Na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog ontstond in Duitsland zo’n grote verwarring dat de linkse partijen de kans grepen om schoon schip te maken. De Radenrepubliek ontstond: politiek bedreven door kunstenaars.

De Engelse romantische dichter Percy Bysshe Shelley schreef in zijn essay ‘A Defence of poetry’ (1821) dat de dichters de niet erkende wetgevers van de wereld zijn: ‘Poets are the unacknowledged legislators of the world.’ Maar er moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn willen de dichters ook echt de macht in een land overnemen. Zoals in November 1918 in München gebeurde, toen daar van de ene dag op de andere de Radenrepubliek werd gesticht, met aan het hoofd de dichters, schrijvers en journalisten Kurt Eisner, Ernst Toller, Erich Mühsam en Gustav Landauer.

Ze hadden vier jaar op hun kans gewacht. In die jaren moesten ze tandenknarsend toekijken hoe Duitsland in de Eerste Wereldoorlog de leiding nam bij het in dood en verderf storten van Europa. In oktober 1918 was duidelijk dat Duitsland de oorlog verloren had, begin november was de oorlogsregering Johannes Hoffmann uitgespeeld en de monarchie afgeschaft: de oorlogzuchtige Duitse keizer Wilhelm II vluchtte naar Doorn en Lodewijk III van Beieren ging in ballingschap. Op 7 november riep Kurt Eisner van de Onafhankelijke Socialisten de Beierse Vrijstaat uit.

Kurt Eisner. Foto: Robert Sennecke – International Institute of Social History

Voor de in München wonende dichter Rainer Maria Rilke was de oorlog in alle opzichten een eindpunt, er was iets mee afgesloten. Nu kon er alleen maar iets geheel nieuws beginnen. Hij moest zijn leven veranderen. Hij verplaatste zijn bureau naar het midden van zijn kamer. Gedurende de oorlog was hij ‘verstummt’, nu begon hij weer te schrijven. In een ander deel van München probeerde Thomas Mann nog de publicatie van zijn boek Betrachtungen eines Unpolitischen tegen te houden. Daarin debiteerde hij zoveel conservatiefs (tegen politiek, tegen democratie, tegen vooruitgang, tegen optimisme) dat hij op slag het contact met de culturele en politieke werkelijkheid dreigde te verliezen. Ook hij moest zijn leven veranderen. Kurt Eisner had zijn sympathie.

Lebhafter Beifall

‘Hoe de dichters de macht overnamen’ is de ondertitel van Träumer, het boek van Volker Weidermann over de Beierse Radenrepubliek die van november 1918 tot april 1919 probeerde te breken met nationalisme, conservatisme, militarisme en kapitalisme. Daar tegenover stelden de dichters pacifisme, directe democratie, sociale gerechtigheid en heerschappij van de verbeelding. Het is geen gewone geschiedenis van wat er in die maanden gebeurde. Weidermann schrijft over de gebeurtenissen aan de hand van dagboeken, ooggetuigen, gedichten, brieven, documenten en vlugschriften van de protagonisten Eisner, Toller, Landauer en Mühsam, maar ook van Rilke, Thomas en Klaus Mann, Oscar Maria Graf, Oswald Spengler, Hitler (gelegerd in München) en Otto Klemperer. Je zit er met je neus op. Weidermann geeft een op de voet te volgen intiem en tegelijk caleidoscopisch beeld van wat er zich in München afspeelde.

Ernst Toller. Foto: Wikipedia

Eisner wilde de kunst en het dichterschap in de politiek brengen. Zijn minister Ernst Toller was een toneelschrijver, zijn minister van onderwijs Landauer was een groot filosoof die de gedachtenwereld van Walt Whitman in het onderwijs wilde introduceren. Het ging om de ‘Neubeseelung des Volkes’. Het gehalte van de staat zou door de geest van dichters verhoogd worden. Die hielden contact met de bron van het leven, daar waar de taal de verbeelding vorm gaf. Voor politici waren ‘kunstenaars beroepsgenoten. ‘Politiek bedrijven is net zo’n kunst als schilderen en het componeren van strijkkwartetten,’ zei Eisner. Het onderwerp van deze ‘politischen Kunst’ is de gemeenschap, de staat en de mensen. Waar de kunst voor staat moet een kracht in de verheffing en opvoeding van de massa zijn: ‘Beethoven muss verwirklicht werden’, daarvoor was zijn regering aangetreden. Wanneer Eisner dit aan het eind van een toespraak roept vermeldt de notulist: ‘Lebhafter Beifall.’Kurt Eisner werd buiten München door radicale socialisten als Rosa Luxemburg, Karl Liebkecht, Karl Kautsky en Franz Mehring beschouwd als een ‘Schwärmer, einen Verrückten, einen Fantasten, einen schöngeistigen Literaten’. Eisner, die een ‘verenigd links voorstond’, had niet alleen met deze Berlijnse sceptici te maken, maar in München ook met de door Lenin gesteunde gestaalde communisten Max Levien en Eugen Leviné. Die namen alleen genoegen met het gewelddadig neerslaan van het kapitalisme en hadden alleen maar verachting voor Eisners literaire democratische socialisme.

