Eeuwen geleden openden kunstenaars de wereld voor een 
groter publiek. In de tentoonstelling ‘Uit en thuis’ toont het Rijksmuseum deze ooggetuigen als verslaggevers van de geschiedenis.

Op 1 augustus 1674 gebeurde er iets dat in deze tijd grote foto’s op de voorpagina’s van de kranten had opgeleverd, waarvoor televisie-uitzendingen waren onderbroken en waarvan onmiddellijk filmpjes op internet hadden gestaan. Maar in de zeventiende eeuw gebeurde dat niet en was het normaal om groot nieuws eerst via geruchten en verhalen te vernemen: verre getuigenverslagen van mensen die iets hadden opgevangen van de neef van een buurman van de zwager van een oom. Die kende dan iemand die er écht bij geweest. Een dag of twee later kon in een courant een misschien wel nog betrouwbaarder versie van de feiten worden nagelezen.

Het was een orkaan, die eerste augustus. ’s Avonds tegen zessen raasde hij nog bij Frankrijk, niemand in Holland die dat wist, maar een uur later trok hij al over Utrecht, waar de bewoners even eerder nog moeten hebben genoten van het mooie zomerweer. Tot hun avondzon verdonkerde en de straf van God scheen neer te dalen op de stad. Binnen luttele minuten sneuvelden bomen en gebouwen. Een groot deel van de stad stortte in onder het natuurgeweld. Het schip van de Dom, de Pieterskerk, grote stenen vlogen door de lucht en wat niet naar beneden kwam, dat werd toch zwaar beschadigd.

Drie dagen later kon men in andere steden een beeld van de ramp krijgen door erover te lezen. De Haarlemse Saterdaegse Courant publiceerde een verslag dat werd gepresenteerd alsof het uit de eerste hand kwam (merk dat ‘hier’ op in de eerste zin: de schrijver schreef ter plekke):

‘Uytrecht den 2 Augusti. Gisteren avont ten half achten ontstont hier een schrickelick onweer, dat tot half negen toe duurde; doch het slimste was gedaen in een quartier-uurs: den hemel stont gedurigh in licht en vlam, en ‘t was schrickelick den donder en vreesselycke winden te hooren, dat verselt wierdt met het nederstorten van schoorsteenen, daecken, gevels ende toornen, dat ieder een ongemeene verbaestheyt aenbracht, en dat heeft veele van een aertbevingh doen spreecken: de kerck van den Dom tot het choor toe lagh met pylaren en al ten half achten al onder de voet als een puynhoop, sonder dat de Domtoorn eenigsints beschadigt is: de hooge Spits en het…’

Nu ja, zo gaat het nog even door. Omliggende dorpen stonden in brand, reizigers waren overvallen, er waren gewonden, er was zelfs sprake van een dode. De schrijver – ik vind dat je hem gerust al verslaggever binnenland mag noemen – doet een beroep op het voorstellingsvermogen: de donder was schrickelick, de winden waren vreesselyck. Maar daarmee moeten de lezers het wel doen. Hoeveel Utrechtenaren er bijvoorbeeld die zomeravond stierven onder het puin, we hebben er geen idee van. En hoe groot de ravage werkelijk was, we moeten ons voorstellingsvermogen aan het werk zetten om er een beeld van te creëren.

Ware het niet… dat Utrecht Herman Saftleven had!

Cruiseplek voor middeleeuwers

Gewapend met zijn tekengerei trok deze schilder en tekenaar er de volgende dagen op uit. Gelijk een oorlogsfotograaf met zijn camera het kapotgeschoten Aleppo vastlegt, toog Saftleven met zijn schetsboek onder de arm naar het rampgebied, waar de Domtoren voortaan voorgoed van haar kerk gescheiden was. In opdracht van het stadsbestuur legde hij nauwgezet de vernietigingen vast. Ingestorte torens, weggezakte gebouwen, kapotte gevels; in de weken na de ramp tekende Saftleven heel precies het equivalent van wat de 21ste-eeuwse krantenlezer aan beelden van hedendaags onheil op het netvlies heeft staan.

