Willem kijkt niet naar de foto’s van zijn dode vrienden Charb en Wolinski. Ook de boeketten, pennen en potloden, opgebrande waxinelichtjes en Je suis Charlie-affiches keurt hij geen blik waardig. We lopen over de Place de la République in Parijs langs het standbeeld van Marianne, centrum van de demonstraties tegen de recente aanslagen in Parijs.

Er wordt druk gefotografeerd, het is even geen middelpunt van rouwbeklag en protest maar een nieuwe toeristische hotspot. De tekenaar, geboren te Ermelo als Bernhard Willem Holtrop, is met stevige pas onderweg naar het gebouw van dagblad Libération, waar hij op deze vrijdagochtend 9 januari tegen zijn gewoonte in per se een redactievergadering wil bijwonen. Hij is zo onverstoorbaar als mogelijk is onder deze extreme omstandigheden. Gisteren was hij bij een eerste hergroepering van de overgebleven redacteuren van Charlie Hebdo na de aanslag. ‘Ik ging naar de rue Nicolas Appert waar de redactie was gevestigd. Daar mochten we niet naar binnen van de politie. Van daaruit vertrokken we met een paar mensen naar het huis van een van hen om te kijken wie er verder nog leefde. We werden gebeld: aan de andere kant van de stad was nog een restant van de redactie met hetzelfde bezig. Toen we daar aankwamen, bleken er eigenlijk niet genoeg mensen over te zijn om een blad te maken. Van de tekenaars waren er alleen Luz (Renald Luzier), Catherine (Meurisse) en ik. Toch hebben we toen tegen elkaar gezegd dat er per se een volgend nummer van Charlie Hebdo moet verschijnen. Hoofdredacteur tekst Gérard Biard, die in Londen was tijdens de aanslag, probeerde om de juiste woorden te vinden. Maar keer op keer brak zijn stem. Vandaag zal hij zich wel herpakt hebben.’

Daar heb je ze weer

We hadden afgelopen nacht afscheid genomen in het café zo dichtbij zijn Parijse appartement dat hij er altijd even binnenloopt voor hij naar huis gaat. Sinds een paar dagen roepen ze achter de bar ‘laat maar zitten’ als hij om de rekening vraagt. ‘Het is echt een obstakel aan het worden,’ zegt hij. Dat de tekenaar nauwelijks heeft geslapen is niet aan hem te merken. Vanochtend vroeg heeft hij al een Canadese, een Noorse en een Nederlandse journalist te woord gestaan. En hij heeft gebeld met zijn vrouw Medi in een dorp in Bretagne, waar zij sinds een paar jaar wonen in een voormalig café. Ze was verschrikkelijk ongerust, vertelt Willem. Net als hun dochter, die jazz-zangeres is in Parijs, wil Medi dat hij zo snel mogelijk naar het dorp terugkeert. ‘Ze is bang, voor mij. Maar ze zou niet willen dat ik zou stoppen, of dat ik mezelf zou censureren. Dan zou ik mezelf niet meer zijn.’ Medi vindt dat hij zolang hij in Parijs is beveiligd moet worden, iets waar hijzelf niets voor voelt. ‘Gebouwen moeten goed bewaakt worden, zeker, maar ik ga zelf niet door de stad lopen met zo’n jongen achter me aan. Ik zoek het gevaar ook echt niet op hoor, ik ga niet in allerlei gribussen rondhangen. Maar iemand met een AK-47 houd je toch niet tegen, dat bewijs is wel geleverd. Hoofdredacteur Stéphane Charbonnier werd beveiligd en die leeft niet meer.’

Vannacht om drie uur was het toch bijna zo ver, die bewaking. ‘Er werd geklopt, ik deed slaperig open en voor ik het wist stonden er vier man binnen die beweerden dat ze politie in burger waren. Dat moet je dan maar geloven. Ze zeiden dat ik absoluut moest worden beveiligd, met als argument dat ex-hoofdredacteur Philippe Val ook nog steeds wordt bewaakt, al is hij al bijna zes jaar weg bij Charlie Hebdo. Ik heb ze zo vriendelijk mogelijk de deur gewezen, maar slapen kon ik toen niet meer.’

