‘Alle jaargetijden op één dag,’ zo vat Awraham Soetendorp zijn stemming samen als hij op een voorjaarsochtend in Den Haag de deur opent. Hij is bezorgd over de gezondheid van zijn vrouw Sira bij wie een agressieve vorm van kanker is geconstateerd, terneergeslagen over de oorlog in Oekraïne, en tegelijk ook opgetogen bij het vooruitzicht dat in mei in Israël het eerste achterkleinkind wordt verwacht.

Op tafel ligt Alleen in Berlijn, een waargebeurd verhaal uit 1947 van de Duitse schrijver Hans Fallada. Sira en Awraham lezen het samen. ‘Het gaat over verzet, klein verzet,’ zegt Sira, die van een ‘uitzinnige vermoeidheid’ spreekt. ‘Het gaat over een ongeletterd echtpaar dat in de jaren dertig ansichtkaarten neerlegde met beledigende teksten over Hitler, in trappenhuizen waar veel mensen kwamen. Uiteindelijk werden ze ter dood veroordeeld, maar het kostte de SS’er die ermee belast was twee jaar om ze op te sporen, hij werd helemaal gek.’

Awraham tegen Sira: ‘Jacques Presser noemt dit in Ondergang en vervolging van het Nederlandse jodendom “het kat-en-muis spel”: kleine daden die repercussies hebben voor het hele apparaat. Ik ben Presser nu weer woord voor woord aan het herlezen. Over het juridische raamwerk dat werd gecreëerd om de Joden uit te zonderen en te vermoorden.’

Awraham pakt een boek uit een boekenrek met de titel Moral Tribes, een paar jaar eerder gekocht in Brugge, waar ze graag samen in een café aan het water zitten. ‘Sinds twintig jaar schrijf ik gedichten voor Sira in de kantlijn van de boeken die we lezen,’ zegt hij. Hij leest de laatste regels voor: ‘Epiloog. Alles is laat en verfrissend vroeg wanneer er liefde is. Alles laat los en verenigt zich wanneer er liefde is, alles is een illusie en de bron van werkelijkheid, wanneer er liefde is. Alles breekt af en wordt weer opgebouwd. Wanneer er liefde is. Ik blaas, timmer de demonen weg, omdat er liefde is, en ik sluit je in mijn armen. Moegestreden en herboren. Omdat er liefde is.’

De Soetendorps

Awraham Soetendorp (1943), zoon van rabbijn Jacob Soetendorp, was veertig jaar lang de rabbijn van de Liberaal Joodse Gemeente in Den Haag. Daarnaast was hij president van de Europese progressief Joodse beweging. Hij is vicevoorzitter van het Global Forum of Spiritual and Parliamentary Leaders, oprichter van het Fonds Hoop voor Kinderen, en lid van het International Green Cross, het Earth Charter, Water for Life, en de commissie voor Millennium Development Goals. Soetendorp is ook initiatiefnemer van de Week van Respect, een op jongeren gerichte bewustwordingscampagne op onderwijsinstellingen en sportclubs.

Sira Soetendorp (1943) is maatschappelijk werkster en kunstenaar. Ze werkte voor de Anne Frank Stichting en was voorzitster van de Israëlische organisatie voor psychosociale hulp aan Holocaust-overlevenden (ELah). Vanaf 2012 reisde haar tentoonstelling Vanished Families de wereld over.

Samen hebben ze twee dochters en zeven kleinkinderen.

Hennashampoo

Sira van IJssel uit Tiel en Awraham Soetendorp uit Amsterdam-Zuid ontmoetten elkaar in 1961 op een vakantieweek voor Joodse jongeren in Drenthe, waar ze beiden in de leiding zaten. Na een nachtelijke speurtocht waarop Sira als laatste met haar groepje was teruggekeerd, had Awraham plagerig gezegd: ‘Ik mag je wel, maar mensen die zich in het donker niet kunnen oriënteren, zijn geen echte leiders.’ Sira was in woede ontstoken, en iemand had gezegd: ‘Ga dat buiten maar uitvechten.’

