada op dat er regelmatig zwarte lijkauto’s door de buurt rijden. Ze halen Joodse buurtbewoners op die zelfmoord hebben gepleegd. In totaal slaan honderdtachtig Joodse Amsterdammers in die dagen de hand aan zichzelf, voor het merendeel afkomstig uit Nieuw-Zuid. Toch herneemt het leven al snel weer zijn gewone loop.

Op de Eben-Haëzerschool is een lerarentekort en in augustus 1940 wordt een nieuwe leerkracht aangenomen, Anne Henk Kooistra, die jaren later de schakel zal zijn tussen Van Randwijk en de Vrij Nederland-groep.

Tijdens de Februaristaking sluit Van Randwijk de school. Ouders komen hun kinderen aan de poort halen.

De staking is een keerpunt voor het echtpaar. Henk begint met het opzetten van een organisatie om arbeiders die door de staking hun baan hebben verloren te ondersteunen en hij trekt de Jodenbuurt in om mensen te overreden te vluchten en onder te duiken zolang het nog kan. Ook schrijft hij een eerste pamflet, dat op grote schaal wordt verspreid, waarin hij hamert op het totalitaire karakter van het naziregime en betoogt dat de razzia’s rond de Februaristaking geen excessen zijn van de Duitse bezetter, maar dat er systematiek achter schuilgaat.

Pas in de zomer van 1941 raken Ada en Henk van Randwijk betrokken bij Vrij Nederland, dan nog een van de vele verzetsblaadjes. De oprichters willen een alternatief bieden voor de reguliere kranten die onder controle van de bezetter staan en die louter nieuwsberichten afdrukken afkomstig uit het ‘propagandistisch leugenministerie van een zekere “Germaanse staat”.’ De eerste Vrij Nederland-groep bestaat uit Amsterdamse twintigers, vooral afkomstig uit protestants-christelijke kring. Henk en Ada, die tien jaar ouder zijn, vinden hen dapper, maar roekeloos. ‘Ze vergaderden bij wijze van spreken met het pistool op tafel,’ zegt Ada. ‘Stoere gereformeerde jongens waren het. Dapper? Henk gruwde van dat woord. Rondlopen met een revolver? Dat was vragen om ellende, vond hij. Henk was voor mij altijd een échte held. Want hij was als de dood voor de dood.’

Dat rotblaadje

In het eerste oorlogsjaar wordt het ontluikende Nederlandse verzet tegen de bezetter gekenmerkt door naïviteit en amateurisme, ook bij Vrij Nederland. In februari 1941 rolt de Sicherheitsdienst de organisatie bijna op: drukkers, bezorgers, schrijvers. Na een showproces krijgen de meesten jarenlange gevangenisstraffen, een aantal belandt in Duitse werkkampen.

Een enkeling ontspringt als door een wonder de dans, onder wie Anne Henk Kooistra, collega-onderwijzer op de Eben-Haëzerschool. Hij is zijdelings betrokken bij VN, hielp alleen met de verspreiding van het blad. Het is Kooistra die Van Randwijk vraagt of hij de uitgedunde VN-gelederen wil komen versterken. Het schoolhoofd is niet meteen overtuigd. ‘Moet ik mijn leven in de waagschaal stellen voor zo’n rotblaadje,’ zegt hij afwerend. ‘Dat rotblaadje beter maken,’ is Kooistra’s repliek. Maar de twijfel blijft.

Als Van Randwijk die avond thuiskomt, vraagt hij Ada om raad. Ada: ‘Voor mij was er geen twijfel. Ik zei: “Doen.”‘

Maar Henk ziet altijd overal gevaar. Eerst die pamfletten, en nu kwam Vrij Nederland er nog bovenop. ‘Realiseer je je wel dat het je je leven kan kosten?’ vraagt hij Ada. Maar daardoor liet ze zich niet uit het veld slaan. ‘Mijn voorstellingsvermogen was veel minder groot dan dat van Henk. Ik dacht altijd: je komt altijd weer dingen tegen waardoor je een uitweg hebt. Zo ben ik de oorlog door gezeild.’

