‘Als Marokkaanse jongere in “vrij Nederland” moet je toch erg gefrustreerd raken, om niet te zeggen vijandig rancuneus. Het is van het grootste belang om in dit stuk iets over Marokkaanse jongeren te zeggen.’
We hebben al lang afscheid genomen na een soms heftig gesprek aan een verregende Costa Blanca, waar Wouter Buikhuisen (1933) in een villa woont met zijn vrouw Georgina, maar hij blijft per mail betrokken. Als criminoloog verdiepte hij zich al vaker in jongeren die door de samenleving als uitschot werden gezien. Hij bedacht het woord ‘provo’ voor de hangjongeren van de jaren zestig en later zocht hij naar een biosociale verklaring voor criminaliteit om jonge boefjes te kunnen helpen – het leverde hem de hoon op van de media en van zijn collega’s.
Eind jaren tachtig nam hij gedwongen afscheid als hoogleraar in Leiden, begin dit jaar werd hij door die universiteit uitgenodigd voor een symposium. Dat openbare eerherstel deed hem goed: ‘Ik heb genoten van die dag en van de studenten, maar het schrijnde ook, omdat ik wist: het is passé, voorgoed voorbij, het kommt nie wieder.’
Buikhuisen en VN
Wouter Buikhuisen werd in 1978 benoemd tot hoogleraar Criminologie en Penologie in Leiden. Hugo Brandt Corstius (Piet Grijs) schreef vanaf dat moment columns over het onderzoek van Buikhuisen, door hem de Eerste en Tweede Buikhuisense Oorlog genoemd. Een aantal columns werd gebundeld als Buikhuisen, dom én slecht. Brandt Corstius wil niets meer zeggen over de ‘affaire’: ‘Houd het stuk maar eenzijdig, ik publiceer niet meer.’
Vijf jaar geleden schreef hij in een laatste column over Buikhuisen in Vrij Nederland: ‘Het verbaast mij dat bij die terugblikken uitsluitend mijn scheldwoorden herhaald worden en nooit een van de talrijke argumenten die ik tegen Buikhuisen hanteerde. Het is waar: die argumenten kun je ook bij vele anderen vinden. Het schelden was noodzakelijk om aandacht te krijgen.’
Scheld-alfabet
Aartsopportunist * Bedrieger * Bedenker van beangstigende, vuile plannetjes * Carrièrewetenschapper * Domme charlatan * Fascist * Getralied afvoeren naar een gekkenhuis * Glimmerveen-met-doctorstitel * Gooier van napalmbommen in de hersenen * Hoerige wetenschapper * Impotent * Kaal * Kritiekloos citeerder van nazicriminologen * Lui * Krankzinnig * Levensgevaarlijke gek * Precies even puur dom als puur slecht * Schrikbeeld à la Orwell * Slangenbezweerder * Statief waarvan alle drie de poten gebroken zijn * Verblinde vakidioot * Verzamelpunt van het Nederlandse fascisme * Vijand van de democratie * Windvaan die met welgemikte tomaten dolgedraaid moet worden.
Beschadigd
Vanuit zijn zelfgekozen ballingsoord peinst Buikhuisen nog steeds over de rol van de hersenen bij crimineel en ander afwijkend gedrag. Zijn artikel ‘Jekyll en Hyde’ over de effecten van alcohol is helaas voorgoed in een digitaal zwart gat verdwenen (‘mijn computer crashte’), maar hij publiceert nog steeds over zijn favoriete hersenonderdeel, de amygdala. ‘Ik ben er trots op dat een topwetenschapper als neurobioloog Dick Swaab zich daar lovend over uitlaat.’ In die amandelkernen mag zich dan onze herkenning van angst en woede ontwikkelen – die emoties zélf ontstonden bij Wouter Buikhuisen in het Japanse kamp waar hij op zijn elfde en twaalfde was opgesloten.
Dat hij in Vrij Nederland een fascist werd genoemd en een vijand van de democratie was des te pijnlijker omdat het gezin Buikhuisen door de oorlog onherstelbaar was beschadigd. ‘Ik dacht: godverdomme, ik word uitgemaakt voor fascist door mensen die geen idee hebben wat de impact van de oorlog kan zijn op je leven. Dat was echt onverteerbaar.’