Later hadden ze in Amsterdam in Café Américain afgesproken – Awraham, die fris voor de dag wilde komen, had per ongeluk de hennashampoo van zijn tante gebruikt. Hij herinnert zich ‘het meisje met de verlegen rok om haar dunne enkels’. Zij dacht: hij heeft toch geen rood haar?

Ze had hem al eens eerder gezien, toen ze dertien was, op een samenkomst van Joodse jongeren. Ze had over de rand van het theaterbalkon kunnen zien dat Awraham iets op het podium mocht uitkiezen omdat hij de eerste prijs had gewonnen bij een voorleeswedstrijd met ‘een dramatisch gedicht van Jacob Israël de Haan’.

Er was een heel grote tafel met ontzettend veel cadeaus, vertellen ze, maar Awraham, thuis ingepeperd om bescheiden te zijn, koos het kleinste etuitje. Sira dacht: wat een stommerik.

‘Mijn beide ouders kwamen uit heel grote Amsterdams gezinnen,’ vertelt Sira. ‘Voor mijn geboorte was eigenlijk iedereen al gedeporteerd. Behalve mijn ouders, die zijn op 1 april 1942 getrouwd. Dat was de laatste dag dat het kon. Ze huurden eerst kamers in de Vechtstraat, daar ben ik geboren. Daarvandaan zijn we gescheiden de onderduik ingegaan. Na de oorlog gingen we weer in Amsterdam wonen, maar dat lukte niet. Mijn ouders, pas 29 toen, konden daar niet leven zonder al die familie en vrienden.’

Awraham: ‘Die familie telde wel honderd leden.’

Awraham: ‘Jij zei: “We zijn één keer ondergedoken. Wij zullen nooit meer onderduiken.”’ Sira: ‘Weet je dat ik dat nu niet meer zou zeggen?’

Sira: ‘Een heel grote vriendenkring ook. Ze gingen altijd dansen, naar de optredens van Johnny en Jones. Mijn vader kon een baan krijgen in Tiel, en zo’n jaren-vijftignieuwbouwhuisje. In Tiel was nog heel veel antisemitisme. Ik mocht van mijn vader nergens komen, niet bij de patatkraam van Piet, niet in de bioscoop, ik mocht niet spelen met de kinderen van de buren, en geen lid worden van de tennisvereniging. Allemaal NSB’ers.

Het ergste was de laatste klas van de lagere school. Ik moest toestemming hebben van de hoofdonderwijzer om toelatingsexamen te doen voor de vervolgopleiding. Ik had hoge cijfers en ik wilde naar het gymnasium, want ik wist dat ik kinderarts wilde worden. Toen ik dat had aangegeven, zei de onderwijzer tegen mij: “Jij draak, jij mag blij zijn als je naar de huishoudschool kan.”

Wat hij ook deed: ik had een bedelarmbandje en als dat geluid maakte, moest ik van hem in mijn eentje in het kolenhok staan. Maar omdat mijn ouders altijd zo verdrietig waren, sprak ik daar nooit over. Ik zei alleen maar: “Ik kan niet naar het gymnasium, ik krijg geen toestemming.”

Zodra mijn zusje op die school kwam, schreeuwde ze thuis moord en brand, en is mijn vader naar de wethouder van Onderwijs gegaan. Toen bleek dat het hoofd van de school een notoire NSB’er was gedurende de oorlog.’

Awraham en Sita Soetendorp

Champignons op toast

In Amsterdam hield de verliefde Awraham, zelf in het eindexamenjaar van het Vossius Gymnasium, het niet uit zonder zijn geliefde. Hij vroeg zijn broertje David om geld op te nemen van zijn spaarbankboekje en pakte de trein naar Tiel. ‘Een verstikkende sfeer,’ herinnert hij zich van Sira’s ouderlijk huis. ‘Je kwam daar helemaal niet tot je recht. Ik weet dat ik naar de trein liep met jou en zei: “Hier moet je uit.”’

