De socioloog Zygmunt Bauman overleed deze week, maar zijn kritiek op de (post)moderne samenleving is onverminderd actueel. Lees dit essay over hem uit 2001 maar eens, over de uitwassen van het individualisme.

Het is nog niet zo lang geleden dat het woord ‘individualisme’ een aangenaam strijdbare klank had: individualisten dat waren eenlingen die het opnamen tegen de opdringende collectivisme. Individualisme was een polemische instelling: het ging erom op eigen kracht te denken en te leven, en niet aan de hand van wat anderen voor je hadden bedacht of geregeld. Strijdbare individualisten waren in de jaren dertig vooral te vinden in de wereld van de kunst, de literatuur, onder de vrijdenkers en de atheïstische natuurliefhebbers. Het tijdschrift Forum was een bolwerkje van individualisten (Ter Braak, Vestdijk, Du Perron, Slauerhoff).

Individualisme was een geuzennaam. In de samenleving vertegenwoordigde het een aanstootgevende minderheid, onder meer omdat het meestal godloochenaars waren. Na de oorlog was dit individualisme te vinden bij de Vijftigers en andere anti-burgerlijke schrijvers. Daarna werd de fakkel vrij plotseling overgenomen door de provo’s, die het anarchisme noemden. Individualisme versmolt met het gedachtegoed van de jaren zestig: met alles wat ‘alternatief’ was en niet tot de ‘eendimensionale samenleving’ van de zwijgende meerderheid wilde behoren.

individualisme veranderde in de jaren zeventig in narcisme, in collectief navelstaren, ‘met jezelf bezig zijn’Vanaf die tijd verwaterde het strijdbare individualisme, het ging collectieve trekjes vertonen. En het begon van gedaante te veranderen: individualisme veranderde in de jaren zeventig in narcisme, in collectief navelstaren, ‘met jezelf bezig zijn’. Verlangens werden niet meer uitgesteld, ze werden meteen verwezenlijkt: het paradijs was niet van gisteren, niet van morgen, maar van vandaag. Het ‘ik’ in het ik-tijdperk van de jaren tachtig was niet meer dan een schim van de individualist van de jaren dertig. Het was zijn tegenstanders (priesters, autoriteiten, regenten) kwijtgeraakt. Voor iedereen geldende normen en waarden, waar je je tegen af kon zetten, waren er ook niet meer. Het individualisme verloor zijn tanden, het werd egoïsme.

In de jaren negentig werd de maatschappij ‘geïndividualiseerd’. Wil dat zeggen dat de maatschappij nu bestaat uit verlichte, mondige eenlingen die met hun gevoel en verstand opkwamen voor zichzelf en voor hun mede-eenlingen, aldus voor een prachtige eenheid in verscheidenheid zorgend? Betekent het dat ze hun lot in eigen hand kunnen nemen? Zijn het eenlingen met een open geest in een open samenleving, zelfbewust en zelfstandig? Wanneer iemand nu zegt: ‘Kijk, dat is een individualist,’ krijg je dan de aangename voorstelling van iemand die niet doet wat iedereen doet, zich nergens bij heeft aangesloten, niet graag tot een groep behoort, massabijeenkomsten mijdt, zijn eigen gang gaat, zich niet aan mode stoort, op een vanzelfsprekende manier een eigen smaak heeft, en zich niet eerst afvraagt wat anderen vinden? Bovendien iemand die zelf zo sterk in zijn schoenen staat dat hij niet onverschillig blijft als andere individuen minder fortuinlijk zijn? Het is een verleidelijke, maar ijdele gedachte dat de maatschappij ooit zou bestaan uit zulke individuele persoonlijkheden.

Iedereen is zijn eigen bedrijf

Volgens het algemeen spraakgebruik zouden we al in die prachtige geïndividualiseerde maatschappij zitten. In ieder geval wordt hij zo genoemd. In dat geval is de stemming erover opvallend gemengd, alsof het een twijfelachtig genoegen is, alsof het met die individualisering eigenlijk wel meevalt, of dat hij anders heeft uitgepakt dan we dachten. Misschien blijken we niet in een geïndividualiseerde maatschappij, maar in iets heel anders, iets nog veel radicalers te leven: in een geprivatiseerde samenleving: iedereen is zijn eigen bedrijf. En dat is heel iets anders.