Zijn vader, die via de kweekschool ten slotte zijn MO Duits had gehaald, nam in de oorlog vrijwillig dienst bij de marine. ‘Hij meldde zich als codeofficier in de Duitse taal, om te helpen de nazi’s te verslaan.’ Na de capitulatie van Nederlands-Indië werd hij tewerkgesteld aan de Birmaspoorweg. Wouter, zijn moeder en zijn broer kwamen in een jappenkamp op Java terecht.
De broertjes, dertien en elf jaar oud, werden gescheiden van hun moeder en leden onder dezelfde kampbeul. ‘Die is opgehangen na de oorlog, mijn broer zei daarover: “Jammer, ik had hem graag eigenhandig gewurgd.” Hij reageerde heel anders op de kamptijd dan ik, hij had een uitgesproken woede en is bij een psychiater beland.’ De beruchte bewaker reed op zijn motorfiets rond in het kamp en sloeg onverhoeds toe. ‘Je moest dan bijvoorbeeld met een aantal jongens op een rijtje gaan staan – als jongste stond ik altijd op de laatste plaats. Hij begon op de langste in te slaan en nam dan de volgende, tot hij aan het eind van het rijtje kwam. Als je pijn of angst liet blijken, sloeg hij juist langer door. Als je rechtop bleef staan, liefst met een lichte glimlach op je gezicht, had hij daar een soort respect voor. Ik leerde in het kamp: als je wordt aangevallen, doe dan net of het je niet deert. Incasseer gewoon.’
Rolluiken dicht
De kamptijd heeft zijn persoonlijkheid gevormd, vertelt Buikhuisen. ‘Misvormd, kun je misschien beter zeggen.’ De latere criminoloog zag verschrikkelijke dingen, waarover hij nog steeds liever in understatements praat. ‘Laat ik zeggen dat er in het kamp geen grond te vinden bleek voor de aanname: de mens is goed.’ Daardoor was hij later nooit erg onder de indruk van gevaar. ‘Altijd was er het mechanisme: dit is echt helemaal níéts vergeleken bij wat ik toen heb meegemaakt.’
Dat zijn vader was omgekomen als dwangarbeider aan de Birmaspoorweg kreeg Wouter kort na de Japanse capitulatie te horen, hij was toen twaalf jaar oud. ‘Mijn broer en ik zaten nog in het kamp, we waren nog niet verenigd met mijn moeder. Ik kreeg kort en goed van iemand van het Rode Kruis te horen dat mijn vader overleden was. Daarna was de volgende alweer aan de beurt, dus ik moest meteen dat kamertje weer uit. Ik zie mezelf nog buiten op de stoep zitten: huilen, níéts dan huilen.’
Daarna, zegt Buikhuisen, zijn de rolluiken snel dichtgegaan. ‘Sindsdien praat ik over mijn vader zonder dat verdriet. Hoewel er iets van een emotie bij me opkomt nu je naar zijn dood vraagt en ik dat beeld van mezelf als huilend jongetje weer voor me zie.’ Kort na het fatale bericht stapte hij het kamp uit, langs de kedek, de muur die om het kamp stond. ‘Opeens stond ik buiten en voelde ik de vrijheid. Ik keek achterom en ik zei letterlijk tegen mezelf: “Niemand zal mij ooit nog mijn vrijheid afnemen.” Dat heb ik me toen heilig voorgenomen.’
Terug in Nederland waren Wouter en zijn broer buitenstaanders. Ze hadden een leerachterstand en vielen uiterlijk uit de toon: vermagerd en gebruind door hun verblijf – ‘altijd in een zwembroekje’ – in het kamp. ‘In 1946 had je hier in Nederland de film Oeler Koening, de gele slang, over de strijd tegen de Japanners. Mijn broer en ik werden meteen uitgescholden voor gele slangen, Jappen dus. Terwijl we net uit dat kamp kwamen.’
