De laatste roman van Hans Maarten van den Brink, Dijk, gaat over mensen die worden ingehaald door de Vooruitgang. ‘Ik vind de meeste mensen weergaloze helden, dat ze het volhouden, het dagelijks bestaan. Dus moeten ze gezien worden.’

Het blauw gaf even licht. Oogleden trokken omhoog en twee blauwe laserstralen schoten op me af.

‘Fan-tás-tisch!’

Hans Maarten van den Brink maakte een huppeltje om zijn opwinding te geleiden. Vol van verwondering maar arm van lichaamstaal stootte hij bijna zijn schouder tegen de mijne, sloeg hij bijna zijn hand op mijn rug, greep hij bijna mijn nek.

Achter hem sloot de deur van de toezichthouder op Metrologie en Waarborg. Hier in Delft hadden wij zojuist dé Nederlandse kilo gezien, officiële standaardkilo voor ons allen. De kilo waarvan elk plakje kaas en zelfs uw gewicht wordt afgeleid. Hij ligt er bewaard in een massieve, ouderwetse brandkast. Slechts te openen na vele formaliteiten en met een heus Proces Verbaal. HMvdB was al eens op een dichte deur gestuit, maar nu had de kluis wel open gemogen. Hij had een speciaal pak aan gemoeten, een haarnet, overschoenen.

Nog euforisch stond hij nu weer buiten. Opgeschoten ook een beetje. Ik klikte het elektronische slot van de auto open, liet me op de bestuurdersstoel glijden en naast me zeeg hij neer. Ik keek naar rechts, hij keek me aan, de felblauwe ogen vorsend om mijn opwinding te peilen, maar ik vroeg me iets anders af: waarom associeert men helderblauwe ogen eigenlijk zowel met kil als met door je heen kijken? Ik begrijp waarom blauw wordt geassocieerd met koud, maar waarom zouden blauwe ogen ook een borende blik hebben en andere kleuren niet? En wat is het verband tussen koud en dat door je heen kijken? Waarom zouden die twee bij elkaar horen?

I.

Enkele maanden eerder. Er woei een aangenaam briesje over Amsterdam-Zuid en HMvdB zocht verkoeling op zijn dakterras. We dronken de Nespresso’s die hij prutsend met het cupje, zoals dat gaat, aan een machine had onttrokken. Hij droeg een donker poloshirt, het grijsblonde haar in een scheiding, het blauw van de ogen als de lucht op een stranddag. Een all american boy van 58. Hij zag er goed uit – mét in die ogen een troebele spiegeling: het blauw doet hem schoon en helder lijken, jou niet.

Voor de eerste vraag (Hoe is het idee van je nieuwe boek ontstaan?) was beantwoord, moest worden opgemerkt: ‘Ik vind het nooit zo belangrijk waar een boek over gaat, dus ik kan het best zeggen.’

Vaak moet HMvdB toelichtingen en terzijdes uiten. Tijdens gesprekken is zijn geest een snel draaiende motor. Dan probeert hij bedachtzaam te zijn (hij is oud-journalist, kent het klappen van de zweep, weet van beeldvorming) maar raakt telkens verstrikt wanneer het denken hem onverwachte ingevingen brengt. En daar geniet hij dan ook weer zichtbaar van.

IJkwezen. De mens is de maat der dingen. Foto: Annaleen Louwes.

Hij vertelde over hoe hij als jongetje van een jaar of zes boodschappen deed voor zijn moeder. Met het bestellingenboekje naar de kruidenier en dan wachten in de rij. Het scheen in die winkel allemaal te draaien om het wegen. Steeds nieuwe winkelwaar werd op de weegschaal gelegd. Er zat een plakkertje op, in officieel aandoende letters stond daar IJkwezen. Toen hij het kon lezen, vroeg hij zich af wat dat dan voor een wezen was, dat ijk-wezen.

Nu wilde hij een verhaal maken over de medewerkers van het ijkwezen, die elk met een koffertje gewichten door het land trokken om de winkeliers te controleren: waren alle winkelgewichten in Holland wel goed afgesteld?

Fascinérend, vindt hij dit gegeven van alles afmeten aan een afgesproken standaard, maar uiteindelijk, zegt hij, gaat het hem niet om die geschiedenis.

