Om te weten waar de allesdoordringende drijfveer vandaan kwam waarmee Harry Mulisch schreef zal men de eerste pagina’s van het hoofdstuk ‘Zelfportret met tulband’ in Voer voor psychologen (1962) moeten lezen. Daar is de ‘oerscène’ te vinden waar alles op terug te voeren is: op de dag dat hij voor zijn vader, na aanvankelijke aarzeling omdat hij nog maar vier jaar was, sigaretten mocht halen. ‘Een opdracht! Ik! Ik!’ Het wordt de opdracht van zijn leven, voor het eerst een zelfstandige daad, helemaal alleen: ‘Ik ben in de wereld, alleen, en van een opdracht voorzien: Lucky Strike! Het licht en het geluid van het asfalt stormen om mij heen, eindeloos zijn naar alle kanten de wegen en dingen, en daar doorheen weet ik mijn weg. Aan mij zal het niet liggen!’.

Wanneer hij met de sigaretten thuiskomt is zijn vader al naar zijn werk vertrokken. Dat valt hem wel op, maar hij staat er niet lang bij stil, overrompeld als hij is door de sensatie van de eerste zelfstandige...