Wouter had een kamer op vierhoog in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Daar, op zijn zolderkamertje, hing hij het portret op van zijn overleden vader in het uniform van marineofficier. ‘Dit heb ik nog nooit aan iemand verteld,’ zegt Buikhuisen, ‘maar op de foto van mijn vader schreef ik de leefregel die ik me eigen had gemaakt in het jappenkamp: “Beheers je in alles.” Alsof het een levensmotto was dat ik van mijn vader had meegekregen.’
Emotieloos
Criminologie probeerde hij uit als bijvak, tijdens zijn studie psychologie in Amsterdam, maar na het derde college hield hij het al voor gezien. ‘Dit vak is niks, dacht ik. Echt helemaal niks.’ Door zijn proefschrift kwam hij er later toch op uit. Hij was gefascineerd geraakt door de toen terugkerende oudejaarsrellen in Amsterdam en besloot erop te promoveren. ‘Ik heb dat aangepakt als een militaire operatie. De relschoppers kwamen bij elkaar in een bepaald café. Ik merkte dat die hangjongeren avant la lettre op straat vooral een beetje aan het zuigen waren, aan het provoceren. Nozem was een verwaterd begrip, ik heb het toen opnieuw gedefinieerd en er een nieuw etiket opgeplakt: provo.’
De relschoppers hadden niets te maken met verzet tegen de maatschappij of met de angst voor een atoomoorlog, concludeerde Buikhuisen. Provoceren was ‘gewoon een vorm van vrijetijdsbesteding’. Binnen een jaar na de verschijning van het proefschrift kaapten Roel van Duijn en de zijnen het nieuwe begrip ‘provo’ als politieke geuzennaam.
Buikhuisen werd afgeschilderd als een professor Sickbock, die griezelige proeven wilde uitvoeren op weerloze gevangenen.
Bij het verschijnen van zijn proefschrift pleitte Buikhuisen in 1966 in Vrij Nederland voor de oprichting van een ‘brigade van specialisten, die kunnen worden ingezet bij potentiële relsituaties’ – de latere ME – en voor het inzetten van scholen bij de opvoeding van ontsporende jeugd. Maar bij zijn onderzoek was hij vooral geïntrigeerd geraakt door de jonge, chronische delinquenten die hij als een van de controlegroepen had gebruikt bij het nozemonderzoek. ‘Ik luisterde naar gesprekken met die jonge criminelen en die raakten me. Soms kon ik mijn oren niet geloven: zo totaal onverschillig. Er waren jongens bij die zeiden: als mijn moeder dood voor me neer zou vallen, zou ik zo over haar heen stappen. Die houding fascineerde me – ja, misschien ook wel door mijn eigen geschiedenis. Ik wilde uitzoeken hoe je zo kil en emotieloos kon zijn.’
Honkbalknuppel
Op zijn tweeëndertigste werd Buikhuisen hoogleraar in Groningen, met dank aan het nozem-proefschrift. Zijn opdracht was criminologie en penologie, maar hij werd nauwelijks gehinderd door theoretische kennis. ‘Ik had die drie colleges criminologie gehad. Ik wist niks, kende alleen de literatuur over de jeugdcriminaliteit die ik voor mijn proefschrift had gelezen. Het voordeel was dat ik bij geen enkele school hoorde en alle kanten op kon. In juni hield ik mijn oratie, toen ben ik pas systematisch gaan bedenken hoe je in de criminologie te werk moest gaan.’
In Groningen zette Buikhuisen de eerste stappen naar een interdisciplinaire benadering van criminaliteit. ‘We vonden significante verschillen tussen delinquenten en niet-delinquenten: bij de eersten was werkloosheid hoger en het opleidingsniveau lager. Maar het ging steeds om een klein groepje, de meerderheid van de werklozen en de lageropgeleiden gaat tenslotte níét de misdaad in. Hoe onderscheidde dat groepje zich dan van de rest? Dat wilde ik weten.’