Kort daarna ging Sira werken in het Amsterdamse Emma Kinderziekenhuis, waar ze ’s nachts waakte bij de kinderen. Toen Awraham in Londen voor rabbijn ging studeren, bezocht zij ’s avonds zijn ouders. ‘Dat was een openbaring voor mij. Een groot gezin. Heel lawaaiig en slordig en heel gastvrij, iedereen kon komen eten. Wat ik erg vond, was dat jullie helemaal niks samen buiten deden. Jullie zwommen niet, jullie wandelden niet, jullie fietsten niet. Jullie deden helemaal niks samen.’

Awraham: ‘We luisterden naar Paganini.’

Sira ging werken voor de beginnende Anne Frank Stichting, ze organiseerde de eerste tentoonstellingen en conferenties. Als Otto Frank, huisvriend van de familie Soetendorp, uit Bazel kwam, nam hij haar mee lunchen bij Gerzon, een modezaak in de Kalverstraat met een mooi restaurant. ‘Hij bestelde voor ons altijd gebakken champignons op toast.’
‘Dat eten we hier nog steeds!’ roept Awraham vrolijk. ‘Het enige gerecht waar ik in slaag,’ zegt hij, ‘maar ik ga er heel spiritueel mee om.’

Sira: ‘Als de kleinkinderen komen, móét dat gemaakt worden!’

Toen Otto Frank in 1980 stierf in Bazel, leidde Awraham de begrafenisdienst. ‘Er waren rijen mensen, van over de hele wereld. Er kwam een man naar me toe, die zei: “Ik kom hier namens de Duitse minister van Buitenlandse Zaken. Ik wil graag dat hij vooraan staat.” Ik zei: “De minister van Buitenlandse Zaken van Duitsland staat hier achter in de rij.”

Nu hij dat zo zegt, spijten hem die harde woorden.

Awraham en Sita Soetendorp

Telefonische bedreigingen

In 1979, het echtpaar Soetendorp woonde toen allang in Den Haag, nam Awraham deel aan een VPRO-televisiediscussie over opkomend antisemitisme in Nederland, mede het gevolg van de Israëlische politiek. Journalist Anton Constandse noemde ‘de zionisten’ in discussie met Soetendorp ‘de nazi’s van het Midden-Oosten’.

Soetendorp antwoordde: ‘U bent een icoon. U bent mijn held. Hoe u in de Tweede Wereldoorlog verzet hebt gepleegd en hoe u vecht voor uw ideeën. Maar op dit ogenblik verliezen we elkaar.’ NRC schreef later ‘dat de kalme opstelling van rabbijn Soetendorp misschien meer begrip voor de joodse zaak kweekt dan de felle manier waarop anderen van leer trokken.’

Meteen daarna ontving Soetendorp telefonische bedreigingen, dat hij zich moest onthouden van elk commentaar over Israël en de Palestijnen. ‘En als u dat niet doet, gaan uw kinderen eraan,’ zei een stem in gebroken Engels. ‘Wij weten wat voor kleren ze gisteren aan hadden. En als u zich afvraagt waarom juist u wordt benaderd, dat komt omdat u gematigd bent. Met de fanatici kunnen we omgaan, maar de gematigden zijn het moeilijkst voor ons.’

Awraham: ‘Toen schrok ik heel erg. Ik dacht: iemand die dit zegt, is niet op zijn achterhoofd gevallen. Van de politie kregen we een vanglijn. Toen er een tweede telefoontje kwam, zei ik tegen Sira: “Jij moet de telefoon aannemen en zo lang mogelijk met hem blijven praten, dan kunnen ze dat traceren.” Je kwam helemaal wit terug, want ze hadden jou sadistisch verteld wat ze met de kinderen zouden doen. We zijn gaan wandelen, en toen heb ik tegen jou gezegd: “Als jij tegen mij zegt dat ik moet stoppen, dan heb ik geen keuze, maar jij weet dat de existentie onder mijn voeten dan volledig is weggeslagen.” Geëmotioneerd: ‘En toen zei jij: “Waar praat je over!? We zijn één keer ondergedoken. Wij zullen nooit meer onderduiken.”