Hij is een herkenbaar doelwit als bekende Parijzenaar, dat begrijpt hij ook wel. Een lange, enigszins gebogen man met wapperend wit haar en een tas vol boeken en tekeningen om zijn schouder. ‘Maar ik kom nooit op televisie, dat scheelt. Ja, behalve de afgelopen dagen dan. Soms word ik nu herkend, maar dan is het onschuldig. Zoals gisteren, op straat kwam een mij onbekende vrouw naar me toe die me eerst omhelsde en daarna in snikken uitbarstte. Het is niet mijn manier om je emoties te uiten, maar dodelijk is het niet.’ Hij vertelt hoe de constante bedreigingen, per telefoon en per mail, de redactie op den duur onverschillig maakten voor gevaar. ‘Op het laatst zeg je tegen elkaar: daar heb je ze weer. In oktober vorig jaar was er een laatste golf dreigementen, toen werd de bewaking verscherpt. Maar dat was tijdelijk.’

Ik doe toch wat ik zelf wil

Bij het pand van Libération vormen cameraploegen en fotografen achter de dranghekken een soort erewacht voor de overlevenden. Speciale eenheden van de Franse politie bewaken de ingang van het gebouw, een indrukwekkende verbouwde parkeergarage uit de jaren vijftig. Willem, die behalve voor Charlie ook voor Libération tekent, wordt meteen herkend en via de kelder van het gebouw naar binnen geloodst. Hoe moeilijk zo’n redactie helemaal valt af te sluiten, blijkt als ik zonder me te identificeren in Willems kielzog mee naar binnen loop. Bovenin het gebouw, op de achtste verdieping, heeft het dagblad de grote vergaderzaal als tijdelijk redactieruimte ter beschikking gesteld aan de collega’s van Charlie Hebdo. Ook na de aanslag in 2011, toen de redactie van Charlie uitbrandde door een molotovcocktail, bood het van oorsprong linkse Libé onderdak aan de geestverwanten van het satirische weekblad. De grote ronde vergadertafel is nog leeg, er worden karretjes binnengereden met computers, ter beschikking gesteld door de collega’s van Le Monde.

Willem bezoekt zelden redactievergaderingen. Hij vindt ze saai. ‘Een paar weken geleden kwam ik toevallig langs toen er eentje was en bleef ik even zitten. Het is niets voor mij, ik overleg liever één op één dan in groepsverband. Vergaderen is bij ons veel grappen maken, maar ook vaststellen waar we die week aandacht aan moeten besteden. Dat laatste heeft voor mij weinig zin, want ik doe uiteindelijk toch wat ik zelf wil.’

Dat hij afgelopen woensdag ook niet meevergaderde, heeft ongetwijfeld zijn leven gered. Toen het nieuws van de moordpartij in Amsterdam doordrong, belde ik hem meteen om een levensteken te horen. Hij nam gelukkig op en er volgde een onwerkelijk gesprek. Of hij het al had gehoord? ‘Of ik wát heb gehoord?’ Dat zijn vrienden en collega’s bij Charlie Hebdo waren doodgeschoten? Nee, Willem wist van niets en hij kon het in eerste instantie ook niet geloven. Hij zat in de trein onderweg van Bretagne naar Parijs, de stad waar hij decennialang heeft gewoond en die hij nog steeds mist. Eens in de paar weken gaat hij langs bij de redactie van Libération en brengt een voorraadje tekeningen naar de redacties van Charlie Hebdo en het verwante maandblad Siné Mensuel. Dat was hij nu ook van plan. De volgende avond zou er een diner zijn van oud-voorzitters van het internationale stripfestival van Angoulême. Nadat ik hem de onheilstijding had gebracht, verhuisde hij meteen naar de restauratiewagon van de trein om een glas wijn te drinken, of liever nog een paar glazen, en om vrijuit te kunnen telefoneren. De verdere reis van vier uur werd hij aan één stuk door gebeld door vrienden en journalisten. Een dag later nog steeds, in zijn telefoontje staan tientallen onbeantwoorde berichten, die Willem af en toe voor het merendeel verwijdert, met uitzondering van de in zijn ogen serieuze media. ‘Ik ben zeker bereid om over mijn dode vrienden te praten, maar niet in talkshows. Zelfingenomen kwebbelaars zijn het allemaal. Ik druk op een knopje en dan zijn ze weg.’

Besmeurd met bloed

Inmiddels betreden de eerste overlevenden van de aanslag de geïmproviseerde redactieruimte. Ze zijn omhoog komen lopen langs wat redacteuren van Libération ‘de schroef’ noemen, vroeger de rijbaan waarover de auto’s naar boven reden. Een beetje zoals het Guggenheim in New York, alleen passeer je in plaats van kunst alle deelredacties van Libération, afgeladen met archieven en boeken.