Het was de tijd dat academische instituties door studenten werden bestormd en ook Buikhuisen zette zich schrap. ‘Na het Maagdenhuis werd bezetten al snel een mode, vooral onder sociologen.’ De jonge professor wist één ding zeker: ik ga niet voor de tweede keer in mijn leven een bezetting meemaken. Typisch een reactie op de kamptijd, noemt hij het nu. ‘Ik had een honkbalknuppel gekocht, die stond in een hoek achter mijn bureau. Als er ook maar één student bij ons was binnengelopen om mijn instituut te bezetten, dan had ik hem eruit geknuppeld. Maar ze zijn niet gekomen. En dat was een verdienste in die tijd: als je niet bezet werd.’
Onder vuur
Buikhuisen kwam pas later onder vuur te liggen van progressief Nederland. Toen was hij al weg uit Groningen en, na een periode bij het ministerie van Justitie als algemeen adviseur wetenschappelijk werk, gevraagd voor een hoogleraarschap aan de Universiteit Leiden. Hij mocht zijn eigen mensen aanstellen en kreeg een redelijk budget – ‘maar echt niet heel veel’ – dat voor vijf jaar gegarandeerd werd. ‘Zo kreeg ik dé kans om een biosociaal criminologische benadering te onderzoeken. Ze vroegen me nog wel op papier te zetten hoe ik tegen de biosociale criminologie aankeek.’
Dat stuk kwam in handen van Kri, het maandblad voor de reclassering. ‘Daarmee begon alle heisa. In het verhaal in Kri waren al mijn verwijzingen naar de sociale wetenschappen verdwenen en bleef dus alleen het biologische verhaal over. En dat werd vervolgens de bron voor de andere media.’ Al snel ontstond aan alle kanten het verzet tegen wat nog niet veel meer was dan een denkrichting. De film One Flew Over the Cuckoo’s Nest, waarin lobotomie werd uitgevoerd op Jack Nicholson, lag nog vers in het geheugen. De antipsychiatrie had brede steun in linkse kringen, net als het idee dat the powers that be bepalen wie er afwijkt: de maatschappelijke orde en niet het individu was de bron van alle kwaad. Criminoloog Herman Bianchi, een van Buikhuisens tegenstanders, zei het zo: ‘Degenen die macht hebben, definiëren wat crimineel is. De machteloze is de crimineel.’
Alleen al het idee van een aangeboren oorzaak van criminaliteit was dus taboe. Buikhuisen werd afgeschilderd als een professor Sickbock, die griezelige proeven wilde uitvoeren op weerloze gevangenen. ‘Terwijl: ik wist bij god nog niet wat ik precies wilde gaan doen. Ik wist alleen dit: wij hebben honderdvijftig miljard zenuwcellen, die zijn met honderdduizend kilometer netvezels aan elkaar verbonden in het menselijk lichaam, en daaruit komt het hele menselijke gedrag voort. Daar was nog vrijwel niets van bekend en ik wilde proberen daar binnen te komen.’
Hetze
Vrij Nederland, het lijfblad van links Nederland waarop hijzelf ook geabonneerd was, noteerde spottend naar aanleiding van Buikhuisens plannen: ‘Er lijkt een nieuw en universeel excuus te komen voor onder andere misdadigers, oorlogshitsers en kapitalisten: “Het zit in mijn genen.”‘ En toen moesten de Buikhuisense Oorlogen van columnist Piet Grijs nog beginnen. ‘Op een ochtend kwam mijn dochter bij me: “Papa wat is dat toch, ze zeggen op school van alles over Piet Grijs en over jou. Ik las de column van Grijs niet regelmatig. Toen heb ik Vrij Nederland gepakt en gelezen dat ik met nazi-criminoloog Franz Exner werd vergeleken. Ik zei tegen mijn dochter: “Ik zal erop antwoorden, dan kun je meteen zien hoe ik erover denk.” Ik schreef: “Geachte heer Grijs, als jij één citaat uit Exner in mijn werk kunt vinden waarmee ik mij persoonlijk en wetenschappelijk diskwalificeer, neem ik onmiddellijk ontslag.” Je snapt: daar kwam geen serieuze reactie op.’
‘Ik kón me niet verdedigen, want niemand luisterde. Bij mijn oratie in Leiden gooiden gemaskerde demonstranten een rookbom.’
