Dit stuk stond op 8 februari 2013 in de papieren Vrij Nederland. We halen ‘m weer even uit het archief, omdat-ie vast hard nodig is.
Een man uit Amsterdam in een opblaasbaar peniskostuum rent achterwaarts een rondje om de Sint Jan. Deze man is een carnavalstoerist.
Een gewillige importfeestvierder, afgereisd naar het zuiden om een feest te vieren waarvan hij de ongeschreven regels niet kent. Hij valt met zijn rochel-G al genoeg uit de toon, dus toen een ‘echte’ carnavaller hem vertelde dat achterstevoren rond de kerk sprinten een authentiek Oeteldonks gebruik is, paste hij zich graag aan de lokale bevolking en haar gewoontes aan.
Elk jaar in februari of maart gebeurt er iets opmerkelijks in Den Bosch – Oeteldonk tijdens carnaval. Het is de stad met een van de meest uitgebreide carnavalstradities van het land, waarin door een uiterst gesloten gemeenschap een feest wordt gevierd dat van regels en gebruiken aan elkaar hangt. Maar Oeteldonk is ook het meest noordelijke zuiden, wat zorgt voor een grote toestroom van Randstedelingen die willen meedelen in de feestvreugde. Hierdoor komen elk jaar twee werelden met elkaar in aanraking, een je reinste clash of civilizations.
Carnaval in Oeteldonk laat zich niet vergelijken met carnaval elders in het land. Het is boven alles een feest van saamhorigheid dat zwaar leunt op het samen voortzetten van tradities. Het leeuwendeel van de 140.000 Bosschenaren speelt drie dagen lang een spel. De stad wordt omgedoopt tot dorp. Het volk, dat zijn de boeren. Gekleed in blauwe kiel met rode bonten zakdoek en sjaal in de stadskleuren rood-wit-geel. Op zondagochtend, om 11 over 9, begint in de Sint Jan de carnavalsmis, veelal bijgewoond door mensen die de rest van het jaar geen voet in de kerk zetten. Dan is er de intocht van prins Amadeiro, die om 11 over 11 stipt aankomt op station Den Bosch, voor de gelegenheid omgetoverd tot Oeteldonk Centraol. De burgemeester van Oeteldonk, Peer vaan den Muggenheuvel tot den Bobberd, fungeert als gastheer. Op perron 1 ligt een speciale tegel waarop de prins zijn eerste stap in het durp zet. De echte burgemeester draagt voor drie dagen de sleutel van de stad over aan De Hôôgheid. Dan trekken de prins en zijn ‘gevollug’ naar de markt, waar mensen staan te huilen van vreugde wanneer Knillis wordt onthuld, de grote boer van papier-maché; die het begin van carnaval symboliseert. En dat zijn pas de eerste vier uren van drie volle dagen Oeteldonk.
De carnavalstoeristen komen vooral voor het feest. Zij huilen niet om boeren van papier-maché en zijn grofweg in te delen in vier categorieën.
1. De reltoerist
Carnaval begint officieel op zondag en duurt dan tot en met dinsdag, maar veel Oeteldonkers beginnen stiekem al op vrijdag. De eerste intercity’s met feestimport rijden op zaterdagavond de met confetti bedekte sporen van Oeteldonk Centraol op. Onder hen de reltoeristen; zaterdag is hun avond. De reltoerist is doorgaans te herkennen aan zijn halfslachtige verkleedpoging; in sommige gevallen heeft hij zijn alledaagse kleding slechts versierd met een hoed of gouden pooierketting. Verder onderscheidt de reltoerist zich door in slecht geïmiteerd Brabants quotes uit New Kids-films uit te kramen. De reltoerist vindt carnaval een belachelijk feest en komt om aapjes te kijken, maar met zijn gepis, gebraak en gevecht op straat zet hij vooral zichzelf voor schut.
De overlast die veroorzaakt wordt door toeristen staat niet in verhouding tot het aantal lokale carnavallers dat de stad begaait, hoewel ook lang niet alle Oeteldonkers schatjes zijn. Dion Luijten, woordvoerder van de politie ’s-Hertogenbosch: ‘Exacte cijfers heb ik niet, maar het valt elk jaar opnieuw op hoeveel import er tijdens carnaval op onze arrestantenlijst verschijnt. Het grootste deel ervan draait de cel in voor vernielingen en vechtpartijen; op zaterdagavond heerst wat dat betreft topdrukte. Er leeft onder mensen van buitenaf nogal eens het beeld dat met carnaval alles zou moeten kunnen. Dat is natuurlijk klets: dat het carnaval is, betekent niet dat je ineens met je handen aan andermans vrouw mag zitten. “Normaal” is misschien niet het goede woord wanneer je het over carnaval hebt, maar je als toerist fatsoenlijk gedragen, dat zou toch moeten kunnen.’
Carnaval in Oeteldonk is een marathon. Daarbij is drinken een middel, geen doel. Een hele carnaval in één zaterdagavond proppen, dat gaat dus niet. Zou daar de frustratie van de zaterdagavondtoerist vandaan komen?
2. De carnavalsmaagd
Op een carnavalsmaandag liet ik eens de hond uit in de polder, zo’n vijf kilometer buiten het centrum. Het was half negen ’s ochtends. Maandag is voor veel carnavalsmaagden de ultieme dag om naar Oeteldonk te komen: de grote optocht trekt die dag door de stad. In de polder, in de ochtendmist, verschenen vijf gestaltes: een priester, een pluchen zwaan, een Amy Winehouse en twee Inspector Gadgets. Dit moest wel import zijn; ze zagen er zo fris en fruitig uit. Verdwaasd vroeg Amy me: ‘Mevrouw, hier is toch straks de optocht? Op het station stuurden ze ons hierheen, maar het is wel érg rustig.’ Voor dergelijke situaties is een passende Bossche uitdrukking: ach erm, of gèrum.