Henk laat zich overtuigen en in de tweede helft van oktober 1941 is er een eerste beraad van de nieuwe VN-groep op de Stadionkade. Anne Henk Kooistra is daar niet meer bij. Een paar weken daarvoor probeerde hij Nederland te ontvluchten. Toen hij in de haven van Delfzijl op zoek was naar een schip dat hem naar Scandinavië kon brengen, werd hij opgepakt. Op 4 augustus 1942 kwam hij om het leven in een concentratiekamp. ‘Zijn arrestatie was een schok voor ons,’ zegt Ada. ‘Het was de eerste keer dat iemand die we goed kenden, werd opgepakt.’

Gedurende de rest van 1941 schrijft Van Randwijk thuis zijn artikelen voor VN. Hij levert zijn kopij in bij Arie van Namen en Wim Speelman, die behoren tot de eerste groep van VN. Zij zijn aan de arrestatiegolf ontkomen en trekken van onderduikadres naar onderduikadres, altijd op de vlucht voor de Sicherheitspolizei.

‘Elke avond zat Henk achter zijn typemachine. Vaak tot diep in de nacht,’ vertelt Ada. ‘Af en toe las hij wel dingen voor. De toon vond ik vaak te fel. Maar mijn opmerkingen hadden weinig invloed.’

In doodsnood

Vrienden en kennissen van het echtpaar zijn in meer of mindere mate op de hoogte van de illegale activiteiten. En dat baart de altijd voorzichtige Van Randwijk zorgen. Hij vreest voor ontdekking van zijn ondergrondse werk. ‘Henk had ’s nachts de afschuwelijkste nachtmerries,’ zegt Ada. ‘Keer op keer werd hij geëxecuteerd of doodgeschoten.’ Op Henks voorstel laten hij en Ada bij een fotograaf portretten maken die ze bij zich dragen, mochten ze ooit van elkaar gescheiden raken.

Op een ochtend in maart 1942 is het zover: Kriminal-Sekretär F.C Viebahn van de Sicherheitspolizei en twee Nederlandse politiemannen stormen naar binnen. Henk is niet thuis. Ada loopt nog rond in haar badjas. ‘Op mijn nachtkastje én op dat van Henk lagen stapeltjes papier, spionagemateriaal, plattegronden, rapporten, die we moesten doorsturen. Ik moest op een of andere manier tijd winnen om dat belastende materiaal te verstoppen.’

Ze krijgt een revolver tegen haar hoofd en het drietal begint de woning te doorzoeken. ‘Wat een lekker wijfje,’ zeggen de agenten tegen elkaar. Ada ziet haar kans. ‘Ik stapte naar Viebahn om me te beklagen. Hoe bestond het dat die mannen schunnige opmerkingen maakten in mijn eigen huis? Ik kon dat heel goed hoor,’ zegt ze, ‘uit de hoogte doen.’ De officier, aangesproken op zijn Pruisische eergevoel, stuurt het tweetal weg en beveelt per telefoon Duitse militairen naar de woning te komen. Ada vraagt of ze zich in de tussentijd mag aankleden. ‘Viebahn was in de voorkamer met de boeken bezig, de deur naar de slaapkamer was dicht. Toen heb ik alle papieren van de nachtkastjes gehaald en in mijn bed gelegd. Waar anders?’ Ze haalt haar klerenkast overhoop, gooit een paar jurken op de grond, waardoor het lijkt alsof de kamer al doorzocht is. ‘Viebahn vroeg me het beddengoed te verwijderen. Bij het bed van Henk deed ik dat royaal, daar lag niets. Maar bij mij maar half, ze hebben de papieren niet ontdekt. Je leeft op zo’n moment op de toppen van je zenuwen. Dan denk je niet: waar ben ik mee bezig. Het was doodsnood.’

Ada slaagt er ook nog in een vals persoonsbewijs dat in het dressoir is verstopt in haar step-in te stoppen.