Hij zegde zijn abonnement niet op – ‘dat vond ik te veel eer’ – maar las de columns van Grijs niet meer. Niet dat het hielp. ‘Ik werd er voortdurend over aangesproken: “Heb je Piet Grijs gelezen? Nou, ik moet er wel om láchen hoor. Ja, je moet het natuurlijk niet seriéús nemen.” Maar ondertussen: iederéén las die stukjes. En de paar medestanders die overbleven en die een reactie naar Vrij Nederland stuurden, werden door Grijs afgeslacht. Hij had het vermogen om iemand zo te terroriseren dat die niet meer met hem in discussie durfde.’
Hij verweet het niet zozeer Piet Grijs als wel de redactie van Vrij Nederland die de impact van Grijs’ veldtocht kennelijk onderschatte. ‘Hoofdredacteur Ferdinandusse zei in een televisieprogramma tegen Marcel van Dam: “Och, die Buikhuisen kan daar wel tegen.” Ik dacht: mán, hoe kun je dat zeggen. Je wéét toch van de poep in mijn brievenbus, van het schelden door de telefoon, van de bommeldingen en de dreigbrieven? Vrijheid van meningsuiting is iets anders dan het voeren van een hetze tegen één persoon. Als hoofdredacteur ben je verantwoordelijk voor wat het blad afdrukt en voor de gevolgen. De bagger die over me werd uitgestort, heeft mij ernstig geschaad.’
Laffe collega’s
Het verwijt dat hij niet inhoudelijk reageerde op zijn tegenstanders is naïef, zegt hij, terugkijkend. ‘Ik kón me niet verdedigen, want niemand luisterde. Bij mijn oratie in Leiden gooiden gemaskerde demonstranten een rookbom, op een symposium over criminaliteit liep de zaal half leeg toen ik aan het woord kwam. Weer ergens anders stonden ze met grote trommels achter in de zaal te rammen zodat niemand me kon verstaan. Dat was progressief Nederland in deze tijd, zogenaamd bezig met het beschermen van de belangen van delinquenten.’
Buikhuisen bleef beheerst, zoals hij zichzelf ooit had voorgenomen. ‘Op een ochtend, ik zat achter mijn bureau, werd ik gebeld. Een anoniem persoon zei: “Om elf uur zal er in uw instituut een bom ontploffen.” Mijn antwoord was: “Excuseert u me, ik zit nu in een belangrijke bespreking. Kunt u mij vanmiddag even terugbellen?” Ik heb niemand iets verteld – godzijdank is er niets gebeurd – ik dacht alleen maar: ik laat me niet terroriseren. Ik wilde principieel niet toegeven aan dit soort zaken.’
Hij legt de schuld niet alleen bij Vrij Nederland, zegt Buikhuisen. ‘Piet Grijs was niet tot zijn derde column gekomen als de wetenschappelijke wereld had geprotesteerd. Het is een schande dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen zweeg toen die wetenschappelijke vrijheid in het geding was. De KNAW heeft me geslachtofferd, de academie moet alsnog zijn predikaat koninklijk inleveren. Ze hadden moeten zeggen: voorzichtigheid rond onderzoek is geboden, maar de vrijheid van onderzoek is voor ons heilig. Dan had niemand zijn mond meer opengedaan.’
Niemand wilde meer met hem geassocieerd worden, merkte hij. ‘Een neurobioloog kwam later naar me toe en zei: “Ik voel me nog steeds als een grote lafaard omdat ik hoorde bij de groep zwijgers. We hebben in de vakgroep de vraag gesteld: moeten we Buikhuisen niet helpen? En het antwoord was: nee, we moeten buiten de discussie blijven, ander brengen we ons eigen werk in gevaar.”‘ Anderen, onder wie criminologen, leverden Grijs juist munitie.
Het werken werd hem in de jaren daarna steeds verder onmogelijk gemaakt. Om onderzoek te doen naar ontspoorde jongeren had hij de medewerking van tehuizen of gevangenissen nodig. Die medewerking kreeg hij niet, zegt Buikhuisen, nog steeds verbitterd. ‘Een mevrouw van de kinderbescherming verkondigde vol trots op de televisie dat het was gelukt om te voorkomen dat ik in de kinderbeschermingsinrichtingen kon komen om onderzoek te doen. Als je ze wilt helpen, moet je toch onderzoeken waarom kinderen zich zo gedragen?’