Het is niet dat je in het meten en ijken de ideale metafoor zag?
‘Dat is juist het probleem met dit onderwerp: wegen en ijken gáát over vergelijken. Het onderwerp ís de metafoor, en daar heb ik dan eigenlijk niks over te melden. Goethe zei: Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis. Maar waarmee dan? En wat is de standaard?’

Gaat het dus alleen om het vasthouden van die jeugdervaring in de winkel?
‘Het moment dat je in die winkel staat als zes-, zevenjarige. Het feit dat ál die winkels verdwenen zijn. Het feit dat zo’n hele dienst op grond van idealen uit de Verlichting bestaan heeft, ruim tweehonderd jaar, en dan ergens in de jaren tachtig, negentig, zegt iemand: onzin, helemaal niet nodig om alles te controleren. Het feit dat al die mensen hun leven hebben gewijd aan iets wat achteraf waardeloos wordt bevonden… Ik vind de meeste mensen sowieso weergaloze helden, dat ze het volhouden, het dagelijks bestaan. Dus moeten ze gezien worden. Beschreven.’

Dit riekt naar nostalgie. Maar HMvdB bezweert dat hij niks op heeft met nostalgie, hij vindt het een enge ziekte zelfs. ‘Dit is geen nostalgie, het is tragiek.’

In zijn boek moeten twee inspecteurs omschakelen van het oude systeem van controleren naar… níet meer controleren. Vertrouwen. Het boek gaat over mensen die worden ingehaald door dat wat wij de Vooruitgang noemen, harde werkers die de zin van hun werk opeens zien wegvallen door privatisering, commercialisering en digitalisering.

‘Als je íets kan vastleggen van hoe het eruitzag, hoe het voelde, het ongrijpbare, de sfeer. Iets vasthouden van hoe het was als je naar je werk liep over straat, of hoe de regen viel op een binnenplaats, een winkelruit waarachter kaas werd verkocht of hoe een slagerij vroeger rook, die metaalgeur van bloed die er niet meer is, en dan het zwarte herenrijwiel in de betegelde gang onder de bakelieten telefoon…’

En dan? Wat kwam eruit voor je?
‘Ik wil het niet te veel thematiseren, maar wat er allemaal onder ligt, is natuurlijk het probleem van meten.’

Dus toch. Hij begint te stuntelen. ‘Wij denken voortdurend… ik aarzel… ik wil het je wel vertellen… De wanhopige zoektocht naar dingen om ons gedrag, onze handel langs onwrikbare standaarden te kunnen afmeten: die is natuurlijk… onzin! Uiteindelijk is de mens de maat der dingen. Maar dat is een open deur en het gaat niet om de open deur, het gaat erom hoe je hem intrapt. Als uit een boek één scène blijft hangen, één beeld, één notie, hoe triviaal ook, dan is het al helemaal geslaagd. Meer moet je niet verlangen. Hetzelfde geldt vermoedelijk ook voor een leven.’

Echt, hij wil niet een groot verhaal inpeperen, het draait om de ervaring, maar er ís wel een groter verhaal. ‘Het idee van de Verlichting, wat we leerden op school. Dat het heel goed was dat Napoleon het metriek stelsel invoerde, zodat maten en gewichten gestandaardiseerd werden. Voet, el, hand, die vertegenwoordigden allemaal verschillende waarden, voorheen ontleend aan het lichaam van de machthebber, die zo weer een andere kon zijn. Wat er niet bij werd verteld: dat Napoleon het ook zelf weer afschafte, toen hem dat politiek beter uitkwam.’

Hij vermant zich, gebiedt zichzelf streng om systematisch te spreken. ‘Eén: ja, het was goed voor de handel. Maar de vraag is of het ook juist en rechtvaardig was. Je hebt namelijk een correcte prijs en een rechtvaardige prijs. Stel, je bent bakker en je moet een pond brood verkopen. De oogst mislukt, de prijzen gaan omhoog. In het nieuwe systeem moest jij dan ook je prijzen omhoog doen en konden de mensen hun brood niet meer betalen. Die kwamen in opstand. Gelazer, broodoproer. In het oude systeem liet de macht oogluikend toe dat de bakker zijn broden iets lichter maakte en de prijs gelijk hield. De mensen aten iets minder, maar ze bleven tevreden.’