Als Henk thuiskomt, wordt hij meteen gearresteerd. De Duitsers blijven nog een tijdje in huis. Ada weet dat er in Henks jaszak pamfletten zitten. Die moeten verdwijnen. Ze vraagt Henk of hij wat wil eten. Viebahn geeft haar vervolgens toestemming naar de keuken te gaan. In het voorbijgaan grist ze de documenten uit Henk jaszak, die ze ook in haar step-in steekt. ‘Ik werd steeds dikker.’

Henk wordt overgebracht naar het beruchte hoofdkwartier van de SD aan de Euterpestraat in Amsterdam-Zuid. Ada is ongerust. De kans bestaat dat Henk wordt afgevoerd naar Duitsland, dat gebeurde wel vaker met gevangenen. ‘Ik lag de hele nacht wakker,’ zegt Ada. ‘Te piekeren over de vraag hoe ik met Henk in contact kon komen.’ Ze besluit de stoute schoenen aan te trekken. Ze gaat naar de Euterpestraat en zegt brutaalweg dat ze een afspraak heeft met Viebahn. Het lukt, ze dringt tot hem door en zegt hem dat ze Henks handtekening nodig heeft om een cheque van vijftig gulden te kunnen innen. De truc werkt. Een dag later komt de cheque getekend terug. ‘Ik wist dus dat Henk nog in Amsterdam zat.’

Na een paar weken gaat Ada opnieuw naar Viebahn. Deze keer beweert ze Henk te moeten spreken over dingen die op school moeten gebeuren. Viebahn brengt haar zelf naar de gevangenis en Ada slaagt er in haar man duidelijk te maken dat de Duitsers niets hebben gevonden. Als ze genoeg moed heeft verzameld gaat ze opnieuw naar de Euterpestraat om Viebahn er hooghartig aan te herinneren dat hij haar tijdens het eerste gesprek heeft beloofd Henk snel vrij te laten. ‘Ik speelde in op zijn eergevoel. Voor een Duits officier gold: een man een man, een woord een woord.’

Diezelfde dag nog is Henk weer een vrij man.

Het echtpaar besluit onmiddellijk onder te duiken.

Heldendaden? Daar wil Ada niets van weten. ‘Ik deed het uit liefde voor mijn man. En bovendien: als vrouw kon je meer maken. En de Duitsers zagen ons toch in de eerste plaats als Germaans. Poolse of Russische vrouwen zouden geen kans maken.’ Het was, benadrukt ze opnieuw, doodsnood. ‘Alleen dan doe je zulke dingen.’

ada van randwijk

Een belangstellende rechercheur

Het onderduiken is die eerste weken niet makkelijk. Henk en Ada beginnen bij vrienden op de nabijgelegen Marathonweg. ‘Dat was geen goed adres, het gevaar bestond dat mensen in de buurt ons zouden herkennen.’ Henk houdt op met lesgeven, het is te gevaarlijk geworden om nog naar school te gaan. In overleg met het schoolbestuur wordt het bericht verspreid dat hij wegens ‘neurotische bezwaren’ afwezig is en buiten de stad verblijft. ‘Gelukkig betaalde het schoolbestuur wel zijn salaris door,’ zegt Ada. ‘Anders was het heel moeilijk geworden.’

Een maand nadat Henk is vrijgelaten, huurt de VN-groep onder valse naam een huis in Den Haag. ‘Het waren relatief rustige, ontspannen maanden,’ zegt Ada. Maar die periode duurt maar kort. Piet Hoogland, een verspreider van het blad, is in april opgepakt. Na zware martelingen verklaart hij zich bereid met de Duitsers samen te werken. Hij wordt vrijgelaten, neemt contact op met Henk Hos, die tot de kerngroep behoort, en leidt de Sicherheitspolizei in het weekeinde van 27 en 28 juni 1942 naar het buitenhuis van juriste Gesina van der Molen in Noordwijk. Hier hebben de VN-medewerkers een grote vergadering belegd. Als de Nederlandse politiemannen binnenvallen, moffelen de aanwezigen illegale blaadjes tussen de kussens van de bank. Ada verbergt papieren achter een aan de muur hangende steelpan. Het blijkt dat de agenten niet op zoek zijn naar Henk van Randwijk, maar naar verrader Hooglands directe contact Henk Hos. Maar Hos is niet aanwezig, Hoogland herkent de anderen niet en dus loopt het spoor al snel dood.