Andersdenkenden
Toen minister Plasterk vorig jaar twintig miljoen stak in het Nationaal Initiatief Hersenen & Cognitie, moest Wouter Buikhuisen toch even terugdenken aan de tijd dat het ministerie van Justitie nog expliciet voorschreef dat er absoluut geen neuropsychologisch cognitieonderzoek mocht plaatsvinden.
‘Ik stuurde de minister een briefje: zou het niet nuttig zijn om in de toespraak te verwijzen naar de veranderde tijden? En, in alle bescheidenheid, naar mijn initiatieven op dit terrein?’ Hij deed de minister, die niet reageerde, ook het voorstel om een ‘dag voor de andersdenkenden’ in te stellen, om wetenschappers te stimuleren om met niet-gangbare ideeën te komen zonder het risico meteen te worden afgebrand.
‘Nadat het me onmogelijk was gemaakt onderzoek te doen, werd me ook nog mijn onderwijsbevoegdheid ontnomen.’
‘Ik schreef : stel, iemand heeft een idee dat afwijkt van wat geaccepteerd is. Dan vraag je aan de collega’s uit de vakgroep, of uit verwante vakgebieden, in hoeverre ze vanuit hun specialisatie feiten kunnen aandragen ter ondersteuning van die hypothese. In plaats van wat je altijd ziet: iedereen begint met kritiek op zo’n man, krijg je nu een constructieve bijdrage. Daarmee breng je de wetenschap verder en voorkom je dat iemand het werken onmogelijk wordt gemaakt. De gevolgen ken ik uit eigen ondervinding.’
Want zelfs Buikhuisen, de man die het ergste al in het kamp had meegemaakt, die zich wilde beheersen, die zijn vrijheid wilde behouden, stortte na tien jaar aan de Leidse universiteit in. ‘Nadat het me onmogelijk was gemaakt onderzoek te doen, de hele vakgroep Criminologie werd opgeheven, werd me ook nog mijn onderwijsbevoegdheid ontnomen, mijn ziel en zaligheid. Dat was het absolute dieptepunt. Ik ben naar huis gegaan en in een diepe depressie geraakt. Uiteindelijk kwam ik bij een psychiater terecht, maar die wilde al snel niet met me doorgaan. Hij zei: “Ú bent niet ziek, de maatschappij is ziek.” Ik was het met hem eens – ja, daar zie ik nu de ironie ook wel van. Ik was geketend, ik kon geen kant meer op. Er zijn experimenten in de dierpsychologie: je kunt een kat zo neurotisch maken, een rat ook. Nadat ik afscheid had genomen van de wetenschap en met mijn vrouw een antiekhandel was begonnen ben ik nooit meer depressief geweest.’
De echte slachtoffers
Zijn tegenstanders hebben de zoektocht naar biosociale oorzaken van criminaliteit vertraagd, zegt Buikhuisen. ‘En wie is het kind van de rekening? Is dat Wouter Buikhuisen? Nee, die woont in deze villa in Spanje en die heeft dit prachtige uitzicht op de Middellandse Zee. Het slachtoffer zijn jongeren in tehuizen, in de jeugdgevangenissen, in tbs-inrichtingen. Die heb ik willen beschermen en dat is geblokkeerd uit angst en uit een misplaatst gevoel van ethiek – ook door Vrij Nederland.’
Hij bepleit vooral het lot van de tbs-veroordeelden – al in zijn Groningse jaren onderzocht hij de effectiviteit van tbs, en die bleek gering. ‘Iedereen had het over de ethische problemen van mijn onderzoek, maar niemand heeft het over het ethische probleem van de longstay-afdelingen. Iemand die maximaal vier jaar had kunnen krijgen, krijgt met tbs in feite levenslang als je hem niet kunt behandelen. En er ís geen behandeling. Logisch dat criminelen steeds vaker weigeren mee te werken aan onderzoek bij het Pieter Baan Centrum.’