Al die zaken die wij nu als onaantastbare principes formuleren, zijn tijdens mijn leven veranderd.En dan is-ie me te snel af: via de broodprijs komt hij bij de euro, ook een systeem van wisselende waarden, en opeens zijn we bij de vrijheid van meningsuiting, van religie en gelijke rechten voor homoseksuelen. ‘Al die zaken die wij nu als onaantastbare principes formuleren, zijn tijdens mijn nog niet eens zo lange leven veranderd. Als wij hier vijftig jaar geleden hadden gezeten, dan hadden ook wíj er misschien anders over gedacht. Pijnlijk maar waar. Ik pleit er niet voor om de rechten van minderheden te relativeren, ik pleit voor het relativeren van onze eigen morele superioriteit. Ik erger me wild aan het geklets over de “joods-christelijke waarden”, de tolerantie en de burgerrechten die wij zogenaamd al eeuwen zouden respecteren. Onze denkbeelden zijn net zo relatief en nog veranderlijker dan de maten en gewichten waren voordat het metriek stelsel werd ingevoerd. We twijfelen veel te weinig aan ons eigen gelijk.’

‘Twijfel,’ zegt hij, ‘is een belangrijke waarde. Twijfel is ongeveer wie ik ben.’

II.

Dat twijfelen heeft hij ook zo beschreven in een geboekstaafde en nogal theatrale correspondentie met wijlen Michaël Zeeman. In die briefwisseling over het geloof, Eeuwig leven, heb ik veel zinnen onderstreept. Soms formuleert hij opgezwollen over het reëel bestaande leven. Dan wordt het brieven-schrijven gewichtig intellectueel paraderen. Wilde hij indruk maken op de literaire mastodont?

Dat ‘reëel bestaande leven,’ zegt hij nu, was ironie. En van een zekere mate van laten meeslepen en wedijveren was ook heus wel een beetje sprake. Maar het is niet zo dat hij erg opkeek tegen Zeeman. Die had een bijzonder talent, maar was ook een lastpak toen HMvdB zowel bij NRC als de VPRO baas was. Daarom hield hij afstand; vriendschap en hiërarchie gaan niet samen. Die vriendschap kwam pas toen Zeeman hem op een lastig moment de hand reikte. Het ontroerde hem – tot tranen toe, ja. En toen ging die nieuwe vriend plotseling dood. Dat was heftig.

Sommige zinnen uit Eeuwig leven zijn heel consistent met wat hij nu tegen mij zegt, zoals: Ik heb geen wereldbeeld, geen vooropgezet idee waarvan ik de waarheid tracht te bewijzen door middel van woordkunst of sofisterij.

Soms vind ik ze mooi en treffend, zoals wanneer hij schrijft dat veel mensen schijnen te geloven dat atomen bestaan uit rode en groene pingpongballetjes met cocktailprikker-achtige stokjes ertussen – dan gaat het weer over het gevaar van vergelijkingen.

Over zijn vader schrijft hij: Heb je niet gewoon de plicht om voor mij te zorgen in plaats van voor jezelf?

Dat vraagt om uitleg.

Wat deed je vader?
‘Hij was psychoanalyticus, maar ik heb hem eigenlijk niet gekend.’

Hoezo niet?
‘Mijn ouders zijn gescheiden toen ik vrij jong was, een jaar of tien. In de puberteit had ik geen contact met hem. Ik heb dat later nog wel geprobeerd, maar dat lukte niet, het was hopeloos.’

Waarom?
(Het duurt nu heel lang voor hij antwoordt.)
‘Omdat ik hem een heel onvolwassen man vond. Opgesloten in zijn eigen gelijk. Het tegendeel van een autoriteit daardoor. Iets wat ik hem overigens al lang heb vergeven. Falen mag. Wat ik er aan heb overgehouden? Een beetje wrok misschien, een residu van zelfmedelijden. En een zeer ironische houding tegenover gezag, ook dat van mezelf. Ik denk al snel bij mensen die net doen of ze alles zeker weten: het zal wel, joh.’

Er lijkt nu niettemin iets zelfverzekerds in de staalblauwe ogen te verschijnen. Of is het trots?

Hierover twijfelt hij dan misschien niet.

Wanneer dacht je: mijn vader faalt?
‘Op het moment dat hij wegging al. Meteen.’