Toch vertrouwen de agenten het zaakje niet helemaal, en ze besluiten iedereen op te pakken. Ada wordt een dag later vrijgelaten. Henk wordt naar Arnhem overgebracht waar hij wordt verhoord. Ada gaat weer op de Stadionkade wonen, nu het in Den Haag te gevaarlijk is geworden. Daar krijgt ze na een paar dagen een telefoontje van politieman Antonie Berends, de leider van het arrestatieteam. Hij is tijdens de verhoren diep onder de indruk geraakt van Van Randwijk. Beide mannen hebben nogal wat gemeen. Voor de oorlog waren ze beiden lid van de Christelijk-Democratische Unie. Berends had in de jaren dertig bij de kinderpolitie gewerkt en in die hoedanigheid kende hij Van Randwijk als hoofd van de Eben-Haëzerschool. Het tweetal voert in de verhoorkamer lange gesprekken over politiek en literatuur.

Berends vraagt Ada bij hem thuis langs te komen om te praten over Henk. Ada, die elke strohalm aangrijpt om haar man vrij te krijgen, aarzelt geen moment en gaat. ‘Het was verwarrend,’ zegt Ada. ‘Die man had ons gearresteerd, maar was toch echt belangstellend. We spraken urenlang. Hij wilde alles weten over Henk. En ook over Vrij Nederland. Over Henk vertelde ik alles, over VN hield ik mijn mond.’ Niet veel later komt Henk vrij, mede op voorspraak van Berends. Als dank geeft Henk de rechercheur een gesigneerd exemplaar van Burgers in nood. ‘Na de oorlog belde de vrouw van Berends ons een paar keer,’ zegt Ada. ‘Ze vroeg ons te voorkomen dat hij de doodstraf kreeg wegens landverraad die tegen hem was geëist. Haar man had Henk immers in de oorlog geholpen? Maar daar zijn we niet op ingegaan.’ Berends zou uiteindelijk levenslang krijgen.

Scheiding der geesten

Vrij Nederland krijgt in de maanden die volgen tegenslag op tegenslag te verwerken. Drukkers en verspreiders van het blad worden opgepakt, de kerngroep moet overhaast uit Den Haag vertrekken en duikt onder in Amsterdam. Ook tussen de leden zijn er grote spanningen. Van Randwijk en Van Namen verwijten Henk Hos en Wim Speelman onvoorzichtigheid. Daardoor kon verrader Piet Hoogland zo diep de organisatie binnendringen, vindt Van Randwijk. Het tweetal is woedend.

Van de andere kant is er ook kritiek op Van Randwijk. Hij pleit er in zijn stukken voor in Nederland na de oorlog een geleide economie naar Sovjetmodel in te voeren, om zo een terugkeer naar de politiek van Colijn te voorkomen. In de organisatie gaan geruchten dat er binnen Vrij Nederland communisten actief zijn en dat Van Randwijk zelf (die schreef onder de naam Sjoerd van Vliet) ook een communist zou zijn. Hij heeft dat altijd ontkend, en zou ook na de oorlog nooit veel voeling hebben met de Communistische Partij Nederland. Maar toch ontstond er een scheiding der geesten.

Wim Speelman en Gesina van der Molen stappen uit de organisatie en ontwikkelen met voorlieden uit de vooroorlogse Anti-Revolutionaire Partij plannen om een nieuw blad op te zetten met een veel behoudender, christelijke signatuur. Ada: ‘Aanvankelijk wilde Wim de titel Vrij Nederland meenemen. Dat leidde tot veel commotie. Twee verzetsbladen die Vrij Nederland heetten? Dat kon niet. Maar Wim vond dat hij recht had op de titel omdat hij afkomstig was uit de eerste VN-groep. Henk en ik zijn bij Gesina langs geweest in Aerdenhout. Ik bleef beneden met Gé’s vriendin Mies Nolte, Henk en Gé spraken boven met elkaar. Zij beloofde Wim te vragen af te zien van zijn plan.’

