Je moet van goede huize komen om aan de hand van historische voorwerpen een hele wereld op te roepen. Maar dat is wat Neil MacGregor doet in een boek over voorwerpen uit Shakespeare’s tijd.

Meteen al in de eerste uitgave van Shakespeare’s toneelstukken, de zogeheten First Folio van 1623, draait zijn collega Ben Jonson er niet om heen. In het lofdicht dat aan de toneelstukken voorafgaat noemt hij hem niet alleen ‘de ziel van zijn tijd’, maar ook ‘niet van één tijd, maar van alle tijden.’ Dat is eclatant uitgekomen, maar dat betekent niet dat we soms niet heel bevreemd naar Shakespeare’s stukken kijken. We knipperen wel eens met de ogen. Wanneer Cloucester in King Lear op het toneel in al zijn bloederigheid een oog wordt uitgerukt, wendt je blik zich vanzelf even af. Zoiets zijn we niet gewend.

Het rad? De pijnbank? Het vuur? Mij villen? Koken? In lood of olie?

In Shakespeare’s stukken wordt vijfenveertig keer naar martelingen verwezen. In zijn tijd, rond 1600,...