Hij was verslaggever zonder pen, laptop of camera; Herman Saftleven was verslaggever met grafiet. Zijn belangrijkste opdrachtgever was het stadsbestuur. In het Rijksmuseum zijn op de tentoonstelling Uit en thuis (onder veel meer!) de tekeningen te zien die hij van de ruïnes maakte. En omdat ik het niet laten kan, moet ik er nog dit bij vertellen: het puin rond de Domtoren zou nog tientallen jaren blijven liggen en later worden gebruikt als cruiseplek voor middeleeuwers die er de mannenliefde in praktijk wilden brengen. Wat uiteindelijk leidde tot de Utrechtse homoseksuelenaffaire van 1730, toen onderzoek werd gedaan naar sodomie rond de toren, een onderzoek dat zou overslaan naar andere steden. In Utrecht werden achttien mannen ter dood veroordeeld en gewurgd, over heel Nederland waren dat er zeventig en er werden er nog veel meer vervolgd (op het Domplein is nu een homomonument). Toch leuk dat we nu beelden hebben van zeventiende/achttiende-eeuwse cruiseplekken.

In de tentoonstelling Uit en thuis is nog veel meer moois en saillants te zien van kunstenaars die er in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw op uit trokken om hun publiek de wereld te tonen. Soms ver, somsdichtbij. Soms als oorlogsverslaggever, soms als natuurtekenaar, dan weer als reisjournalist of gewoon zoals Ed van der Elsken als chroniqueurs van het straatleven op de hoek.
Welk motief ze ook hadden, deze kunstenaars deden iets wat in alle gevallen cruciaal bleek in hun tijd: ze toonden de thuisblijvers wat er elders gebeurde

Volgens conservator en hoofd van het Rijksprentenkabinet Jane Turner waren kunstenaars de eersten die na soldaten en handelslieden begonnen met reizen. Ze legden de wereld vast voor een publiek dat thuis achterbleef. Dat kon in opdracht zijn, bijvoorbeeld van een koning die eens wilde zien hoe die ene stad eruit zag voor hij de beslissing nam om zijn leger eropaf te sturen (pure spionage) of omdat exotische decors het lekker begonnen te doen in de verkoop. Daarnaast kon het tekenen van een landschap een welkome en veilige afleiding vormen voor de kunstenaar die minder recht in de godsdienstige leer werd en zijn tijd liever niet besteedde aan wéér een nieuw schilderij met een religieus onderwerp.

Welk motief ze ook hadden, deze kunstenaars deden iets wat in alle gevallen cruciaal bleek in hun tijd: ze toonden de thuisblijvers wat er elders gebeurde. Geen idyllisch tafereeltje, ook geen (groeps)portret waarvoor lang was geposeerd, maar een verslag van de blik van de kunstenaar toen die ooggetuige was. Hij was er écht bij geweest. Dit was even authenticiteit. Dit waren live-verslagen.

Maar er werd natuurlijk wel geknoeid. De opdrachtgever die een tekening van zijn landgoed bestelde, kreeg alle boompjes en parkjes eromheen keurig aangeharkt op papier. Op tekeningen van de prachtige natuur zag die er altijd nét een beetje overweldigender uit dan in het echt. Ook nostalgie deed het goed. Of neem bijvoorbeeld schaatstaferelen, ook aanwezig op de tentoonstelling. Curator Jane Turner ziet er bijna een eigen genre in, met altijd een legertent met Nederlandse vlag, de koek en zopie, gegoede burgerij in een groepje en elders wat mensen stuntelend met stoel en prikslee. Dit is het goede Holland, werd daarmee uitgedrukt. Ook al had het gevroren, zo toonde de tekenaar, hier in Holland bespeelde men de natuur, en niet andersom.

Ook voor exotisme was er plek. Bijvoorbeeld in tekeningen van steden uit het Oosten waarvan het niet waarschijnlijk is dat de tekenaar ze ook echt heeft gezien. De VOC bood kansen voor degenen die thuis bleven: nieuwe, exotische vogelsoorten werden te Hoorn in kooitjes over de loopplank aan land gebracht. Tekenaars tekenden ze direct na, maar plaatsten ze in een idyllischer setting dan de kooitjes, vlak op elkaar, bij een kalm watertje, vredig zoals ze in het echt nooit in elkaars buurt zouden komen.