De journalisten van Libé worden voorgesteld aan hun collega’s van Charlie: ze verzorgen het contact met de media en zorgen ervoor dat alleen direct betrokkenen naar binnen mogen. Een fotograaf en een cameraman van persbureau AFP leggen de bijeenkomst vast, andere journalisten zijn niet welkom. Met een soort kamerscherm wordt de ingang geblokkeerd. Extra beveiliging is er hier niet, kennelijk vertrouwt de krant op de politiemannen bij de hoofdingang.

De mensen van Charlie Hebdo begroeten elkaar emotioneel, voor sommigen is het de eerste keer dat ze elkaar zien na de aanslag. Columnist Patrick Pelloux en tekenaar Luz (Renald Luzier) vallen elkaar in de armen. De eerste was niet bij de moordpartij omdat hij in zijn andere hoedanigheid als eerste hulp-arts bij een spoedgeval was geroepen. Dat redde hem het leven. En Luz had zich gewoon verslapen en kwam een halfuur te laat.

Ik ben bij Willem in de buurt gebleven, als enige buitenstaander bij de vergadering. Hij wijst op receptioniste Angélique die nog leeft doordat ze buiten aan het roken was. Willem: ‘Op sigarettenpakjes staat altijd “Roken is dodelijk”, maar dat klopt dus echt niet.’ Een lange, kale man wordt extra omhelsd door zijn collega’s. Het is onderzoeksjournalist Laurent Léger, die de moordpartij overleefde door onder een tafel te duiken en daar stil te blijven liggen, buiten het zicht van de aanvallers. In een paar seconden was het voorbij en lag iedereen dood of gewond op de grond, was alles besmeurd met bloed, vertelde Léger op de radio. De terroristen riepen ‘Allah Akbar’ en leken willekeurig iedereen in het gezelschap neer te maaien. ‘Charb’, nom de plume van Stéphane Charbonnier, was volgens Léger de enige naam die de aanvallers expliciet noemden. Toen schoten ze hem dood.

Dat gele mannetje

Twee jaar geleden stonden Willem en ik ook bovenin dit gebouw van Libération. Inmiddels is ongeveer de helft van de redacteuren van die krant inclusief de hoofdredacteur ontslagen en is de redactie in afwachting van een verhuizing naar een buurt die wat minder in trek is bij projectontwikkelaars. Stéphane Charbonnier was er ook. Destijds waren we hier niet om te rouwen, maar voor een feestje ter ere van Willem: hij had de Angoulême-prijs gekregen voor zijn oeuvre en was daardoor meteen benoemd tot voorzitter van het festival. Charb wilde erbij zijn, hij woonde vlak om de hoek en hij vertelde dat het hem was gelukt om even te ontsnappen aan zijn vaste bewaker. Eerder die dag hadden we kennis gemaakt op redactie van Charlie Hebdo, die na de aanslag van 2011 een paar jaar was gevestigd in een anoniem kantoorgebouw in de buurt van de Périphérique, boven een kantoor van de Parijse politie. ‘Een raar gebouw en een idiote locatie natuurlijk voor een satirisch tijdschrift,’ zei Willem. Het was uiteraard een enorme schok dat een brandbom het oude redactielokaal had getroffen. ‘Je wilt wel effect bereiken met satire, maar er moeten geen doden vallen. Dat mensen tot in Pakistan demonstreren tegen Charlie Hebdo, dat is gewoon absurd.’ We deelden de lift naar de redactie met een stevig gebouwde, zwaar bewapende politieman. Ook de redactieruimte werd bewaakt door een agent, die zich volgens Stéphane Charbonnier vreselijk zat te vervelen. Hijzelf werkte net als de meeste andere tekenaars bij voorkeur thuis. ‘Maar het is beter voor de krant als ik hier op de redactie ben.’ Er kwamen weinig reacties van verontwaardigde moslims op het door Charb getekende La Vie de Mahomet, dat net was verschenen. Logisch, vond hijzelf, hij had in die strip letterlijke Koranteksten gebruikt. En dat gele mannetje was niet de profeet zelf, je moest het meer zien als een metafoor.