Zijn mond wordt strakker, dat maakt de lippen iets dunner en de hoeken van zijn kaak tekenen nu scherper af. Maar die ogen, of ze nou door je heen kijken? Ze schijnen ook te zoeken naar een reactie. Maar is dat nou uitdagend of zoekt hij misschien naar een sympathiek oordeel?

Tjee… en katholiek toch?
‘Hij was een echte, fanatieke Nederlandse katholiek. Hij zong het hardst in de kerk, de kerken waren toen nog barstensvol, en als iemand zijn hoed ophield, dan sloeg-ie ’m af. Op een bepaalde manier klopt het wel dat zo iemand dan ineens een reuzenzwaai maakt. Ik heb moeite met bekeerlingen, dat mag duidelijk zijn. Want het fanatisme blijft. Ik noem mezelf nog steeds katholiek, al vind je me bepaald niet iedere zondag in de kerk.’

Wat deed je moeder destijds?
‘Tja. Wanhopig zijn?’

(Hij grinnikt, kijkt ondeugend, maar ik begrijp niet goed waarom.)

‘Ze is op een gegeven moment weer gaan studeren en vond na een paar jaar ook een baan. Ze kwam uit een ander milieu, ook wel katholiek maar vrijer. Na de oorlog studeerde ze in Parijs, trok naar Abbé Pierre, de arbeiderspriester, ze had meer met dat idealistische, sociale gedoe. Maar mijn moeder, dat is een geval apart.’

(Weer dat lachje.)

Hoe kwam ze aan genoeg geld?
‘De bijstand. Familie. Zuinig leven. Geen vakanties. Ik kom niet uit een gegoed milieu, althans niet in financiële zin. Wel in ervaringen. Ik vond het allemaal best zwaar en ingewikkeld destijds, maar heb ook altijd gedacht: er komt een eind aan, tanden op mekaar.

Poeh.
‘Ik vond mezelf best stoer destijds, geloof ik. Ik heb van jongs af aan het gevoel gehad dat mijn ouders een soort kinderen waren voor wie ik moest zorgen. Je wist niet beter.’

Ironische houding. ‘Ik denk al heel snel bij mensen die net doen of ze alles zeker weten: het zal wel, joh.’ Foto: Annaleen Louwes.

Het is wel jammer dat je zelf gescheiden bent.
‘Dat is een nederlaag. Ik beschouw scheiden als nogal kleinburgerlijk. Ik had het niet gewild. Het voelt als een daad van egoïsme, als weglopen voor je verantwoordelijkheid. Tenminste als er kinderen zijn. Ik heb daarom enorm geknokt voor co-ouderschap en daar ben ik zielsgelukkig mee. Dat ik de kinderen precies evenveel als hun moeder zie, voor ze mag zorgen, koken, wassen, strijken, what have you. Dan maar een wat minder glorieuze carrière. Of een paar boeken minder geschreven.’

Je hoort de laatste tijd steeds meer over de gevolgen voor kinderen van dat co-ouderschap.
‘Er is een tegenbeweging bezig, ingestoken door de moedermaffia. Begrijp me goed: ieder ouderpaar moet zijn rolverdeling zelf regelen, binnen en ook buiten het huwelijk. Alles mag van mij, binnen de grenzen van de wet. Maar als ze er niet uitkomen, is er maar één default option: gelijke rechten en gelijke plichten. Een man die geen maaltijd op tafel kan zetten, is een sukkel en een vrouw die zich aan betaald werk onttrekt, deugt al evenmin.’

Je hebt het anders gedaan dan je vader.
‘Ik ben niet weggelopen en heb mijn kinderen niet met een lastige moeder opgescheept. Maar… kunnen we er nu over ophouden? Het is klaar. Verleden tijd.’

Waarom heb je die A daar?

(Aan de binnenkant van zijn arm, op de biceps, zie ik een nogal vers uitziende letter prijken, klein maar onmiskenbaar een tatoeage.)
‘Ah… hij zit er nog niet zo lang. Betrekkelijk nieuw.’

Die is van je nieuwe vriendin!
‘Een trouwring kun je afdoen, dit wordt een beetje lastiger. Ze is directeur bij een reclamebureau. Een stevige vrouw. En ze heeft me voor mijn doen nogal gelukkig gemaakt. Knap werk van haar.’