Tiroler bergje

Herman Saftleven was van alle markten thuis. De Utrechters waren gewend aan hoe hij door de straten zwierf met een schetsboek in de aanslag. Volk op straathoeken, torens, kerken, panorama’s, gebouwen en dagelijks leven; hij legde nauwkeurig vast wat hij zag. Met veel details en betrouwbare verhoudingen – zijn tekeningen vormen een belangrijke schat voor de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Hij tekende wat hem was opgedragen of wat hij dacht dat goed verkopen zou.

Maar hij trok er ook op uit. Dan ging hij op een stadswal zitten en richtte zijn blik naar buiten. Of hij reisde een eindje, naar de Veluwe bijvoorbeeld, en verder nog: twee keer maakte hij een grote reis over de Rijn. Daar mocht hij graag, alles ten bate van de verkoop, een dosis nostalgie injecteren, of zijn voorstellingen anderszins romantiseren. Door te combineren, bijvoorbeeld, sprong ineens op de Veluwe een keurig Tiroler bergje op in het Hollandse landschap.

Maar de pretentie bleef: mensen, zó ziet de wereld eruit!

Hoezeer dit werd gewaardeerd, blijkt uit het volgende gelegenheidsgedicht van zijn vriend Joost van den Vondel (met in de eerste regel een woordgrapje een groot dichter onwaardig):

Lust het iemant Zacht te leven,
Lucht te scheppen naer zyn’ wil,
Die blyf t’huis, gerust en stil:
Hy kan stil den Ryn opstreven,
Van out Uitrecht, en den Dom;
Tusschen d’oevers van de stroomen,
Tusschen wynbergh, bosch, en boomen,
Zich verlustigen alom,
Sloten, steden, en landouwen,
Kudden, vee, en dorp, en vleck,
Ackers, en gebuurte, en heck,
Bron, en waterval aenschouwen,
In zyn kamer, zoo hy mar
Opsla deze kunstpapieren,
Zoo vol levens, zoo vol zwieren
[…]

Oorlogscorrespondent

Voor meer actie moeten we bij Willem van de Velde de Oude zijn. Op wandtapijten en grote schilderijen van zeeslagen zie je vaak schepen overhellen of kapseizen zoals nog nooit een boot is omgeslagen. Zo niet op de wandtapijten en schilderijen waar Van de Velde de Oude tekeningen voor had gemaakt. Nautische experts zeggen dat de positie van de boten op zijn werk altijd klopt. Zo zeilden ze, zo gingen ze ten onder.

Zijn kennis moet Willem al hebben opgedaan in zijn jeugd, toen hij als elfjarige met zijn vader, een zeeman, meevoer en zijn eerste schermutselingen op zee zag. Daarenboven kreeg hij later bij zeeslagen een eigen boot mee, waardoor hij vanaf de voorste linies kon observeren.

Met enige goede wil zou je hem zelfs een soort van onafhankelijk oorlogscorrespondent kunnen noemen. Eerst voer Willem met Hollandse vloten mee om verslag te doen van zeeslagen bij Noorwegen, Denemarken, Engeland. Later, toen in de winter van 1672-1673 na de Franse invasie crisis heerste in Holland, stapte hij over naar de Engelsen, wat hem tijdens de Hollands-Engelse oorlog van 1672-1674 precies het andere perspectief bood. Waarschijnlijk zijn delen van aan Hollandse zijde gemaakte schetsen later terechtgekomen op aan Engelse zijde uitgewerkte tekeningen.

De Engelse koning nam hem in dienst en raakte zo gesteld op Van de Velde en diens werk dat hij het hem op zijn zestigste verbood nog langer tussen de kanonnen door te varen. Te gevaarlijk. Van de Veldes zoon nam de business over.