Sira: “Weet je dat ik dat nu niet meer zou zeggen?”
Awraham, stomverbaasd: “Nee?”
Sira: “Ik denk dat ik nu wat strenger geweest zou zijn over de dingen die je wel en niet kunt doen. Als het om safety gaat.”

Awraham: ‘Ik vind het altijd nog zo sterk. Jij aarzelde geen seconde.’

Sira: ‘Ik was heel ongelukkig in die periode, Aaf.’
Awraham: ‘Om je positie als vrouw van de rabbijn?’
Sira: ‘Het was eenzaam. Ik ben alsnog gaan studeren, maar kreeg daar helemaal geen steun voor. Ik moest mijn tijd aan de gemeente besteden, “anders had ik maar met een timmerman moeten trouwen.”’

Awraham: ‘Maar we hebben ook heel veel samen gedaan.’
Sira: ‘Veel later pas, schat.’

Awraham en Sita Soetendorp

Een begin van joods leven

Ter voorbereiding van het interview hebben ze de laatste dagen over betekenisvolle momenten en gesprekken in hun huwelijk gesproken. Rusland is vaak ter sprake gekomen, zegt Sira. Awraham heeft zich als rabbijn jarenlang ingezet voor de vrijheid van Russische Joden om naar Israël te reizen. Om het ‘ontluikende liberaal-Joodse leven’ te ondersteunen, maakten ze in het najaar van 1991 na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie een lange reis langs steden in Rusland en Oekraïne. Sira herinnert zich supermarkten met lange lege stellingen. Grijs, alles grijs. ‘Alles was vies en goor en koud en naar en corrupt. Het was allemaal moeilijk en lelijk.’

Awraham: ‘Er was een begin van Joods leven, Sira!’
Sira: ‘Dat is jouw kant, ik regelde de praktische zaken: hoe konden we hier overleven? Kakkerlakken liepen langs de muur, de wc-pot was uit de badkamer gerukt, juffrouwen aan afluistertafeltjes. Soms aten we één aardappel per dag. Ik zei: ik kan dit volhouden als ik één moment van schoonheid per week kan beleven. Toen zijn we naar het Bolsjojtheater geweest.’

Met een groep internationale religieuze leiders hadden ze een conferentie in het Kremlin, die zou worden toegesproken door de nieuwe president Gorbatsjov. Maar hij kon alleen op vrijdagavond. ‘Dan organiseren we sjabbat toch gewoon in het Kremlin,’ zei Sira. Ze regelde een ruimte, de kaarsjes, de tafellakens, de wijn.

Toevallig hebben ze vanochtend contact gehad met een van de Moskouse families die ze destijds opzochten. Ze willen gezien de Russische invasie in Oekraïne zo snel mogelijk naar Israël. Awraham: ‘Ze schreven: “We hebben hier sinds we jullie in Rusland ontmoetten dertig gelukkige, creatieve, productieve jaren meegemaakt, maar nu lijkt het te laat, de verschrikkingen zijn begonnen.” Het is zo schrijnend en droevig dat er zoveel kapot gemaakt wordt van de dromen van toen.’

Het duwtje van Sira

In 2011 waren ze voor een conferentie in Krakau. Het liep allemaal heel ongelukkig, ze kwamen laat aan, Awraham belde om een toegangskaart voor de conferentie, de persoon die hij aan de lijn had, begon over ‘reserveren’, Awraham schreeuwde: ‘Ik ben de keynote speaker!’

‘Wat is er met jou aan de hand?’ vroeg Sira verbaasd.
Awraham zei tegen haar: ‘Nu we hier zijn, moet je ook naar Auschwitz.’
Sira weigerde, maar na lang soebatten gaf ze toe. Ze werden opgehaald door een jonge taxichauffeur die het echtpaar naar het voormalige concentratiekamp zou brengen. Toen hij iets relativerends leek te willen gaan zeggen over het antisemitisme destijds – ‘onder de kampbewakers waren ook Joden’ – begon Awraham ook tegen hem te schreeuwen.