De Pools-Engelse socioloog en cultuurfilosoof Zygmunt Bauman is van mening dat wij nu wel allemaal individuen zijn, maar dat we er niet voor hebben gekozen. Het is opgedrongen. Het is pure noodzaak. De samenleving heeft het principe van de individualisering en privatisering zover doorgevoerd dat ze iedereen op zichzelf heeft teruggeworpen, alsof die samenleving met Margaret Thatcher tegen zichzelf heeft gezegd: ‘There is no such thing as society.’ ‘Velen van ons zijn geïndividualiseerd zonder echt individuen te zijn geworden’ schrijft hij in The Individualized Society. Het is alsof de individualisering over ons is gekomen als een zondvloed.

De samenleving heeft het principe van de individualisering en privatisering zover doorgevoerd dat ze iedereen op zichzelf heeft teruggeworpenZygmunt Bauman, emeritus hoogleraar aan de universiteit van Leeds, schrijft al zo’n vijfentwintig jaar boeken die er onooglijk uitzien, maar de reden om ze desondanks te lezen is de scherpzinnigheid waarmee hij de zogeheten moderne en postmoderne tijd beschrijft, analyseert en beoordeelt. Onomstreden is hij niet, evenmin als zijn collega’s Pierre Bourdieu, Anthony Giddens of Ulrich Beck die over dezelfde onderwerpen schrijven. ‘Modern’ en ‘postmodern’ zijn duidelijk begrippen waar niet iedereen hetzelfde onder verstaat.

Baumans visie op de modernisering van de samenleving (in sociologentaal: de ‘moderniteit’) betekent een drastische vereenvoudiging van het begrip, maar dat heeft als voordeel dat er veel mee kan worden verklaard. Teruggebracht tot zijn kern staat modernisering (sinds ongeveer de Renaissance) voor Bauman gelijk aan orde, zuiverheid en regulering. Onder deze paraplu kan hij alles kwijt: onder ‘orde’ alle arbeid die mechanisch en volgens strakke reglementen verloopt, zoals bijvoorbeeld in de vermaarde Ford-fabrieken; onder ‘zuiverheid’ alle vormen van disciplinering, van kerkgenootschappen, internaten tot gevangenissen; onder ‘regulering’ alles dat ‘van boven’ komt, van autoritaire regimes, centraal gezag, tot regelzucht in het algemeen.

Verlichting: de verharding van het denken en doen

Met deze opvatting van modernisering als uitgangspunt schreef Bauman zijn boek De moderne tijd en de holocaust. De strekking laat zich eenvoudig samenvatten: de holocaust was alleen mogelijk door het bestaan van moderne technieken, door het voorhanden zijn van rationalisatie zoals in bureaucratieën, door het bestaan van de instrumentalisering van de arbeid, door de bestaande gewoonte om over de mens te denken als een radertje, en door het denken in hiërarchieën, zodat het afschuiven van verantwoordelijkheden normaal was.

Dat de modernisering van de samenleving sinds de Renaissance uitliep op de holocaust diskwalificeert het modernisme natuurlijk danig. Maar zo iets eenduidigs en negatiefs is het modernisme niet. Ook al werd met het modernisme veel geregeld en gerationaliseerd, modernisering betekende ook een grote bevrijding, secularisatie, ontdekkingen, nieuwe inzichten, individualisering, vrij onderzoek en politieke emancipatie. Bauman schaart zich met zijn straffe interpretatie van het modernisme bij Adorno en Horkheimer, die in het rationalisme van de Verlichting ook de volle nadruk legden op de verharding van het denken en doen, en niet op de bevrijdende kant.