Veel van het werk van de Van de Veldes was bedoeld voor wandtapijten en schilderijen. Ze waren in trek. Klanten konden kiezen tussen de verschillende voorbeelden en nemen wat hun het meest bekoorde. En er was de schijn van authenticiteit. Agent Pieter Blaeu schreef in een brief dat de tekenaar de gevechten daadwerkelijk urenlang had bijgewoond om ze live te kunnen tekenen. Hij citeert daarbij Plautus, die had geschreven: ‘Eén getuige met goede ogen is meer waard dan tien met goede oren.’

Alsof de kunstenaar het beeld had gezien en niet, zoals een fotograaf, had gevangen in een fotocamera, maar had opgeborgen in een schetsboek.

Geheimzinnige mist

Favoriet van curator Jane Turner is een andere beeldend verslaggever: Josephus Augustus Knip. Ze roemt zijn geniale gevoel voor dosering. Net als Rembrandt laat zien in zijn tekening van Amsterdam, die ook op de tentoonstelling hangt, weet Knip in te houden waar suggestie beter het werk kan doen. Hij was een meester in het aquarelleren. Zo subtiel kon hij inkleuren dat hij geen witte verf maar slechts een onbeschilderd stukje papier nodig had om een geheimzinnige mist te suggereren.

Hij focuste op gebouwen, rotspartijen en ruïnes, en gaf liefst met enkele lijntjes aan waar zich andere bouwwerken bevonden. Romeinse resten werden vaak zo’n beetje aangevuld tot hoe de tekenaar dacht dat een aquaduct of tempel er echt had uitgezien. Niet Knip. Die genoot van het vervallene van een ruïne. Hij tekende ze minutieus na. Soms maakte hij ze in vier vellen, die hij tijdens het schilderen van een groter schilderij kon uitspreiden als voorbeelden op de grond. Helaas moest hij wel regelmatig denken aan de verkoop en even tussendoor een toevallige, romantische regenboog erbij tekenen.

Turner vergelijkt zijn snelle werkwijze – ter plekke tekenen en thuis verschillende combinaties maken – met die van een fotograaf die snelle plaatjes schiet om ze vervolgens in zijn studio te bekijken en te fotoshoppen. Knip was de fotoshopper van toen, stelt ze.
Je zou denken dat deze vroegere verslaggevers het gemakkelijker hadden dan de fotografen van nu

Knip kreeg ook veel waardering bij leven. In 1808 was hij de eerste winnaar van de Prix de Rome, de door koning Lodewijk Napoleon ingestelde prijs voor de kunsten, die nog steeds jaarlijks wordt uitgereikt. Hij woonde in Nederland, Parijs en Rome. In Rome was het zomers veel te heet en schijnt het gekmakend te hebben gestonken. Daarom zocht hij voor koelte de natuur op, waar hij andere onderwerpen tegenkwam. Gelukkig leefde hij in een tijd die gezegend was met een nieuwe uitvinding, die de afbeelders van het landschap een enorme verruiming van hun mogelijkheden gaf: niet langer kon je verf slechts in je atelier mixen. Sinds eind achttiende eeuw kon je in de buitenlucht werken met grijze inkt en waterkleuren. Door een systeem dat eigenlijk nog wordt gebruikt: met honing werd pigment gemengd in blokjes, die nat gemaakt hun kleur weer afgaven. Het geheel kon gemakkelijk meegedragen worden in een doos.

Het is niet de enige lijn die van deze vroegere verslaggevers van de geschiedenis naar nu loopt. Je zou denken dat ze het gemakkelijker hadden dan de fotografen van nu, die bijkans verzuipen in de alles overweldigende beeldcultuur. Maar misschien juist daarom proberen ze net als de tekenaars van toen zich te onderscheiden door hún kadrering, hún momentopname te maken. Door te laten zien dat zij de enigen zijn die op dát moment op díé plek dát beeld konden maken.

Ja, het ‘zie mijn blik!’ zit er al even goed in.