Eind december laat hij me terloops weten dat hij net is getrouwd. De tattoo kan blijven. Er is nu ook een ring. Hij heeft een conservatief hart. Als het aan hem ligt, blijft de sneeuw van vorig jaar gewoon liggen. En blijven alle papa’s en mama’s altijd bij elkaar.

III.

We scheerden langs het verhaal van zijn vader (maar wat was dat dan voor man met al zijn ‘mooie vriendinnen’?) Er waren bedekte opmerkingen over zijn moeder (maar wat speelde er tussen moeder en zoon dat hem zo lacherig maakt?). Er is nog minstens één markante grootvader met een tragisch oorlogsverleden (fout?). En er is het verhaal van de liefde (maar welke andere waarheid zullen zijn ex-partners hebben?). We kunnen verschillende psychologische lijnen trekken en verscheidene HMvdB’s schetsen.

‘Weet je,’ zegt hij daarover, ‘mensen zijn fictieve wezens, ze bestaan uit verhalen. Je hele bewustzijn wordt daardoor gevormd. En je kan kiezen. Zelf. En anders doen anderen het wel voor je. Ik heb toevallig als heel klein jochie kanker gehad, maar ik definieer mij totáál niet als een gewezen kankerpatiënt, terwijl, als ik een andere mindset had gehad, kon ik zeggen: dat heeft mijn hele leven bepaald. Maar dat is niet zo.

Mensen zijn fictieve wezens, ze bestaan uit verhalen. En je kan kiezen. Geschiedenis is een keuze.

En zo is het denk ik ook met mijn vader en mijn moeder. Je kunt niet ontkennen dat ze invloed hebben gehad, je kunt het ook aanwijzen. Maar om vervolgens te zeggen: dit komt door haar en dat komt door hem… Onzin. Daarmee doe je jezelf tekort. Geef toe dat je in dit opzicht arbitrair bezig bent. Wat komt mij goed uit? Wat is een lekker verhaal? Waarin kan ik prettig of zinvol leven? Geschiedenis is een keuze. Dat geldt zowel voor individuen als voor de samenleving, het collectief.’

Hij vertelt dat hij daarom niet veel op heeft met de zwijmelende, romantische familiegeschiedenissen, die nogal in de mode zijn.

‘Het is zo’n fake. Mensen zeggen bijvoorbeeld: ja, ik kom uit een geslacht van klokkenmakers. Vermoedelijk is er één klokkenmaker onder acht grootouders, en zeven zijn het níét. Dan hoor je eigenlijk te zeggen: ik kom uit een geslacht van voornamelijk níét-klokkenmakers. Maar daarmee heb je natuurlijk geen goed verhaal. En soms is dat maar beter ook. De verbinding tussen afkomst en territorium kan bijvoorbeeld heel brisant zijn: Blut und Boden, wie zwart is wordt nooit een echte Fries. Je hebt mensen die bij hun volle verstand beweren dat de Slag op het Merelveld hun het recht geeft hun buurman de schedel in te slaan. Doe mij dan maar wat minder Ahnenforschung alstublieft…’

Maar dat is wel de stof waarvan romans zijn gemaakt, daarin kan geen tumor van de mens vallen zonder dat die betekenis heeft.

Is dit ook waarom in ‘Dijk’ de nadruk ligt op hoe de hoofdpersonen omgaan met veranderingen en niet op een verklaring van hun gedrag?
‘Natuurlijk heeft alles in een roman betekenis, maar dat wil nog niet zeggen dat die betekenis voor iedere lezer dezelfde moet zijn of dat de schrijver al die betekenissen er ook in heeft gestopt. Ik weet nooit hoe een verhaal zich ontwikkelt en voeg soms details toe of schrijf soms hele scènes waarvan ik geen idee heb waartoe ze dienen. Het blijken achteraf vaak de beste: het boek schreef zichzelf. Later verrast iemand me dan met een prachtige analyse, iets waaraan ik geen moment heb gedacht, en iemand anders met een tegenovergestelde opvatting die me eigenlijk ook prachtig lijkt.’

Toch, vertelt hij, is hij zelf onlangs ook naar Duitsland gegaan om allerlei archieven te bekijken. Maar iets onzin vinden laat onverlet dat je het met belangstelling kunt doen. Neem nou de ambtenaren van de inmiddels opgeheven Dienst voor het ijkwezen. Voor hen is het ontzettend belangrijk geweest dat een kilo precies de juiste massa had. Aan de andere kant, vindt hij, blijkt dat soms een beetje rommelen heel goed kan zijn voor de samenleving.