Niet veel later gaan Henk en Ada nog een keer langs in Aerdenhout, nu om te praten over de vraag of het überhaupt wel nodig is een nieuw verzetsblad op te zetten. Na afloop van dat gesprek stellen de twee vriendinnen voor nog even een kopje thee te drinken. ‘Maar Henk had een vreemd voorgevoel. Hij wilde weg,’ zegt Ada. Het echtpaar neemt afscheid en loopt naar de tramhalte verderop in de straat. Als er een auto de hoek om komt, zegt Henk: ‘Dat is de SD die mij komt halen.’ Ada: ‘Ik was geïrriteerd en zei: “Jij altijd met je profetieën.”‘ Maar als ze terug zijn op hun onderduikadres worden ze gebeld. Vijf minuten na hun vertrek zijn er Duitsers aan de deur gekomen. Of de dames Henk van Randwijk nog wel eens zien. Gé, die behoort tot de groep christenen die principiële bezwaren heeft tegen liegen, zet die deze ene keer overboord. Ze heeft, zo antwoordt ze de Duitse officier, Henk van Randwijk al heel lang niet meer gezien. Later noemt Van der Molen dit haar ‘enige grote leugen in de oorlog’. In januari 1943 verschijnt de eerste editie van het nieuwe verzetsblad, de Oranje-bode. Een maand later dopen de oprichters het blad om tot Trouw en die naam zou het ook na de oorlog als dagblad houden.

In het Oranjehotel

Ada en Henk van Randwijk mochten de Duitsers in Aerdenhout te slim af zijn geweest, in februari 1943 loopt Ada in Amsterdam alsnog in de val. Ze is op weg om nieuwe kopij voor VN weg te brengen als ze het distributiekantoor in de Dufaystraat naar binnen gaat om haar voedselbonnen op te halen. Als ze haar stamkaart overhandigt aan de dienstdoende ambtenaar, ziet ze dat hij een opsporingsbericht bij de hand heeft waarop ‘Van Randwijk’ staat. Ontsnappen is niet meer mogelijk. Ada moet wachten tot de Sicherheitsdienst arriveert. ‘De envelop had ik onder mijn rok verborgen. Daar moest ik vanaf. Gelukkig had ik een regenjas aan. Dus terwijl ik nog bij de balie stond haalde ik die envelop naar boven.’ Naar buiten kan ze niet, want er staan twee mannen bij de deur. Dan ziet ze in de rij voor het loket een buurvrouw van een vriendin, Nel de Groot. ‘Haar vraag ik of zij het pakket aan mevrouw de Groot wil geven.’

Ada wordt afgevoerd naar de Euterpestraat en diezelfde dag nog overgebracht naar de gevangenis in Scheveningen, het Oranjehotel. Ze komt er in een eenpersoonscel met drie en later vier andere vrouwen die zijn opgepakt wegens hulp aan Joodse onderduikers.

In de weken die volgen wordt ze ondervraagd door Walter Becker, die in 1942 de hele top van VN in Arnhem moest laten gaan wegens gebrek aan bewijs. Hij is overgeplaatst naar Den Haag, is gespecialiseerd in Vrij Nederland en vastbesloten Van Randwijk achter slot en grendel te krijgen. Ada: ‘Becker was een zeer wellevende man, niet in uniform, een jaar of veertig. Hij sprak goed Nederlands en vroeg steeds maar: “Waar is uw man. Ik ken uw man. Ik heb alles van hem gelezen en ik herken zijn schrijfstijl in Vrij Nederland. We moeten hem hebben. Vrij Nederland is het gevaarlijkste blad dat er is.” Toen heb ik gezegd: “Als hij in VN schreef zou hij het me niet vertellen.”‘

Van Randwijk heeft met de leden van de VN-groep duidelijke afspraken gemaakt, mochten ze gearresteerd worden, ook met Ada. ‘We hadden allemaal ons verhaal klaar. Ik zou altijd zeggen dat ik de avond voor mijn arrestatie bij mijn vader en moeder had geslapen. Dat wisten mijn ouders en zij zouden dat ook zeggen. Verder zou ik alleen maar zeggen dat mijn man en ik hadden afgesproken dat hij mij nooit iets vertelde over zijn bezigheden, dus dat ik ook niets wist.’