De carnavalsmaagd is ook ín het centrum gemakkelijk te herkennen. Hij vraagt dingen als: ‘In welke kroeg is het minder druk?’, ‘Mag je op straat drinken?’ of ‘Draaien ze ook ergens normale muziek?’ Vooral die laatste vraag is goud waard. De maagd gaat compleet uit zijn dak wanneer ein-de-lijk een liedje wordt gedraaid waarvan hij de tekst kent. Over het algemeen is de maagd een aanwinst voor het carnaval. Hij is nauwelijks op de hoogte van de tradities, maar iedereen die komt om onbehouwen te hossen maakt het feest nog mooier dan het al is.
3. De repatriant
Proberen om er níét belachelijk uit te zien met carnaval is een onnozel voornemen. Mijn broer, enkele meters hoog en breed, droeg eens een Peter Pan-pakje in maat M. Alleen het woord vacuüm kan beschrijven hoe dat eruitzag. Maar hij droeg zijn groene catsuit met trots, en dat verdient respect. De repatriant daarentegen heeft vaak moeite zich dat stukje zelfvernedering weer eigen te maken na een lang verblijf in het ‘buitenland’.
Het carnavalsbloed stroomt de repatriant nog door de aderen, maar tijdens zijn verblijf elders heeft de neiging om zich normaal te gedragen vaak de overhand gekregen. De tradities zitten nog wel in het achterhoofd, maar wie was ook alweer Peer vaan den Muggenheuvel? Hier ontstaan verwarrende situaties, iets met een klepel en een klok. Pogingen van repatrianten om er aantrekkelijk uit te blijven zien in een carnavalspak werken meer dan eens averechts. Sexy watermeloen, pitspoes, stout zustertje: de angst om voor paal te lopen resulteert in de meest dwaze outfits.
Sander van de Gevel, minister-president van de Oeteldonksche club van 1882, heeft voor alle repatrianten wat advies om het carnavalsgevoel instant terug te krijgen. ‘Leven als een echte Oeteldonker, dat is als fietsen. Als je als kind hebt geleerd hoe het feest in elkaar zit, dan maakt het niet uit of je daarna dertig jaar op Ameland bent gaan wonen; je verleert het nooit. Qua kleding is een boerenkiel altijd gepast, liefst versierd met emblemen en een sjaal, of een jacquet met kikkers op de schouders. Hul je verder in alles wat rood-wit-geel is, dan komt het goed. Dat geldt trouwens ook voor mensen die nog nooit in Oeteldonk zijn geweest: we zijn een gesloten gemeenschap, maar wie zich aanpast, die is welkom.’
4. De taxitoerist
Taxitoeristen zijn chauffeurs van buiten de stad die drie dagen per jaar hun zakken komen vullen in het zuiden. Logisch: de vraag naar taxi’s is nooit groter dan met carnaval. Maar er zijn zure chauffeurs bij, die laveloze mensen naar Utrecht rijden, ze dwingen te betalen voor die rit en ze daar vervolgens achterlaten. Of chauffeurs die zonder meter rijden en hun passagiers doodleuk vijftig euro af laten tikken voor een ritje van drie kilometer. Om te voorkomen dat passagiers hier de dupe van worden, is de Oeteltaxi in het leven geroepen. Een club van taxibedrijven uit de regio die werkt volgens een set strikte taxiregels. In het kort: ze kennen de weg en zijn niet te duur.
Er zijn ook taxitoeristen die het allemaal niet zo slecht bedoelen, maar die desondanks onhandig zijn om te treffen. Zo stapte ik in bij een Haagse die mij wel even naar huis zou brengen – vijf minuten met de fiets, maar die was ik kwijt. Ze had nooit eerder in Den Bosch gereden. Een kaart of navigatiesysteem had ze ook al niet. Ik had intussen vier dagen carnaval onder mijn riem en was niet langer in staat links van rechts te onderscheiden, dus helpen kon ik haar niet. Ze verstond me niet, want ze kwam uit Den Haag, en ik verstond haar niet, want ze kwam uit Den Haag. Na anderhalf uur doelloos rondjes rijden sliep ik als een roos, maar was mijn chauffeur bijna in tranen. Gelukkig kon ze de weg naar het centrum wel terugvinden, waar we samen een frietje zijn gaan eten. Daarna heeft ze een Oeteltaxi voor me gebeld.
Tips voor toeristen
Voor wie boven de rivieren woont en deze carnaval afreist naar beneden, is het echt niet nodig om alle Oeteldonkse regels uit het hoofd te leren. Wel zijn er een paar gouden richtlijnen die het inburgeren kunnen vergemakkelijken.
– Zing niet dat er een paard in de gang staat. Er staat geen paard in de gang.
– Blijft u tot de begrafenis van Knillis, dinsdagnacht om klokslag twaalf uur, huil dan hard mee met de locals. Zijn begrafenis symboliseert het einde van carnaval, en dat is een zwaar gelag.
– Draag de Oeteldonkse kleuren; camoufleer in rood-wit-geel.
– Rondjes rennen om wat voor gebouw dan ook is géén authentiek carnavalsgebruik.
– En ten slotte, veruit het belangrijkste verbod: roep nooit alaaf in Oeteldonk. Dank u.