Wanneer het modernisme er bij Bauman zo geharnast uitkomt, dan moet het postmodernisme wel een bevrijding zijn. In het postmodernisme is immers al het
solide en vaste in zijn tegendeel omgeslagen: geen orde, geen zuiverheid, juist deregulering, veel onzekerheid, onduidelijke grenzen, en de waarheid alleen voor
wie er zin in heeft. Als Bauman zich zo gauw gewonnen had gegeven aan deze simpele omkering van het modernisme zou zijn werk snel op de niet meer te lezen grote hoop terecht zijn gekomen, zoals dat van Jean Baudrillard. Maar voor Bauman is het postmodernisme tien jaar lang zowel een bevrijding als een nachtmerrie geweest, en die gespletenheid is in al zijn boeken terug te vinden.

Eilandjes van redelijkheid

Nu, met het verschijnen van The Individualized Society en het doorzieken van het postmodernisme, lijkt het erop dat de schaduwkanten voor hem zijn gaan overheersen. Ze zijn er altijd wel geweest, in Intimations of Postmodernity, Life in Fragments, Postmodernity and its Discontents of in Liquid Modernity, maar door de zich ongebreideld doorzettende mondialisering, het geleidelijke verdwijnen van de natie-staat en het echt vloeiend, ongrijpbaar en virtueel worden van de samenleving, begint Bauman de noodzaak van het vormen van ‘eilandjes van redelijkheid’ urgent te vinden.

Het aardige aan die boeken over de postmoderne conditie van de samenleving is dat ze essays bevatten met variaties op hetzelfde thema (en weinig sociologische clichés). De variatie is zo groot dat een portret ontstaat van de toestand waarin we verkeren: over geweld, over seks, over onsterfelijkheid, over identiteit, over de intellectueel, de vreemdeling, het lichaam, onderwijs, armoede, vooruitgang, kritiek, vrijheid en zekerheid, chaos en orde, de politiek, de verandering van tijd en ruimte, de betekenis van werk, over grenzen, broederschap, privatisering, de agora en de polis als brug tussen het persoonlijke en het politieke, de risicosamenleving, de flaneur, de vagebond, de pelgrim, de toerist als typische hedendaagse mens, het vermeende individualisme, en niet te vergeten de status van de moraal in het postmodernisme.

Alles van waarde kan alleen maar van waarde zijn als er iets voor opgeofferd wordt. Bauman is niet bepaald een socioloog of cultuurfilosoof die met oplossingen voor de draad komt, daarvoor beschouwt hij zichzelf te veel als interpretator, en hij staat ver af van de behoefte om iets voor te schrijven. Hij is cultuur, min of meer in de geest van Norbert Elias, gaan zien als een proces dat ontstaat uit vele invloeden. Cultuur is het woord waarmee we de eilandjes van begrip samenvatten die noodzakelijk ontstaan wanneer verlangens gerealiseerd worden, in de wetenschap dat die door andere verlangens weer verdrongen kunnen worden. Maar dat moet niet zonder slag of stoot gebeuren. Alles van waarde kan alleen maar van waarde zijn als er iets voor opgeofferd wordt. Dat het iets kost. Bauman citeert deze uitspraak van George Simmel meer dan eens, een bewijs dat hij zelf weinig affiniteit heeft met postmoderne vluchtigheid.

Wanneer Bauman cultuur ‘strijd’ noemt moeten we niet aan de belligerente Clausewitz denken, maar aan Freud: aan de strijd tussen levensdrift en doodsdrift, het lustprincipe en het realiteitsprincipe. In de huidige conditie van de samenleving overheerst het
realiteitsprincipe, het lustprincipe fungeert als volledig gelijkwaardig, maar als compensatie, als genoegdoening om de realiteit dragelijk te maken. Hoe harder de
werkelijkheid, hoe meer feest.

De onzekerheden van het individu

Volgens Bauman moeten we wennen aan het leven met onzekerheid, veranderlijkheid en verscheidenheid. Dat wil allerminst zeggen dat hij die verschijnselen zonder meer accepteert, in The Individualized Society in ieder geval aanzienlijk minder dan vroeger. De onzekerheden van het individu in zijn persoonlijke leven zijn de laatste tijd op grote schaal aangevuld met ‘supra-individuele’ onzekerheden waar hij helemaal geen controle meer over heeft. In de geïndividualiseerde maatschappij wordt ervan uitgegaan dat iedereen verantwoordelijk is voor zijn eigen succes en zijn eigen falen. Als dit al ooit realiteit is geweest, het is nu zeker achterhaald omdat het sluiten, inkrimpen of verplaatsen van fabrieken, kantoren en bedrijven ergens hoog boven in een gebouw gebeurt, als het al niet in een heel ander land plaatsheeft door mensen die niemand ooit gezien heeft. Met één beslissing worden tientallen of honderdtallen levens in de war gestuurd.