Naarmate de verhoren vorderen wordt het Ada steeds duidelijker waar het Becker om te doen is: hij wil Henk er toe bewegen zichzelf aan te geven om zo Ada vrij te krijgen. Becker zegt toe dat andere eerder gevangengenomen VN-medewerkers niet zullen worden gefusilleerd als Henk zich meldt. Ada geeft geen krimp. Uiteindelijk laat Becker haar gaan.

ada van randwijk

Honderden koeriers

Tijdens Ada’s gevangenschap heeft Henk in mei 1943 eindelijk een vast onderduikadres gevonden. Henk en Ada gaan wonen op Prinsengracht 21, een grachtenhuis dat toebehoort aan dominee G. Oorthuys, de vader van de latere fotograaf Cas Oorthuys. Tegenover de buren doen ze alsof ze evacués zijn. Henk zorgt voor een piekfijne verduistering van het huis. De kust is veilig als er een correspondentiekaart voor de ruit van de voordeur zit. Is het papier weggehaald, betekent het dat er Duitsers op bezoek zijn. Vergaderingen worden in het achterhuis gehouden, de voorkamer gebruiken ze nooit. Het adres is bij zo weinig mogelijk mensen bekend.

Ada gaat af en toe op pad om berichten rond te brengen voor het verzet. De kleine rolletjes papier verstopt ze in haar haar. Maar het grootste deel van haar leven in die laatste twee oorlogsjaren speelt zich af op de Prinsengracht. ‘Ik had toch een druk bestaan. Voordat het huis echt vervuilde moest het wel schoon. En in de oorlog was het echt een dagtaak om voedsel te krijgen,’ zegt Ada. ‘Iedereen werkte dag en nacht. Elke dag moest er een bulletin uit, dat moest voor negen uur ’s ochtends naar de drukker.’

Vrij Nederland is inmiddels uitgegroeid tot het grootste en meest wijd verspreide verzetsblad van Nederland. Overal zijn drukkers actief, via een netwerk van honderden koeriers en bezorgers vindt het blad zijn weg naar de lezer. Henk laat niets meer aan het toeval over. Steeds worden andere drukkers en zetters gebruikt, om de kans op arrestaties zo klein mogelijk te maken.

Henk is niet alleen fel op veiligheidsmaatregelen, hij gaat Vrij Nederland ook steeds strakker leiden. Vanaf de Prinsengracht gaat het ene memorandum na het andere het land in. Hij verbiedt de medewerkers van regionale edities afwijkende stukken te schrijven, de koers van VN wordt bepaald door Centrale Leiding, hijzelf dus.

Voor zijn directe medewerkers op de Prinsengracht is Henk rigoureus als het over veiligheid gaat. Voordat mensen het huis verlaten, moeten ze hem precies hun alibi vertellen. Hij laat ze pas gaan als hij helemaal akkoord is.

Toespraak op de Dam

Op vrijdagavond 4 mei hoort Ada door de tuinen aan de achterkant van het huis een jubelkreet opstijgen. Via de clandestiene radio wordt het bericht verspreid dat de Duitse autoriteiten de volgende dag zullen capituleren. Henk gaat een kijkje nemen bij het nieuwe gebouw van Vrij Nederland dat – zo is afgesproken met het overkoepelend verzet – de redactie na de oorlog voorlopig zal betrekken. Het is de voormalige jeugdherberg van de Duitsers op Keizersgracht 604. De stemming is uitgelaten en de jenever stroomt overvloedig. Maar Henk gaat niet al te laat naar huis. Hij wil een speciale editie maken ter gelegenheid van de bevrijding. Medewerkers zitten met hun oor aan de radio om het laatste nieuws te horen dat onmiddellijk door Henk aan de typemachine wordt verwerkt. ‘Het was een strijd, hoor. Welke van de ondergrondse bladen was het eerste met het nieuws,’ zegt Ada.