Of hij niet bang was, vroeg ik aan de relaxte man met de dikke brillenglazen van wie nu zo vaak de profetische uitspraak wordt geciteerd dat hij liever staande wilde sterven dan kruipend te leven. ‘We zijn altijd provocatief, dat is onze rol en die rol vervullen we met plezier,’ antwoordde Charbonnier. ‘En ja, dat brengt nu eenmaal risico’s met zich mee. Voor mijzelf, maar ook voor Willem.’ Hij bewonderde Willem om diens volstrekte autonomie. ‘Ik heb niets in te brengen. Willem komt met zijn tekening en daarin schopt hij aan tegen alles en iedereen: moslims, joden, katholieken. En die tekening drukken wij vervolgens af. Zo simpel is het.’
Als ik Willem vandaag herinner aan die woorden van zijn vermoorde hoofdredacteur, knikt Willem. ‘Precies. Zo ging het vóór 7 januari 2015 en zo moet het ook daarna. Ik ga door en Charlie Hebdo gaat door. Het wordt veel extra werk, maar ik weet dat het ons gaat lukken. Dat moet.’

Iemand snikt wanhopig

Iedereen in de redactiezaal bij Libération heeft elkaar inmiddels omhelsd, af en toe barst iemand uit in een hartverscheurend snikken. Hoofdredacteur Gérard Biard nodigt iedereen die deze week Charlie Hebdo gaat helpen maken uit om rond de redactietafel te komen zitten. Dan nemen hijzelf en huisadvocaat Richard Malka – een bekende Franse jurist die eerder ook Carla Bruni-Sarkozy bijstond, net als DSK en zijn ex-vrouw Anne Sinclair – het woord. Ze geven om te beginnen een update uit de verschillende ziekenhuizen. Alsof het een legereenheid is die zich heeft teruggetrokken na een veldslag. Het begint met een kort overzicht van de gewonden. Tekenaar en redactiechef Riss (Laurent Sourisseau) is geraakt aan de rechterschouder. Hij had ooit een welgemeend advies voor moslims die zich door de spotprenten van Charlie Hebdo geschoffeerd voelen: ‘Koop het blad dan niet, dat bespaart je een paar euro en een wandeling naar de kiosk.’ Redacteur duurzaamheid Fabrice Nicolino is zwaar gewond aan zijn been, hij heeft veel bloed verloren. Philippe Lançon, literair criticus, is in zijn hoofd getroffen en heeft een urenlange operatie ondergaan, afloop nog onduidelijk. De jonge Simon Fieschi, die de sociale media doet en de receptie, is geopereerd en wordt kunstmatig in coma gehouden. Een kogel is in zijn ruggengraat terechtgekomen en pas als hij ontwaakt zal duidelijk zijn of hij nog kan lopen. Maar we zijn optimistisch, zegt Biard. Iemand snikt wanhopig. Een aantal jongere redacteuren zet de ramen open en steekt een sigaret op. Er zijn veel vrouwen in het gezelschap van in totaal zo’n vijfendertig mensen. De doden en gewonden zijn – op de vermoorde psychologe Elsa Cayat na die de column ‘Charlie Divan’ schreef – juist allemaal mannen.

Gooi mijn as maar in de plee

Willem hoorde samen met Cabu en Wolinski bij de generatie van ’68 die zowel de oprichting van Charlie Hebdo in 1970 heeft meegemaakt als de heroprichting van het in 1981 ter ziele gegane blad in 1992. Jean Cabut (75) en Georges Wolinski (80), allebei net als Charb op 7 januari vermoord, waren samen met Willem (73) lange tijd onverwoestbare rolmodellen voor Charbonnier, de eveneens vermoorde tekenaar Tignous (Bernard Verlhac, vader van vier jonge kinderen) en de jongere redacteuren. Zij waren de constanten in de roerige geschiedenis van het blad, die royaal was gevuld met rechtszaken aangespannen door de buitenwereld en met onderlinge ruzies tussen de superindividualistische tekenaars. Zo leidde een volgens sommigen antisemitische anti-Sarkozy-cartoon van Siné (Maurice Sinet) behalve tot diens ontslag ook tot ernstige bedreigingen: Siné werd een mes in zijn buik beloofd. Willem bleef loyaal en tekent sindsdien ook voor het maandblad Siné Mensuel, dat de inmiddels 86-jarige Siné tot op de dag van vandaag uitgeeft.

