De afgelopen week werden er in Amsterdam liefst drie depressieavonden/-gala’s gehouden. Waarom is het welvarende Nederland toch zo gedeprimeerd?

Een van de meer hartversterkende zinnen trof ik aan in dit blad. Vorige week werd schrijver Hans Maarten van den Brink geïnterviewd en hij liet optekenen: ‘Ik vind de meeste mensen sowieso weergaloze helden, dat ze het volhouden, het dagelijks bestaan.’ Het is lof die je bijna nooit hoort, omdat we het zo gewoon vinden dat iedereen braaf doorploetert. Ik werd dus getroffen door Van den Brinks antropologie van het ‘normale’; daar steekt veel heldhaftigheid in.

En ik kon die hartversterking wel gebruiken. De afgelopen week werden er in Amsterdam maar liefst drie (!) depressieavonden/-gala’s gehouden, en op twee daarvan mocht ik spreken. Waarom zoveel in een week? Sinds 2005 kennen we het fenomeen Blue Monday, de meest deprimerende dag van het jaar, en die zou vallen op de derde of vierde maandag van januari. Al die eeuwen daarvoor moesten mensen maar zo’n beetje op eigen houtje depressief zijn. De Britse psycholoog Cliff Arnall verzon een quasiwetenschappelijke formule, waardoor hij die meest deprimerende dag kon vaststellen. Al even wetenschappelijk was zijn advies: ‘Denk ook eens aan een vakantie’, zeker toen duidelijk werd dat zijn ‘onderzoek’ werd betaald door Sky Travel, een Britse reisorganisatie. Let maar eens op: juist in januari staat de STER bol van de vroegboekkortingen et cetera.

Maar zo gemakkelijk als je Blue Monday kunt afserveren, zo simpel komen we niet van de depressie-epidemie af. Bijna één miljoen Nederlanders slikt antidepressiva, ik hoor zelf bij die club. Dat begint te lijken op die 900.000 WAO’ers die wij in de jaren negentig hadden, terwijl Duitsland, toch niet het Bangladesh van Europa, nog niet een derde van onze arbeidsongeschikten telde. Dit gaat, naast heel veel meer, ook over definitiekwesties en statistieke verschuivingen, maar toch: waarom is het welvarende Nederland zo gedeprimeerd? Ja, de farmaceutische industrie, die wil wat, en er zullen genoeg mensen zijn die hun pillen oneigenlijk slikken, maar ik ben blij met mijn Paroxetine, het middel dat me zo’n twintig jaar geleden hielp een depressie de baas te worden die me overviel als een stortbui. Echt, in vier weken tijd verloor ik mijzelf, terwijl ik depressie altijd typisch iets voor ándere mensen had gevonden.

Foto: Dori Oconnell/Istockphoto

En al die blakende jongeren, zo tussen de twintig en dertig, die op die depressieavonden afkomen. Zwaar depressief zullen ze niet zijn, want dan begin je al te huilen bij het idee van een festival. Maar wat een aandacht en animo voor het onderwerp. Op de Grote Depressieve Kutavond, in het Amsterdamse theater Frascati, kwam zo’n twintiger na afloop van mijn praatje op me af: ‘Ik vond het zwaar kut.’ Ik begreep dat het een compliment was, van de meelevende soort.

Waar danken we die volle zalen aan bij depressieavonden? Je moet wel concluderen dat de meeste twintigers het idee ooit zelf een depressie te krijgen veel minder exotisch vinden dan ik het toen vond. We hebben blijkbaar een zeer welvoorziene en tegelijkertijd zeer vermoeide en vermoeiende maatschappij in elkaar geknutseld, waar iedereen altijd flex moet zijn en chill en nog zo wat, terwijl de meesten verlangen naar houvast en de paniek ze door het lijf giert.

Ik hoorde nog bij de ‘No Future’-generatie, die met wat eyeliner en punk de eigen uitzichtloosheid onderstreepte, en daar ook mee koketteerde: ‘O Gee, we are lost!’ Maar hier zag ik frisse, jonge vrouwen en glimmende jongemannenhoofden, allemaal hoogopgeleid en op het eerste gezicht helemaal toegesneden op deze tijd van start-ups en onduidelijke ‘projecten’, die bijna als vorm van levensverzekering maar vast gingen nadenken over depressie. Kennelijk was zoiets niet denkbeeldig in dat vrije, vliedende leventje dat ze leiden. Wat vroegwijs en verstandig van ze, maar ook: wat treurig dat depressie het reële alternatief voor het gap year is geworden.