Protestzin

Sander Pleij vecht voor de lange zin.

Hoewel een docente van de universiteit me vertelde dat ik een zin niet met ‘hoewel’ moet beginnen omdat ik dan een te groot beslag op uw denkvermogen leg (ja, lezer, moge hier geen misverstanden ontstaan: de universiteit leert haar studenten schrijven voor randdebielen en onnozelen, en daar schaart ze ú onder), en hoewel op de VN-website ene ‘Natasha’ kloeg dat mijn best schrijvende collega niet ‘puntig’ genoeg schreef (‘Tip: des te minder bijvoeglijke naamwoorden, des te puntiger een tekst’, zo luidde de hautain gestelde platitude, gericht aan een collega die als het om eloquent taalgebruik gaat in een ander heelal verblijft dan deze anonieme blaatgraag), hoewel ik natuurlijk ook wel weet dat dit stukje veel beter af zou zijn mét witregels, alinea’s, nog veel meer komma’s en andere ‘leesingangen’ of ‘instapmomenten’, hoewel ik het woord ‘hoewel’ geen mooi woord vind en hoewel ik ten volle besef dat deze protestzin het uiterste vraagt van uw aandachtsspanne en verdraagzaamheid, ja, en hoewel mijn hoofdredacteur liever zal zien dat ik u, lezer, niet opzadel met mijn persoonlijke klachten en antipathieën, en hoewel ik ook nog eens weet dat ik de eindredactie op mijn blote knieën mag danken als ze haar fameuze hakmessen niet in deze regels heeft gezet, ja, hoewel al die overwegingen heus wel door mijn hoofd hebben gespeeld toen ik aan deze zin begon, kón ik het niet meer ophouden en móet ik u gefrustreerd aanroepen en briesen: dat ik het niet langer pík, en al is het op straffe van ontslag, ik zál u, lezers, laatsten der Mohikanen, u die nog niet bent afgehaakt – wat is het trouwens fijn om hier, in deze zin, onder elkaar te zijn, voelt dit nou elitair? – ik zal u één zin voorschotelen die nog lang is, één die niet is versimpeld en opgeknipt, niet gladgewalst ten bate van de verkoopbaarheid, de dictatuur die maakt dat alles, álles en masse hetzelfde moet zijn, wat mitsgaders ook een denigrerende behandeling is van u en een opstelling die ik het meest armoedig vind wanneer ze gestalte krijgt in de vorm van korte zinnetjes, dat lullige kortezinnenstaccato met grammaticaal gemakkelijke constructies die de taalvaardigheid rechtstreeks aantasten als ze dogmatisch worden gebruikt (het gaat me niet om een paar korte zinnen, hè, maar om de dwingelandij van alléén korte zinnen) en als ze worden voorgeschreven in de decreten van de gifmengers van onze taal: de verspreiders van het bijzinvretende virus met hun debiliserende schrijfcursussen – de enkele goeie daargelaten, hè, de goeien altijd daargelaten – die, voorspel ik u, ooit zullen eindigen in de enige overgebleven schrijftip, namelijk die van de transistor: schrijf ja, of schrijf nee, en dan, gefeliciteerd, dan zijn we állemaal computers, maar ik denk trouwens niet dat u, cursusleiders, de enige mestkevers bent, ik weet dat in het sociale media-tijdperk de Eerste Wet van Pleij geldt, die stelt dat alles wat anders, moeilijker, breekbaarder, gecompliceerd, gewaagder, onherkenbaar of onveilig is, steeds vaker en sneller zal worden verpletterd door de middelpuntvliedende kracht die richting grootste gemene deler gaat (vraag anders eens aan een literair criticus wanneer die voor het laatst een experimentele roman bejubelde), en daar heb ik dus helemaal genoeg van, basta, uit en voor ik deze zin besluit wil ik ú bedanken voor het uitlezen en heb ik nog één ding toe te voegen aan de verdwaalde student die per ongeluk deze zin las: nu eerst ontleden die hap!

Gerelateerd