Bij VN bestaat nog één grote zorg: Arie van Namen zit nog steeds in de gevangenis aan het Weteringscircuit. Ada en een vriendin gaan posten, maar als de deuren worden opengezet en de gevangenen naar buiten stromen, zit Arie daar niet tussen. Ook de dag erop, op 6 mei komt Arie niet vrij. De Duitsers hebben dan gecapituleerd, maar in Amsterdam nog niet de wapens neergelegd. Henk besluit dat het zo niet langer kan. Hij neemt telefonisch contact op met het hoofd van de Sicherheitsdienst Willy Lages. Ada: ‘Henk eiste dat Arie naar huis kwam. Zo niet dan zou Lages een dag later aan de hoogste lantaarnpaal op de Dam hangen.’ Van Randwijk, die inmiddels is uitgegroeid tot een van de machtigste verzetsmensen van Amsterdam, boezemt ontzag in.

Diezelfde avond om tien uur laat Lages Van Namen gaan.

Op 9 mei, de Canadezen zijn dan inmiddels de stad ingetrokken, beleeft Henk het mooiste moment van zijn leven: voor duizenden Amsterdammers houdt hij een toespraak op de Dam. Er is een houten spreekgestoelte in elkaar getimmerd waar Henk bovenop klimt. Zijn stem galmt over de Dam. ‘Amsterdammers! Wij zijn vrij!’ roept hij. Iedereen schreeuwt en applaudisseert. Ada: ‘Het was ongelofelijk. Het is zo jammer dat er nooit opnames van zijn gemaakt. Ik heb er alleen een paar foto’s van.’

Sovjetvlag aan de gevel

De eerste maanden na de oorlog verlopen euforisch. Henk groeit uit tot een beroemdheid. Politici, schrijvers en kunstenaars komen langs. Hij maakt een reis door de Verenigde Staten met de collega-hoofdredacteuren van Trouw en Het Parool. Het bovengrondse Vrij Nederland is aanvankelijk een groot succes. Per maand komen er duizenden abonnees bij.

Het is feest, feest en nog een keer feest. Maar voor Ada is de glans er snel van af. ‘Ik had er zoveel meer van verwacht. Meteen na de bevrijding hing ik vlaggen van de geallieerden aan de gevel van het pand aan de Keizersgracht. Ook de Sovjetvlag. Niet omdat ik communistisch was, maar omdat de Russen een groot offer hadden gebracht voor de vrijheid. Daar kreeg ik meteen vervelende vragen over. Van feestjes hield ik niet. Drinken deed ik nauwelijks, in tegenstelling tot de rest. Ik voelde me ontheemd. In de oorlog had ik iets om voor te zorgen. Maar ons “gezin” aan de Prinsengracht viel uit elkaar. Ik was een heleboel kwijt. Mijn vertrouwde omgeving miste ik heel erg. In het begin was ik veel op de Keizersgracht. Helpen met schoonmaken, met het verwerken van alle nieuwe abonnees. Maar ik ben er al snel mee opgehouden. Ik vond de breuk te groot. De geest die rondwaarde was heel anders. Ik heb toen rücksichtslos gezegd: ik ga weg. En heb dat altijd volgehouden.’

Henk heeft grote plannen met het naoorlogse Vrij Nederland, dat niet alleen een weekblad, maar ook een uitgeverij en een centrum voor vorming en opleiding moet worden. Maar het loopt uit op een teleurstelling. Na de aanvankelijke successen, lopen de abonnees al snel weer weg. Wel beleeft Van Randwijk in 1947 nog een hoogtepunt met zijn vlammende betoog tegen de politionele acties in het beroemde stuk ‘Omdat ik Nederlander ben’. Ada: ‘We kregen telefonisch scheldkanonnades. Bellers riepen: “Waar is die vent van je. Die landverrader.”‘

In 1948 lopen de verliezen zo hoog op dat de hulp moet worden ingeroepen van het geestverwante Parool. Die krant vaardigt redacteur Johan Winkel af om naast Van Randwijk tot de hoofdredactie toe te treden. Maar de twee mannen liggen elkaar niet, en Van Randwijk stapt al snel gedesillusioneerd op. Hij blijft wel schrijven, maar doet dat ironisch genoeg voor De Groene Amsterdammer. Ook schrijft hij weer romans en begint hij een uitgeverij, Djambatan-De Brug, waarmee hij tientallen boeken en atlassen uitgeeft in landen als Irak en Indonesië.