Pratend tegen de familie die ze nooit had gekend, van wie ze soms de namen niet eens wist, begon ze schilderijen te maken.

Sira legde een hand op zijn arm en zei: ‘Laat die knul eens praten, Aaf.’
Sira: ‘Blijkt dat de opa en oma van die jongen ter dood veroordeeld zijn omdat ze in de oorlog 37 Poolse Joden in ruimtes tussen de vloeren verborgen. Opa was timmerman. Die jongen van 24 jaar is in een getraumatiseerde familie grootgebracht.’

Awraham noemt zo’n zetje de goede kant op ‘het duwtje van Sira’.

Weer tot leven gebracht

Na het bezoek aan Auschwitz, waar ze elkaar woordeloos hadden vastgehouden, slechts af en toe gebeden opzeggend voor de doden, ging Sira foto’s zoeken van de gestorven familie: haar grootouders van beide kanten, tantes, broers, neefjes en nichtjes.

Pratend tegen de familie die ze nooit had gekend, van wie ze soms de namen niet eens wist, begon ze schilderijen te maken op basis van de foto’s. ‘Ik kraste met een spijker die ik nog steeds heb in de natte olieverf over een contrastkleur. Zo heb ik die portretten gemaakt.’ Er hangen een paar werken in de kamer, op een ervan staan zeven neven en nichtjes, ze wijst: ‘Rechts is het kind van de zus van mijn moeder, en helemaal links haar zusje, en dat kleintje was het kind van mijn moeders broer.’ Vanished Families heet de tentoonstelling die in 2012 door de Duitse en Israëlische ambassadeur werd geopend, ‘het hele centrum van Den Haag was afgezet’. Haar achtjarige kleinzoon schreef in een briefje: ‘Oma, je hebt onze familie weer tot leven gebracht.’

Een babyboek

Awraham werd in 1943 als baby vanuit Amsterdam naar Velp gesmokkeld. Hij overleefde de oorlog dankzij een rooms-katholiek echtpaar dat hem de schuilnaam Bobby gaf. Zijn pleegvader kwam om door een granaatinslag waarbij hij Awraham wilde beschermen.

Ook Sira werd als baby van haar ouders gescheiden. ‘Eind 1944 waren mijn ouders, die als onderduikers in Brunsum zaten, bevrijd. Daar waren veel Canadese soldaten ingekwartierd. Op een gegeven moment hoorde mijn vader dat de familie naar Ekehaar in Drenthe was vertrokken. Hij heeft een militair kostuum van de Canadezen aangedaan, is met een van die soldaten de linie overgegaan, en heeft mij gevonden daar. Hij kon me nog niet mee terug nemen, ik zat ondergedoken met het gezin waarvan ik deel was gaan uitmaken. Henny Linsen was mijn onderduiknaam.’

Awraham: ‘Jij hebt iets heel bijzonders. Jij hebt een babyboek.’
‘Ja,’ zegt Sira. ‘Mijn vader gaf me vlak voor zijn dood een boek dat hij kennelijk had samengesteld toen we gescheiden in de onderduik zaten.’

‘Ik heb dat alles nog in mij. Bloed, scherven, laarzen, geluiden die ik werkelijk gehoord heb en nu weer kan repeteren. We hebben die klanken in ons.’

‘In het middelste laatje, schat,’ zegt ze tegen Awraham, die aan alle knopjes van de kast trekt. Ze neemt het er niet vaak uit, zegt ze. ‘Maar op een dag was de schrijver Chaim Potok bij ons met zijn vrouw Adena. Hij logeerde altijd bij ons als er een boek in Nederlandse vertaling uitkwam, en hij wilde per se dat babyboek zien. Ik haalde het met tegenzin tevoorschijn, het emotioneert me altijd zeer, en tot mijn verbijstering gleden er een paar velletjes papier uit die ik nooit eerder had opgemerkt. Het bleek dat mijn ouders en ik een tijd in hetzelfde huis in verschillende kamers zaten ondergedoken. Het was mijn eerste verjaardag, en mijn ouders hoorden dat ergens in het huis mijn verjaardagsfeestje werd gevierd, maar ze konden daar natuurlijk niet bij zijn.’