Hij geeft het voorbeeld van de
‘mobiliteit’ en ‘flexibiliteit’: dat is niet iets wat je kunt kiezen, dat is wat de samenleving nu eist
De suggestie dat de individuele vrijheid en de mogelijkheden groter zijn dan voorheen wordt door Bauman scherpzinnig bestreden. Hij geeft het voorbeeld van de
‘mobiliteit’ en ‘flexibiliteit’: dat is niet iets wat je kunt kiezen, dat is wat de samenleving nu eist, er is geen andere mogelijkheid. Het is zeker niet iets waar individuen zelf opgekomen zijn. Omdat ‘stabiliteit’ en ‘continuïteit’ nu worden vertaald als verstening hoeft niemand nog te suggereren dat die even noodzakelijk zijn als vernieuwing en verandering. ‘Verandering’ en ‘beweging’ waren ooit woorden die werden gebruikt om iets dat vast zat los te maken, nu zijn verandering en beweging de toverwoorden waarmee alles in beweging gehouden wordt, als een manisch geworden rad.

Volgens Bauman ontstaat er een steeds grotere kloof tussen het individu moeten zijn (‘de jure’) en de kans om er echt een te worden (‘de facto’). De facto een individu zijn wil zeggen: controle hebben over je eigen lot en de keuzen kunnen maken die je echt wilt. Daarvoor zijn de voorwaarden niet aanwezig in een geïndividualiseerde risicosamenleving die draaiende wordt gehouden met durfkapitaal. Individualisering van de samenleving betekent dat alle problemen van de samenleving voor de deur van het individu worden gekwakt (om het met Ulrich Beck te zeggen). De samenleving is zo flexibel geworden dat banen niet gegarandeerd kunnen worden, bestaande posities geen zekerheid bieden, de vaardigheden die je bezit makkelijk overbodig gevonden kunnen worden, verleidelijke carrières doodlopende wegen blijken te zijn, en naar ervaring en speciale kennis niet meer wordt gevraagd. Het nieuwe pragmatisme heerst overal.

Leven is een eigenaardig spel geworden waarvan de regels en bedoelingen zelf de belangrijkste inzet zijn geworden.Plannen kunnen alleen nog maar voor de korte termijn zijn, niemand heeft nog een anker in het heden, iedereen krijgt een palimpsestidentiteit, een die makkelijk
uitgewist kan worden. ‘Het is,’ schrijft Bauman, ‘alsof de mallen waarin de menselijke relaties vorm kregen zelf in de smeltkroes zijn geraakt.’ En: ‘Leven is een eigenaardig spel geworden waarvan de regels en bedoelingen zelf de belangrijkste inzet zijn geworden.’ Vroeger, heel vroeger, was men ingebed in een gemeenschap. Anders dan men denkt staat men nu niet bevrijd van die afhankelijkheid in de gemeenschap, integendeel, men is volgelopen met een gemeenschap die zo groot is als de hele wereld. We zijn allemaal deel geworden van het wereldwijde vlieggewichtkapitalisme (waarin de Franse PTT, France Telecom, een schuld van zestig miljard euro kan hebben).

Instantbevrediging

Lang geleden beschreef Max Weber hoe de protestanten ten behoeve van hun geloof en goede bedrijfsvoering het leerstuk van de uitgestelde behoeftebevrediging in de praktijk brachten: het opsparen van verlangens en het sparen van geld. Tegenwoordig
haalt iedereen het wachten uit het verlangen, het moet meteen. Het spaarbankboekje is vervangen door de creditcard. De uitgestelde behoeftebevrediging is
overgegaan in instantbevrediging.

