Een paar keer per dag loopt er een oude vrouw door mijn straat. Ze loopt langzaam, niet omdat ze oud is, maar zodat haar driftig waggelende hondje bij kan houden. Het beestje is zo dik dat zijn buik bijna over de grond schuurt, en zijn halsband onder een rol nekvet schuilt, waardoor hij eruit ziet als een kwispelende worst aan een touwtje. Het is een ontroerend tweetal, want de vrouw geeft duidelijk erg veel om haar hondje. Ik stel me voor dat ze ‘m een plekje geeft aan haar keukentafel, waar ze ‘m tijdens het eten stukjes cordon bleu van haar bord voert, en ’s avonds lieve dingen tegen hem fluistert terwijl ze een blikje leverpastei in zijn voederbak lepelt. Het hondje krijgt zoveel liefde dat hij er bijna van door z’n pootjes zakt.

Op een paar vluchtige goudvissen en een beklagenswaardig konijn na ben ik niet opgegroeid met huisdieren, maar ik ben wel overtuigd geraakt van hun waarde. Een kat die zachtjes snurkend op een stoel ligt, of zich miauwend om je benen draait in...