Bedoel je dat je je af en toe moet committeren aan iets wat niet helemaal klopt?
‘Dat lijkt me het kenmerk van een beschaafde samenleving: ernstig spelen, oprecht veinzen, je gelijk niet gieten in beton. Jij bent om de een of andere reden enorm geïnteresseerd in mijn ouders, maar ik denk de ene dag heel anders over ze dan de andere. Dat lijkt me normaal, of in ieder geval gewenst.’

Was jij niet heel anders dan de anderen door je Duitse moeder?
‘Een probleem was dat mijn moeder niet goed Nederlands sprak. En het dragen van een Lederhose was ook wel een dingetje op de lagere school. Heel apart, hoe daar op werd gereageerd…’

Dachten ze niet dat jij een Duitser was?
‘Ik bén ook een Duitser. Ik heb twee nationaliteiten. Als de ene slaapt, waakt de andere. Ik ben een federatie, en dat is een heel goede staatsvorm. Veel beter dan de gietijzeren mal van de natiestaat, dat negentiende-eeuwse onding.’

Je bent een soort Harry Mulisch-light!
‘Ja, maar wel heel light, mijn ouders waren tieners in de oorlog, ze waren van ’25 en ’26. Ik ken trouwens opvallend veel mensen met Duitse moeders. Heeft vermoedelijk ook een demografische verklaring: er waren niet zoveel mannen over in Duitsland.’

Hij vertelt over de leedvergelijking tussen de twee. Nederland versus Duitsland. Zijn moeder had bombardementen meegemaakt, verbrande lijken opgeruimd, was te voet voor het front uit gevlucht, maar Nederland had het gelijk in de oorlog. Duitsland daarentegen had de superieure cultuur.

‘Alsof je door een paspoort opeens medeauteur bent van de werken van Goethe of de muziek van Beethoven!’

Foto: Annaleen Louwes

Komt nog bij dat haar vader niet eens van oorsprong Duits was, maar een armoedig mannetje uit Polen, een onderwijzer die na de machtsovername door Hitler te maken kreeg met leerlingen die anoniem over zijn politieke opvattingen mochten klagen en zo zijn baan verloor.

‘Volgens mijn moeder begrijp ik het allemaal niet goed omdat ik een echte Hollander ben. Iemand die geen emoties kent en bovendien veel te zwijgzaam is. Ein stummer Fisch. Lang en blond, in plaats van klein en donker zoals de mensen uit haar geliefde Rijnland. Voor je het weet, is je hele karakter, je uiterlijk, je gedrag geanalyseerd en gepredestineerd uit zo’n bezopen cocktail van geschiedenis, ras, taal, cultuur en wat al niet. En dan zit je er in vast. Ik hou mijn identiteit liever fluïde, als een hypothese die steeds weer kan worden bijgesteld omdat-ie uiteindelijk toch fictie is. De huidige roep om meer nationale identiteit lijkt me zelfs gevaarlijk. Ze dient vooral om anderen van die identiteit uit te sluiten.’

Klaar. Maar wat zei hij nou ook?
Dat zijn moeder hem koudbloedig vond?
Geen emoties.
Ein stummer Fisch, dat betekent: stomme vis, iemand die niks zegt.
Maar hij praat als een tierelier!

En hij is iemand die me voortdurend deelachtig maakt van zijn twijfel, zijn onzekerheden, die kritisch is op zijn zelfrechtvaardiging. In zijn boeken herken ik een fascinatie voor pathos door het opvallend afwezig te laten zijn zoals in die nieuwe roman Dijk of door erover te essayeren in stukken over Spanje, het stierenvechten.

De weduwe van Michaël Zeeman zei dat hij zo pathetisch kan zijn en in een brief geeft hij haar gelijk. Hij omschrijft zichzelf vervolgens als ‘halve Duitser, en Rooms gevoelsmens bovendien’.

Hm.

IV.