Awraham haalt de vergeelde velletjes tevoorschijn. Sira leest: ‘We kunnen hier boven jouw gelach horen maar we kunnen niet naar beneden omdat niemand mag weten dat wij, je ouders, hier ook zijn.’

Het moeilijke afscheid

Ze spreken nu aan hun eettafel over de gevolgen van die onderduik, ze hebben het er de laatste tijd weer vaak over, samen: het moeilijke afscheid van volwassenen aan wie ze gehecht waren, teruggegeven worden aan gebroken mensen die ze niet kenden. Awraham: ‘Lang geleden kwam er iemand naar mij toe die zei: “Herinnert u zich nog dat u bij mij op bezoek was? Het was vlak na de oorlog, u kwam langs met uw moeder en uw pleegmoeder. U had snoepjes in uw hand, en toen zei u: ‘Moet ik die vrouw ook een snoepje geven?’ En die vrouw was uw moeder.”’

Ze herinneren zich de ruzie ver na de oorlog op een mooie dag in de tuin tussen Sira’s onderduikmoeder en moeder: ‘Jij weet niet wat het is om een kind na een paar jaar te moeten afstaan,’ had de eerste gezegd. Sira’s moeder: ‘Jij weet niet wat het is om een kind na haar geboorte te moeten weggeven!’

Awraham herinnert zich het weglopen van huis als heel jong kind, weg bij de ouders die hij niet kende, het verweesde Amsterdam in. Sira vertelt dat ze elk jaar rondom Pasen alle onderduikadressen met cadeautjes en bloemen langsgingen. ‘“We moeten dankbaar zijn,” zei mijn vader. Ik dacht: dankbaar, terwijl de hele familie dood is?’

Van overleven naar leven

Awraham, na een lange stilte: ‘De weg die wij moesten afleggen van overleven naar leven. Weet je nog dat wij eind jaren zeventig vakantie hielden in Uffelte in Drenthe? Ik las daar een artikel van psychiater Eddy de Wind, hij had een stuk geschreven over de baby’s die in de oorlog geboren waren en het feit dat altijd werd gezegd: jullie hebben gelukkig niks meegemaakt, want jullie waren zo klein. De Wind schreef: “Maar men vergeet dat in de eerste jaren van het leven de hechting en onthechting zo scherp is, die kinderen hebben zóveel meegekregen.”

Ik heb dat alles nog in mij. De herinnering aan de dood van mijn pleegvader toen ik twee jaar en twee maanden was, in die kelder. Bloed, scherven, laarzen, geluiden die ik werkelijk gehoord heb en nu weer kan repeteren. Ja, wij hebben die klanken in ons. En wij behoren nu tot de laatste getuigen.

Dus ik lees dat stuk, het is avond, en ik zeg “Sier, heb je nou dat artikel gelezen?” Imiteert een geagiteerde stem: “Nee, en ik ga het ook niet lezen.” “Je moet het lezen! Mag ik je voorlezen?” Toen heb ik in Uffelte, terwijl de kinderen sliepen, dat artikel voorgelezen. En wat hebben we gehuild.’

Je moet, je moet, je moet

Sira wijst op de klok, ‘Aaf, je moet zo gaan!’ Hij staat net op als hij zich toch weer iets herinnert, en dan herinnert Sira zich iets, en nu praten ze lange tijd over al die mensen die ze ontmoet hebben en die hun dierbaar zijn. Al die wonderbaarlijke ontmoetingen in alle jaren dat ze het World Economic Forum bijwoonden, of de conferenties van het Parliament of Spiritual Leaders. De vrienden met wie ze hier aan tafel dineerden, die ze opzochten in Jeruzalem, Londen, New York, Sint-Petersburg, Los Angeles, verhalen over het inzegenen van huwelijken, waken bij doden, opstaan voor onrecht, het alsmaar blijven vertellen wat er gebeurd is.

