In het eerste gedicht van Gedichten, de eerste dichtbundel van Leo Vroman uit 1946, staan de zinnen:
Ik ben de vogel inmijn borst
die zingen kan alshij zijn kleed
in pokken losrukt enhet eet
Deze eersteregels zijn meteen voor een terugkerend patroon gaan staan in Vromans poëzie:er is meestal sprake van iets lieflijks (de natuur, Tineke) en tegelijk vaniets gruwelijks. Het lieflijke is een compensatie voor het gruwelijke. Aad Nuisheeft de liefde bij Vroman in een bespreking van de omvangrijke bundel Almanak in 1964 de ‘noodzakelijketegenpool’ genoemd van zijn ‘monsterlijke helderziendheid’. Als dichtendebioloog en als liefhebber van de microscoop keek Vroman naar bloedplaatjes,cellen, zenuwbanen en menselijke organen en kon daar niet sentimenteel vanworden. Als bioloog en als dichter wilde hij alles...
Je reactie wordt geplaatst zodra deze is goedgekeurd. Je reactie is geplaatst.