Ze is de bewaker van de kilo. Baas van een kloeke brandkast met daarin een kleine schijf van platinum-iridium die fracties van milligrammen afwijkt van de ‘wereldkilo’ die bij Parijs wordt bewaard. Met die schijf ijkt ze de massa’s die continu worden gewogen in haar eigen laboratorium. Aan die massa’s worden weer andere gewichten afgemeten en zo verspreidt het schijfje zijn standaard vanuit de kluis tot in alle uithoeken van Nederland.

‘Wat wij hier voor heel Nederland doen,’ zegt Inge van Andel, ‘is: een stevig bouwwerk maken van vergelijkingen.’

Ze begon het gesprek als doodnormale vrouw met kort grijs haar, maar nu ze over haar kilo spreekt, transformeert ze in een televisiester. ‘Zag je hoe ontzettend mooi ze werd toen ze vertelde?’ zal HMvdB later opmerken.

In 2004 toog ze met de kilo naar Parijs, alleen, met de trein, om hem te ijken met zijn ‘vader’. Voor de reis had ze hem in een speciaal houten koffertje gestopt. Zat ze met een schijf platinum-iridum ter waarde van € 35.000,- in de Parijse metro! Gelukkig had ze de doos in een onopvallende Albert Heijn-tas verpakt.

Twee blauwe ogen vallen bijna uit hun kassen.

Inge van Andel neemt ons mee naar de ouderwetse brandkast. Er liggen twee processen-verbaal naast. HMvdB flirt met een grapje, stelt eerbiedige vragen.
Zij heeft het steeds over mijn kilogram.

‘Ja,’ zegt HMvdB, ‘het is een persoon hè,’ en hij noemt de kilo een hij.
‘Nee,’ corrigeert ze, ‘volgens mij is het een zij.’

De oude, groengrijze brandkast, komend tot heuphoogte, detoneert in de moderne laboratorium-omgeving. Het is een bijna gewijd moment wanneer een ouderwetse sleutel in het slot van de dikke deur gaat. Binnen zien we een grote glazen stolp, met eronder… nóg een glazen stolp. En daarin… een schijfje. Nee, hij mag er niet uit, we moeten op de hurken de donkerte in staren.

We staan te oeh- en ah-en, maar voor wat eigenlijk? We kunnen nauwelijks iets zien.
Later, als we weg zijn, zegt HMvdB: ‘Dat kiloschijfje is natuurlijk helemaal niks, je zou het niet oprapen als je het in de goot zag liggen. Het gaat om de betekenis die mensen er aan toekennen, om die mensen zelf.’

De reliek is bijvangst. Hem interesseert het beeld van mensen die hun best doen: Inge van Andel, zijn verzonnen romanfiguur Karl Dijk… en dat het misgaat.

V.

Zijn eigen arbeidsverleden: verhuurder van mobile homes in de VS, taxichauffeur, journalist bij een universiteitsblad, muziekkrant Oor, Vrij Nederland, NRC Handelsblad, waar hij als broekie de stukken van W.F. Hermans moest aannemen.

‘Ik vond die stukken niet goed. Ik kan slecht tegen een bepaald soort Nederlandse literaire polemiek, die erop neerkomt dat je niet iemands argumenten maar zijn persoon diskwalificeert. Hermans valt Rudy Kousbroek aan: Rudy Kletskousbroek. Dat moet je niet willen afdrukken. Of: ‘Meneer Drop, een meneer om op te eten’ over een taalkundige die Drop heette. Kleuterschool! Het is de erfenis van die stomme Vorm of Vent-generatie. Het gaat er niet om wat je schrijft – en mannen als Menno ter Braak schreven af en toe behoorlijk beroerd – maar of je een leuke kerel bent. En wie dat niet is, mag worden gehoond, vernederd, buitengesloten.’

Dat kiloschijfje is natuurlijk helemaal niks, je zou het niet oprapen als je het in de goot zag liggen. Het gaat om de betekenis die mensen er aan toekennen.

Hij uit vaker benarde gevoelens over Nederland. Op een dag schrijft hij me in een e-mail: ‘Buitenstaander, dat ben je in Nederland nogal snel. Nederland is niet zozeer tolerant als wel ongeïnteresseerd in alles wat niet de eigen nestgeur heeft. Het is aanpassen aan een wee soort gezelligheid vol ongeschreven regels, aan familiereünies en vriendenclubjes – en anders hoor je er niet bij. Het is niet echt een wonder dat mijn twee broers al lang geleden naar Amerika zijn vertrokken, waar je in de eerste plaats op prestaties wordt beoordeeld en een andere achtergrond eerder een asset dan een handicap is. Het gaat ze beiden zeer goed. Dat Nederlandse klimaat is trouwens ook slecht voor de kunsten, zoals gebleken is.’