Naar het ziekenhuis

Ada gaat na haar abrupte vertrek bij VN in 1945 haar eigen weg. Ze werkt met vrouwen van NSB’ers die terugkomen uit internering en van wie ze moet vaststellen of ze kunnen terugkeren in de maatschappij. ‘Ik wilde de andere kant ook wel eens zien. Er waren veel woedende NSB’ers, maar er zaten ook een hoop zielepoten bij. Mensen die eigenlijk weinig sympathie hadden voor de beweging maar die als ze geen lid werden hun baan zouden hebben verloren. Na de oorlog hadden die landverraders het heel slecht. Henk heeft daarover als een van de eersten in Vrij Nederland geschreven.’

Al snel komt bij Ada haar liefde voor het onderwijs weer boven en ze gaat cursussen bij de Vrije Universiteit volgen om met ‘kinderen met mankementen’ te werken in het buitengewoon onderwijs. Nog steeds als invaller, dat wel. Het is een zwaar leven: overdag lesgeven aan autisten en ’s avonds uit met Henk. ‘Hij had een moordend tempo. Ik kon hem nauwelijks bijhouden. Het was zo’n intens leven dat je je voelde opbranden.’

In 1960 verhuizen ze na vijfentwintig jaar in Amsterdam te hebben gewoond naar een huis in Ilpendam, dat van haar ouders is geweest.

In 1965 schrijft Henk in NRC de reeks terugblikken op de oorlog die zouden worden gebundeld in het veelgelezen boek In de schaduw van gisteren. Eind april 1966 debatteert hij in een televisieforum over het omstreden aanstaande huwelijk tussen Claus van Amsberg en prinses Beatrix. Hij is op zijn best. Maar een paar dagen later voelt hij zich niet goed. Zijn galblaas speelt op. Maar naar het ziekenhuis? Henk denkt er niet over. Hij is als de dood voor operaties. Als ze op 4 mei 1966 thuis op televisie kijken naar een vertolking van zijn tekst ‘Bericht aan de levenden’, houdt Henk het niet langer. Na veel tegenstribbelen laat hij zich naar het ziekenhuis vervoeren. Op 7 mei wordt hij geopereerd, maar het baat niet meer. Zes dagen later overlijdt Henk van Randwijk op zesenvijftigjarige leeftijd.

Ada woont daarna nog bijna veertig jaar in Ilpendam. Ze blijft tot haar pensionering werken in het buitengewoon onderwijs, en krijgt uiteindelijk een vast contract. Haar huis groeit uit tot een ontmoetingsplek voor oud-medewerkers van Vrij Nederland, maar ook voor die van Trouw en Het Parool. Het verzetskruis heeft ze nooit geaccepteerd. ‘Daar hebben we onderling afspraken over gemaakt. We deden het niet voor het koningshuis, maar voor Nederland. Dus we hoeven ook geen koninklijke onderscheiding.’

Na Henks dood kwamen er mensen ‘op hun knieën’ pleiten voor familieleden of vrienden die ook in aanmerking zouden moeten komen voor een onderscheiding. Ada: ‘Ik zei dan: vreemd, ik ben er altijd bij geweest en ik heb nog nooit van die en die mijnheer gehoord.’

Zes jaar geleden pas, op tweeënnegentigjarige leeftijd is Ada naar Buitenveldert verhuisd. Ze mist Ilpendam nog elke dag.

‘Het is eigenlijk vreemd,’ zegt ze. ‘Zijn gedicht “Bericht aan de levenden”, en die zin over “het volk dat voor tirannen zwicht” op het monument aan het Weteringscircuit lijken het enige wat van Henk is overgebleven. Dat hadden we na de oorlog niet kunnen bedenken. Vrij Nederland was als ons kind, we hadden nooit kunnen voorzien dat we het zo snel weer los zouden laten.’