Op de redactie van Charlie had Willem vooral contact met de tekenaars, zegt hij. ‘Twee weken geleden zat ik nog boeken te signeren met Cabu en Wolinski bij een stripwinkel hier in de buurt. Drie oude musketiers waren we, al hadden wij het vrij naar Serge Gainsbourg liever over onszelf als la vieille canaille, het ouwe tuig.’ Cabu, die ook voor het concurrerende, veel grotere satirische tijdschrift Le canard enchainé tekende, was een wonder van een karikaturist, vertelt Willem. ‘Hij hoefde maar een kwart seconde naar iemand te kijken en hij kon hem perfect neerzetten. Het is een groot gemis dat hij er niet meer is.’

De in Tunesië geboren Wolinski – de man van de grap ‘Ik zei tegen mijn vrouw: gooi mijn as maar in de plee, dan kan ik elke dag naar je kont kijken’ – was op zijn oude dag wel heel erg met zichzelf bezig, oordeelt Willem streng. De tekenaar met een grote voorkeur voor vrouwen en erotische tekeningen, speelde de laatste tijd een hoofdrol in zijn eigen werk. ‘En dan worden die twee rond hun tachtigste nog eens overhoop geschoten,’ zegt Willem. ‘Cabu, die absolute pacifist. Vier jaar geleden verloor hij zijn zoon, muzikant en dichter Mano Solo, aan aids. En Wolinski, die levensgenieter. Tsja, dan hadden ze maar voor een rustige pensionering moeten kiezen.’

Charb bewonderde hij meer om zijn scherpe ideeën en om zijn onverzettelijkheid dan als tekenaar, zegt Willem. ‘Hij wijdde zijn leven helemaal aan Charlie en weigerde te wijken, onder het motto: ik heb nog nooit iemand met een viltstift de keel doorgesneden. Hij leefde als een monnik, rookte niet, dronk niet, was niet getrouwd.’ Dat citaat over dat liever staande sterven was geen stoerdoenerij, zegt Willem. ‘Hij zei in interviews ook: “Het maakt me niet uit als ik word afgemaakt, ik laat niets na. Geen geld op de bank, geen kinderen.”’ Willem was dan ook net zo verrast als Charbs broer en ouders toen Jeanette Bougrab zich na de moord bekendmaakte als Charbs weduwe. De voormalige staatssecretaris en partijgenoot van Sarkozy vond dat haar geliefde eigenlijk zou moeten worden bijgezet in het Panthéon, bij andere Franse helden als Rousseau, Voltaire en verzetsman Jean Moulin. ‘Dat lijkt me absoluut geen goed idee,’ zegt Willem. ‘Dat zou volstrekt niet in de geest zijn van Charlie Hebdo of van Charb zelf.’

Een tikje laat

De redactie bespreekt inmiddels de herdenkingsplechtigheid. Ze zijn het erover eens dat die op Place de la Bastille zal zijn, vlakbij de plaats van het bloedbad, waarschijnlijk op dinsdag of woensdag. Het orkest van de Franse radio heeft aangeboden om te spelen en er zullen een paar toespraken zijn, onder andere van Patrick Pelloux. Er is wat gekrakeel over het symboolgebruik, vlagvertoon is volgens de meesten niet op zijn plaats, dat zouden hun vermoorde collega’s niet gewild hebben. Willem houdt zich buiten die discussie, zoals hij trouwens de hele redactievergadering niets zegt en ook alle emotionele uitingen aan zich voorbij heeft laten gaan. ‘Ik heb nu eenmaal een ander temperament,’ heeft hij eerder gezegd. ‘Ik ben woest dat die killers zo maar hun gang konden gaan en mijn vrienden doodmaken. Maar ik probeer het zo in banen te leiden dat ik er iets mee kan in mijn tekeningen. Zo heb ik altijd gewerkt.’

De herdenkingsplechtigheid zal hij niet bijwonen, vertelt Willem als er een lunchpauze wordt ingelast. Net zomin als de grote demonstratie die voor zondag gepland staat. Dat de hele wereld zich nu even Charlie noemt is een prachtig gebaar, maar ook een beetje loos en een tikje laat. Hoe lang ligt het noodlijdende weekblad al niet onder vuur? ‘We hebben een heleboel nieuwe vrienden opeens hè,’ zegt Willem cynisch. ‘De paus, koningin Elizabeth, Marine le Pen. Ik hoop en verwacht dat die vriendschap niet langer duurt dan twee nummers.’ Want wederzijds is het niet. ‘Ik moet nog steeds niets van ze hebben. Voor Marine le Pen was het natuurlijk raak: moslims, yeah! Ze heeft het nog niet helemaal uitgemolken, maar dat komt wel. Ze is slim hoor, dat mens. Mijzelf maakt het niet uit wat de achtergrond is van de moordenaars. Het zijn idioten, zogenaamde gelovigen waarmee echte moslims niets te maken willen hebben. O, twitterde Geert Wilders meteen dat het nu oorlog is? Geweldig zeg! Dat kalmeert de gemoederen een beetje.’