Over dat klimaat komt hij te spreken als hij vertelt over NRC, over zijn directeurschap bij de VPRO, bij het Mediafonds, bij Witte de With – plekken met ego’s, plekken waar budgetten vaak moesten worden beknot, het Mediafonds wordt zelfs opgeheven.
Hij heeft geleerd hoe organisaties een eigen DNA hebben, hoe ego’s je testen tot in het sadistische toe, dat hij niks op heeft met de leiderschapstrend. Bang schijnt hij niet te zijn, het conflict in een vergadering jaagt hem geen schrik aan – hij was tenslotte ook weleens oorlogscorrespondent. Trouwens: ‘Ik geloof dat we inmiddels twijfel tot het leitmotiv van dit interview, en van mijn persoon, hebben verheven. Prima. Maar ik ben een stevige, daadkrachtige bestuurder. Dat is wel gebleken. Twijfelen en knopen doorhakken zie ik niet als een tegenstelling. Het eerste verhoogt de kwaliteit van het tweede.’

En natuurlijk, uiteindelijk zit hij gewoon te vertellen dat veel bezuinigen zijn doorgeslagen. Dat je bepaalde dingen als krant (NRC) of omroep (VPRO) ook niet moet willen maken – rotzooi. Zelf houdt hij zich in het laatste jaar van zijn Mediafonds bezig met de eindredactie van een kleine dertig filmportretten van schrijvers, met afleveringen van het televisieprogramma Tegenlicht over ‘de comeback van de kunst’ en de organisatie van een aantal debatten. Fijn, inhoudelijk werk. Maar toch zou hij het nog één keer willen doen, een flinke organisatie leiden, en alles wat hij bedacht en geleerd heeft ten nutte maken.

Het begint tijd te worden dit verhaal af te ronden. Maar hebben we het dan wel genoeg gehad over zijn helden? Iemand als de Baskische schrijver Miguel de Unamuno, met zijn tragische levensgevoel. Ach, HMvdB wordt al melancholisch wanneer hij een interview moet besluiten. De ene keer citeert hij Keynes: In the end we’re all dead. Een andere keer Reve: Moedig voorwaarts! Met door hem zelf daaraan toegevoegd: Terug kunnen we immers niet.

VI.

Is er eigenlijk veel bekend over de sociale werking van blauwe ogen? Op de gok pak ik de nieuwe God van zijn vader erbij. Sigmund Freud schrijft in Die Traumdeutung over de keer dat zijn mentor Ernst Brücke hem betrapte op te laat komen:
Das Überwältigende waren die fürchterlichen blauen Augen, mit denen er mich ansah, und vor denen ich Verging.
Die blauwe ogen waren zo overweldigend en afschrikwekkend dat toen ze Freud aanstaarden, hij verschrompelde, tot niks…

De ochtend nadat ik dit heb gelezen, vind ik een slordig geschreven blaadje, waarop ik ’s avonds laat heb genoteerd:
Wil grote geesten bewonderen (toch ook wel Zeeman hoor). Vader ruilde ene waarheid (God) voor andere (Freud). Híj ruilde vader (God) te vroeg in voor boeken (ratio). Nee! Dacht ‘rede’ maar was eigenlijk romantische drift naar het intellectuele!
Rare jongens die kunstenaars, journalisten, schrijvers, tv-makers ontdekte-ie. Vond er helemaal geen zekerheid!
Máar: zijn ogen zagen dat er geluisterd werd als hij sprak. (Belangrijk: zelfs zijn moeder identificeerde hem, duidde hem aan het blauw van zijn ogen!)
Dan besluiten met:
‘Zo gaf het lichaam hem een leven waar zijn twijfelende geest maar achteraan te rennen had.’
Nee! Schrappen! Nooit psychologie van de kouwe grond!!!

Hm, niet bevredigend, maar het is nóg een verhaal.

H.M. van den Brink, Dijk, Uitgeverij Atlas Contact, 160 p., € 18,99. Bestel het nu.