De paradox van het postmodernisme is dat het de mensen de volledige morele keuzevrijheid en verantwoordelijkheid heeft teruggeven, maar ze tegelijk ‘het comfort afneemt van de rationele regels waarop de moderniteit prat ging’. Die rationele regels zijn radicaal buiten werking gesteld. Het literaire modernisme twijfelde eraan of de werkelijkheid wel kenbaar, beschrijfbaar, verklaarbaar en beheersbaar was, het postmodernisme is het voor onmogelijk gaan houden. Niets ligt meer vast. Van deze onzekerheid in de moraal wordt veel gebruikt gemaakt, onder meer door het vlieggewichtkapitalisme. Handel floreert het beste zonder moraal.

Zygmunt Bauman heeft altijd een scherp inzicht gehad in de veranderingen in de manier waarop de samenleving werd begrepen. De sociologie en de filosofie die zich iets aan de maatschappij gelegen lieten liggen maakten lange tijd gebruik van de Kritische Theorie zoals die door Adorno en Horkheimer was bedacht: dat was een loodzwaar inzicht in ondoordringbaarheid van de consumptiemaatschappij en de culturele industrie. Zo zwaar wil Bauman het niet meer zien. De taak van de kritiek op de maatschappij is veranderd: nu gaat het er volgens Bauman om de kloof te dichten tussen het aan zijn lot overgelaten individu en de politiek. De ruimte daartussen, het publieke domein, is aan het verdwijnen.

Het individu is de vijand van de burger

Alles draait en wordt teruggebracht tot private worries: het gaat alleen nog maar om intieme verhalen, persoonlijke getuigenissen, biografische bijzonderheden. Kortom, om alles wat privé is, terwijl de meeste problemen public issues zijn. In navolging van Hannah Arendt noemt Bauman dat publieke domein de agora, de plaats waar in de klassieke oudheid problemen werden besproken van gemeenschappelijke aard. Het publieke domein, waarin zich niet het individu maar de burger bevindt, wordt gekoloniseerd door het privéleven van mensen (en door het privéleven van politici, door henzelf en door de media). ‘The individual is the citizen’s worst enemy,’ citeert hij Tocqueville. Het individu kan nooit de facto een individu worden zonder tegelijk burger te worden. ‘Individualisme is geen gegeven, maar een taak.’

Bauman is er altijd goed in geweest om de vele voordelen te zien van de postmoderne conditie, reden waarom hij er weleens van is verdacht zelf een postmodernist te zijn. In Liquid Modernity is hij in staat pagina’s lang een bestaande toestand zo te beschrijven dat het lijkt alsof hij die toestand ook aanvaardt. Maar hoe ‘vloeiend’ de hedendaagse samenleving ook geworden is (in de liefdesverhoudingen, de beroepen, identiteiten, plannen, tijd, werk), Bauman is altijd op zoek naar iets van solide en duurzame aard binnen het hedendaagse ‘alles stroomt’. De ‘horror’ van de huidige situatie is dat wat langdurig en zorgvuldig is opgebouwd voor niets blijkt te zijn geweest. De ‘allurement’ van de huidige situatie is dat we niet gestoord worden door het verleden, alle opties open kunnen houden. De ‘horror’ van de huidige situatie is dat niet verdiensten, maar beruchtheid voor onsterfelijkheid zorgen, dat huwelijken ontmoetingsplaatsen zijn en
geen verblijfplaatsen, dat de dagen niet meer tellen, maar dat ze alleen nog maar geplukt worden. Niets wordt meer gedaan met de gedachte dat het blijvend
zou kunnen zijn.

Bauman heeft twee zielen in zijn borst, een van water en een van rots. Het laatste elegische hoofdstuk van The Individualized Society gaat over duurzaamheid, vluchtigheid, onsterfelijkheid en het soortelijk gewicht van faam, over de intensiteit van het moment, over de hang naar blijvende consequenties van wat je onderneemt, en over individualisme dat nergens wortel heeft geschoten. Zo loopt Bauman zijn agora uit, terwijl hij zich vertwijfeld dan op ene, dan op de andere borst slaat.