Inmiddels is voor de meeste onderzoekers duidelijk dat je gedrag niet kunt bestuderen zonder hersenbiologische componenten.
De tragiek is dat de Nederlandse criminologen zo lang het verkeerde spoor hebben gevolgd, vindt Buikhuisen als hij terugkijkt op ‘zijn’ affaire. ‘Ik wist: ooit krijg ik gelijk. Maar sinds mijn gedwongen vertrek zijn vier à vijf generaties studenten opgeleid door hoogleraren die hun vak niet verstaan omdat ze niet op de hoogte zijn van de moderne hersenbiologische ontwikkelingen. Uit de lichtingen studenten die niet vertrouwd zijn gemaakt met een biosociale benadering, komen ook weer toekomstige hoogleraren voort.’
Inmiddels is voor de meeste onderzoekers duidelijk dat je gedrag niet kunt bestuderen zonder hersenbiologische componenten. Onderzoek naar de rol van zijn geliefde amygdala is daarbij de sleutel, zegt Buikhuisen. ‘Mensen met een amygdala-stoornis tref je aan onder chronische delinquenten, bij kinderen met ADHD, bij jongens met borderline of bij de zogenaamde conduct disorders. Ze verstoren hun omgeving, zijn lastig op school, in de buurt. Komen ze uit een hogere sociale klasse, dan vinden ze hun plaats wel. Met ADHD kun je in het bedrijfsleven of op de beurs heel goed snel beslissingen nemen, zonder de handicap van het academische enerzijds-anderzijds. Gaat het mis, dan kun je in een ander bedrijf terecht. Maar als je als kleine jongen veroordeeld bent geweest, zeggen ze bij sollicitaties: voor jou liever een ander.’ Een harde aanwijzing voor een beschadigde amygdala is een test, waarmee je in een twintig minuten kunt zien of iemand moeite heeft met facial recognition. ‘Als je als kind niet kunt zien – en horen, dat gaat vaak samen – of iemand boos is of tevreden, reageer je niet adequaat op lof of afkeuring van bijvoorbeeld je ouders. Dan ben je ook niet straf- en beloninggevoelig. Dat betekent dat je de normen van de samenleving niet kunt internaliseren, dus dat je voortdurend in botsing komt met die samenleving. Gevolg: een gering gevoel van eigenwaarde, een gering zelfvertrouwen, een neergaande spiraal.’
Prognosejustitie
Hij deelt het bezwaar tegen het aanwijzen van een biologische stoornis als enige oorzaak van chronische criminaliteit: wat wij criminaliteit noemen, is deels cultureel-maatschappelijk bepaald. Maar dat er veel Marokkaanse jongens in de Nederlandse criminele statistieken opduiken, komt volgens Buikhuisen toch vooral door onze ‘prognosejustitie’. ‘Wordt een jongen uit de keurige middenklasse voor het eerst aangehouden, dan is het eerder: we gaan wel even met je ouders praten. Als je Marokkaan bent, is de kans minimaal dat er over je wordt gezegd: laat maar lopen, dit komt vanzelf wel goed.’
Dat justitie zich bij haar aanhoudings- en vervolgingsbeleid vaak laat leiden door de vraag hoe het in de toekomst met een jongere zal gaan, bleek al uit onderzoek dat Buikhuisen zelf ooit door de latere hoogleraar criminologie Josine Junger-Tas liet doen onder Surinaamse en Antilliaanse criminelen.
Stigmatiseren door justitie is uit den boze vindt Buikhuisen. Marokkaanse jongeren worden het slachtoffer van negatieve beeldvorming, die nog wordt versterkt door de media en de politiek. ‘Op den duur gaan die jongeren zich naar dat beeld gedragen.’ De PVV mag dan – in navolging van professor Theo Doreleijers – bij de minister hebben gepleit voor een eredoctoraat voor de gedemoniseerde professor, die liefde is bepaald niet wederzijds. ‘Vooral in dit Wilders-tijdperk is het heel relevant om dat mechanisme van negatieve beeldvorming te onderzoeken en te ontregelen. Want afgezien van dit prognose-effect zijn allochtone jongeren, daarvan ben ik overtuigd, niet crimineler dan andere jongeren.’