Op het Rotterdamse busstation klonken elk jaar dezelfde flarden Pools: ‘Autobus …’, ‘zawsze …’, ‘za późno …’ (Bus … altijd … te laat …).

Als dan eindelijk een felroze touringcar om de hoek kwam gereden, spelde mijn moeder voor mij de naam van de busmaatschappij, die met gouden sierletters op de zijkant was geplakt: ‘K-A-R-O-L-I-N-A.’

Het was een bus zoals die van Barbie, roze en glanzend. Maar allesbehalve chic. Het komende etmaal zou hij ons thuis zijn.

Karolina stond onder commando van een driekoppige brigade: twee buschauffeurs en een busbegeleidster. De busbegeleidster controleerde de tickets, schonk koffie en thee en ruimde kotszakjes op. Vanaf het trapje bij Karolina’s ingang sommeerde de busbegeleidster de passagiers zich langs het bagageruim op te stellen op volgorde van eindbestemming. In sneltreinvaart somde zij de plaatsnamen op: ‘Katowice, Zabrze, Gliwice, Strzelce, Opole, Wrocław, Legnica.’

Ik vroeg elke keer of ik ook naar het...