Awraham: ‘We hebben altijd geprobeerd onze kinderen en kleinkinderen niet in de ellende van de oorlog mee te slepen.’
Sira: ‘En toch is dat gebeurd.’
Awraham: ‘Zo voelen zij het.’
Sira: ‘Zo voelen zij het, ja.’

Awraham: ‘In 1997 heb ik een brief geschreven aan ons eerste kleinkind, Elian, net nadat ze was geboren. Ik schrijf daarin: “Toen we nog maar een paar maanden ouder waren dan jij moesten onze ouders ons al weggeven. Maar daarover wil ik niet schrijven, nu. Want daarover wil ik niet met jou praten, want ik wil met jou dansen en zingen, langs jouw schitterende levenspad.” Woorden van die strekking.’

Sira: ‘Het gebeurde gewoon. Door de herdenkingen, door foto’s kijken. Door alle mensen die we hier in huis hebben gehad. En wij hebben ook stomme dingen gedaan. We hebben ze meegesleept naar Yad Vasjem (de Israëlische herdenkingsplaats voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust, AL). Pnina zei: “Ik wil niet, ik wil niet,” en jij zei: “Je moet, je moet, je moet.”’

‘Toen ik buiten stond, heb ik meteen mijn uiterste verontwaardiging over mijzelf getoond, en ik ben er nooit meer over opgehouden. Ik mag er niet meer over spreken. Ze zegt: dat is voorbij. Maar dat ik dáár mijn beheersing verloor…’

Awraham: ‘Ik heb haar meegesleept door al die galerijen met foto’s terwijl ze huilde.’
Sira: ‘Ooooooh, zo traumatisch.’

Awraham: ‘Toen ik buiten stond, heb ik meteen mijn uiterste verontwaardiging over mijzelf getoond, en ik ben er nooit meer over opgehouden. Ik mag er niet meer over spreken. Ze zegt: dat is voorbij. Maar dat ik dáár mijn beheersing verloor…’

Sira: ‘In Westerbork is ook iets gebeurd. We vertelden wat daar gebeurde, en toen zeiden ze: “Daar waren toch geen kinderen bij?” En toen zei jij: “Nee, geen kinderen.” En toen kwamen we bij die foto’s aan het einde van die spoorlijn. En er stonden allemaal kinderen op…’

Awraham: ‘En toen zeiden ze: “Je hebt gelogen, pappa, je hebt gelogen.”’
Sira: ‘We brachten dat allemaal mee. Het huis was er vol mee.’
Awraham: ‘We hebben wel heel erg ons best gedaan, Sier.’

Een moment later: ‘Ze hebben mij vaak huilend gezien. En ook dansend.’
Sira is gaan liggen. Awraham zegt: ‘Wij zijn die baby’s geweest, Sira, en altijd gebleven.’
‘Ja,’ zegt ze. Een geëmotioneerde stilte. Dan komt ze ineens luid lachend omhoog: ‘Ik heb nog wel een paar leuke verhalen!’
Awraham, die net zijn jas wilde aantrekken, gaat weer zitten: ‘Waar denk je aan, Sier?’

Aan de keukentafel

In de reeks ‘Keukentafelgesprekken’ bevragen levenspartners uit wetenschap, politiek en kunsten elkaar aan de hand van een vaste lijst vragen over de invloed van hun relatie op hun ideeën en werk. In de vorige afleveringen waren dat econome Kate Raworth & filosoof Roman Krznaric, oud-politica Marianne Thieme & financieel geograaf Ewald Engelen, wetenschapper (inmiddels minister) Robbert Dijkgraaf & auteur Pia de Jong, Vuige Muis & Skerrie Sterrie van queer platform Lionstorm en auteurs en activisten David van Reybrouck & Eva Rovers en MVRDV-architecten Nathalie de Vries en Jacob van Rijs. Journalist Annemiek Leclaire werkt de opnamen uit.