——————————–——–

Willem van de Velde de Oude. Bron: John and Marine van Vlissingen Art Foundation/Rijksmuseum, Amsterdam

Zeeslag gaat de mist in

Van een onzer verslaggevers

OOSTKUST VAN ENGELAND, JUNI 1672 – De zeeslag van Solebay is letterlijk én figuurlijk de mist in gegaan. Plotseling dook een dikke mist op in de namiddag van de tweede dag dat onze vaderlandse vloot aan de oostkust van Engeland een gecombineerde Frans- Engelse oorlogsmacht bestreed. Een dag eerder nog zagen wij een spectaculair gevecht tussen Admiraal De Ruyter op zijn Zeven Provinciën en het Engelse admiraalschip. Onduidelijk was in eerste instantie waar de overwinning van deze zeeslag gelegd kan worden. Woordvoerders van beide partijen doen verwoede pogingen de overwinning op hun naam te schrijven. Duidelijk is wel dat met name de Engelsen en de Hollanders grote materiële en menselijke verliezen tellen.

Valentijn Klotz. Bron: John and Marine van Vlissingen Art Foundation/Rijksmuseum, Amsterdam

Kasteel van Grave zwaar beschadigd

Van onze verslaggever binnenland

GRAVE, 8 MAART 1675 – Het mag een wonder heten dat Kasteel Grave nog overeind staat. Het uit de twaalfde eeuw stammende kasteel dat in de buurt van Nijmegen aan de Maas is gelegen, heeft gedurende de tachtigjarige oorlog veroveringen en heroveringen doorstaan. De laatste jaren deed het dienst als opslag van door de Fransen op de Hollanders veroverd wapentuig. Tot afgelopen herfst stadhouder Willem III het heroverde. Dit ging echter gepaard met hevige beschietingen.
Pas nu worden de verwoestingen goed zichtbaar. Stemmen gaan op om bij renovatie het hele kasteel af te breken en opnieuw op te bouwen.

Willem van de Velde de Oude. Bron: John and Marine van Vlissingen Art Foundation/Rijksmuseum, Amsterdam

Koning overspannen: geen vuurwerk

Van onze correspondent in Londen

LONDEN, APRIL 1685 – De festiviteiten rond de kroning van James II zijn voorspoedig verlopen, na een kleine wijziging in het programma. De koning arriveerde over de Thames, geëscorteerd door de hoogste regionen van de Engelse vloot. Velen waren uitgelopen om deze magistrale parade te aanschouwen. De grote hoeveelheid boten leidde tot een enigszins chaotisch aangezicht. Na de kroning zou de dag worden besloten met een groots feestvuurwerk, maar dit heeft men moeten uitstellen.
Volgens nog onbevestigde bronnen hebben kroning en festivi teiten de koning zo aangegrepen, dat besloten moest worden hem even rust te geven. De volgende dag zou het vuurwerk alsnog doorgaan.

Jan Martszen de Jonge. Bron: John and Marine van Vlissingen Art Foundation/Rijksmuseum, Amsterdam

Spaans garnizoen blaast aftocht

Van onze verslaggever binnenland

GENNEP, JULI 1641 – Twee volle maanden hebben de troepen van Frederik Hendrik het in de nabijheid van Nijmegen liggende Huis te Gennep belegerd.
De aanvoer van versterking voor de Spaanse troepen vanuit Brussel is niet gelukt.
Na drie dagen van onderhandelingen is de onvoorwaardelijke terugtrekking van de Spanjaarden, onder aanvoering van de Ierse huurling Thomas Preston, een feit. Bronnen zeggen dat zij op weg zijn naar Venlo.

——————————–——–

Bij de tentoonstelling verschijnt de publicatie ‘Home and Abroad: Dutch and Flemish Landscape Drawings from the John and Marine van Vlissingen 
Art Foundation’. Eindredactie: Jane Shoaf Turner en Robert-Jan te Rijdt. Met bijdragen van Marleen Ram, Marijn Schapelhouman, Annemarie 
Stefes, Maud van Suylen, Hans Verbeek en Gerdien Wuestman. Te koop in de Rijksmuseumwinkel en via www.rijksmuseum.nl