Zijn vrouw Medi heeft al net zo’n hekel aan hypocrisie als hijzelf. Toen hun dorpsgenoten een lokale Je suis Charlie-bijeenkomst wilden organiseren en haar vroegen om erbij te zijn, sloeg ze die uitnodiging woedend af. Waar waren haar dorpsgenoten de afgelopen jaren, toen Charlie Hebdo onder voortdurende dreiging van aanslagen een steeds marginaler bestaan leidde? Waarom kochten die klootzakken het blad toen nooit, al was het alleen maar voor in de kattenbak?

Is er nog nieuws?

Het schot bij de deur wordt plotseling opzij geschoven en er stroomt een horde mannen in pakken binnen, en één vrouw. Ook dit zijn nieuwe vrienden van Charlie Hebdo. Premier Manuel Valls komt de redactie condoleren en moed inspreken samen met Fleur Pellerin, de minister van Cultuur en Communicatie. Zij heeft al toegezegd dat ze een miljoen euro wil vrijmaken om Charlie te ondersteunen. Willem, anarchist tot op het bot, heeft altijd een broertje dood gehad aan autoriteiten. Als hij één ding niet wil is het handen schudden met ministers, voor nog geen miljoen euro. Voor hem is de entree van Valls en Pellerin dan ook het sein om zo snel mogelijk te vertrekken. Zijn missie is bovendien volbracht, hij heeft zijn tekeningen voor de nieuwe Charlie Hebdo afgeleverd en morgenochtend neemt hij de trein. Terug naar Bretagne, terug naar Medi.

Als de ministers en hun gevolg na zo’n twintig minuten weer zijn vertrokken, neemt Gérard Biard weer het woord. Hij wil nu echt aan het werk, want de enige juiste reactie op de ramp die Charlie Hebdo en de vrijheid van meningsuiting heeft getroffen is om gewoon door te gaan. ‘Waar zullen we over schrijven,’ opent hij het inhoudelijk deel van de vergadering. ‘Geen idee, is er nog nieuws?’ zegt Patrick Pelloux, en voor het eerst vandaag wordt er hardop gelachen. Soms aangevuld door Pelloux, tekenaar Luz en advocaat Richard Malka vertelt de hoofdredacteur dat het de bedoeling is om met de gedecimeerde redactie een volledig nummer te maken met de gebruikelijke deadlines en in de gewone omvang. ‘En net als andere weken beslissen we pas op zondagavond wat de cover zal worden.’ Anders dan anders zal deze keer alleen de oplage zijn, kondigt Richard Malka onder luid applaus aan. Van het blad met een oplage van zo’n veertigduizend exemplaren zal deze keer twee miljoen exemplaren worden gedrukt en internationaal gedistribueerd. Er is even overwogen om voor alle doden een pagina blanco te laten, maar dat idee is al snel weer verworpen. ‘We willen een grappige, heftige en schokkende Charlie maken,’ zegt Pelloux. ‘Maar zeker geen larmoyant nummer. Het blad moet de geest ademen van onze vermoorde vrienden maar het moet geen gemakzuchtige hommage zijn.’

Onze lezers zullen volgende week een Charlie Hebdo in de winkel vinden die net zo scherp en net zo springlevend is als in andere weken, beaamt Biard. Met bijdragen van alle vermoorde redacteuren en tekenaars, alsof ze er nog bij zijn.

Alleen over de manier waarop de vermoorde eindredacteur Moustapha Ourrad moet worden herdacht, zal nog worden nagedacht. Moeten die spelfouten van de redacteuren nu blijven staan of juist niet, om zijn aanwezigheid te benadrukken? ‘Hoe dan ook, we gaan aan de slag, met onze doden voorop,’ zegt Gérard Biard. ‘Het moet hún Charlie zijn. Zij zullen zich op hun vaste plaats in de krant presenteren. Want in dit nummer zijn onze vrienden niet dood, ze zijn er allemaal nog steeds bij. En wij overlevenden, wij blijven doorgaan met lachen en met onze lezers laten lachen. We moeten de klootzakken uitlachen, dat is ons enige wapen.’