31-05-2008
Carel Peeters

Hoe leest men een goddelijke, surrealistische, niet samen te vatten roman waarvan de schrijver zelf voorzag dat de kritiek er geen raad mee zou weten? Een roman bovendien waaruit de schrijver, volgens eigen zeggen, alle begrijpelijkheid had gewipt? Die roman, De God Denkbaar Denkbaar de God van Willem Frederik Hermans, werd in 1956 met dit voorspelde onbegrip gelezen. Ben Stroman noemde het ‘boerenbedrog’, Hans Gomperts vond het meer een ‘pathologisch document’ dan literatuur, J.H.W. Veenstra had het over ‘een chaotisch geheel’ met ‘krenten van ongare symboliek’ en de rooms-welwillende Gerard Knuvelder meende dat deze poging tot parodie toch ‘vrijwel volledig faalt’. De enige die het voor het boek opnam, was de dichter L.Th. Lehmann. Hij heeft het met ‘bewondering, maar ook met verbijstering’ gelezen.

In de loop der jaren zijn er verschillende pogingen gedaan om de code van deze roman over de zelfverklaarde God Denkbaar te kraken en begrijpelijk te maken....