Erich Mühsam. Foto: Bundesarchiv Bild/Wikimedia

Panik und Komik

Die bijval duurde maar kort. Bij de verkiezingen die Eisner uitschreef in februari 1919 haalde zijn partij maar 2,5% van de stemmen. Dat betekende dat hij als minister-president moest aftreden. Dat deed hij dan ook. Op weg naar het uitspreken van zijn afscheidstoespraak wordt hij onderweg doodgeschoten door de rechtse fanaat Graf von Arco auf Valley. Tegenstanders portretteren hem daarna als een ‘abstracte moralist’, geen echte Beier, geen man van ‘Gemütlichkeit’. Aanhangers prijzen hem als theatercriticus, als inspirator die het volk met kunst wilde verheffen, als een politicus die zich met de dood had verzoend. Menigeen depte zijn zakdoek in zijn bloed.

Ook al is de Radenrepubliek uiteindelijk officieel maar korte tijd aan de macht geweest, er zoemden genoeg plannen rond. Het was nu aan Ernst Toller om ze wereldkundig te maken: dat Duitsland schuld bekent voor de oorlog, dat kerk en staat gescheiden zullen worden, dat de achturige werkweek ingevoerd zal worden, dat de pers (‘die Lügenpresse der Kriegzeit’) niet meer als een bedrijf gezien moest worden, maar als een cultuurgoed. Er mocht nog maar honderd mark per dag van de bank gehaald worden, juwelen moesten in de kluis blijven. De krijgsgevangenen konden rekenen op vrijlating en de bourgeoisie zou ontwapend worden.

Gustav Landauer. Foto: Oscar Suck – National Library of Israel, Schwadron collection

Ook al was er van de nodige ‘Panik und Komik’ sprake in die maanden, volgens Thomas Manns broer Heinrich hebben de honderd dagen van de Radenrepubliek ‘mehr ideen, mehr Freuden der Vernuft, mehr Belebung der Geister gebracht als die fünfzig Jahre vorher.’ Kurt Eisner noemt hij ‘eines ‘Zivilisationsliteraten’, iemand die bij alles wat hij doet en schrijft het grote geheel in de gaten houdt.

Zeker is dat Beieren en München van november tot april tussen hoop en teleurstelling hebben geleefd.

Volker Weidermann concentreert zich bij het gebruik maken van ooggetuigen niet alleen op de dagboeken en brieven van de protagonisten, maar ook op mensen in de marge. De dichter Oskar Maria Graf doet alsof hij bij alles betrokken is, maar in werkelijkheid is hij zich dagelijks samen met een mecenas in diens villa aan het bedrinken. Ook de Amerikaanse journalist Ben Hecht is overal bij en spreekt dagelijks met Gustav Landauer. In zijn verslagen maakt hij van de Radenrepubliek een carnaval. Verbazing en ongeloof beheersen hem. Hij kan er niet over uit dat Ernst Toller als regeringschef zijn intrek neemt in de giganteske badkamer in het paleis van de koning. Ondertussen lezen Rilke en Thomas Mann het net verschenen eerste deel van Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes. Rilke is ‘volkommen gefangen’ door het boek en beveelt het zijn vriendinnen aan. Lou Salomé krijgt het van hem cadeau. Thomas Mann is ‘Komplett gefangen und begeistert’, het is een ervaring als toen hij Schopenhauer voor het eerst las. Hij moet het boek uit zijn gezichtsveld leggen om niet door de teneur ervan te worden aangegrepen. Over de gebeurtenissen rond de Radenrepubliek is Spengler zelf duidelijk. Hij kijkt er vol ‘walging en schaamte’ naar. Maar na een tijdje ziet hij in deze revolutie ook voordelen: er kan van de verwarring gebruik gemaakt worden.

Thomas Mann. Foto: Wikimedia.

Zeker is dat Beieren en München van november tot april tussen hoop en teleurstelling hebben geleefd. Eisner, Toller en Landauer hielden er elke dag rekening mee dat de troepen van de afgezette regering Hoffmann de stad zouden binnentrekken om er een eind aan te maken. Wanneer het zover is duiken ook de antisemieten van de Thule-Gesellschaft op die als leus ‘Halte dein Blut rein’ voeren. Graf Arco, de rechtse moordenaar van Kurt Eisner, mocht zich daar niet bij aansluiten omdat zijn moeder joods was.

Als de communisten tot samenwerking bereid waren geweest had de Radenrepubliek kunnen slagen. Maar die wilden van geen compromis weten. Op het eind richtten ze zelfs nog een bloedbad aan. Weidermann vertelt het allemaal op een ontspannen manier, wetend dat het een verrassend intermezzo in de Duitse geschiedenis is geweest. De Weimar Republiek zou de Radenrepubliek opvolgen en daarna komt het nationaal-socialisme, waarvan de kiemen te vinden zijn bij de tegenstanders van Eisners en Tolllers dichtersrepubliek. Het komt niet vaak voor, en het is goed het je te herinneren, dat een politicus zegt: ‘Kunstenaars, dat zijn mijn beroepsgenoten.’

Träumer. Als die Dichter die Macht übernahmen door Volker Weidermann is uitgegeven door Kiepenheuer & Witsch.