Vier progressieve partijen vechten om een been, een conservatieve gaat ermee heen. Zonder onafhankelijke sturing blijft links hakketakken. Wie neemt het voortouw?

Naar aanleiding van het gesteggel tussen Diederik Samsom en Jesse Klaver over linkse samenwerking schreef ik vorige week over de mislukte poging tot vorming van een Progressieve Volkspartij in de jaren zeventig. PvdA, D66 en de christelijksociale partij PPR zaten toen samen in het kabinet-Den Uyl en de sociaaldemocraten hadden D66-oprichter Hans van Mierlo beloofd serieus een partijfusie te overwegen. De achterliggende gedachte was dat de Nederlanders net als de Amerikanen, Britten en Fransen de keus moesten krijgen tussen een vooruitstrevende en een conservatieve partij. Dat vergrootte de duidelijkheid in de politiek. Maar in september 1973 zette het PvdA-congres een streep onder het veelbelovende project.

Drieënveertig jaar later is het geklaag over de onduidelijkheid van de politiek nog steeds niet van de lucht. Het Nederlandse stelsel van evenredige vertegenwoordiging brengt met zich mee dat niemand bij verkiezingen de absolute meerderheid haalt en dat bij de kabinetsformatie ingewikkelde compromissen moeten worden gesloten. In 2006 werd de kiezer voorgehouden dat óf Jan Peter Balkenende óf Wouter Bos ging regeren. Er kwam een kabinet-Balkenende met Bos als vicepremier. In 2012 liep Diederik Samsom te hoop tegen het ‘rechtse rotbeleid’ van Mark Rutte en waarschuwde Rutte dat de schatkist snel leeg zou zijn als de socialisten aan de macht kwamen. VVD én PvdA profiteerden zo van de schijnpolarisatie tussen Rutte en Samsom dat ze samen een kabinet konden vormen. Na zo’n verkiezingscampagne blijft de burger achter met het gevoel dat hij in het ootje is genomen. De Progressieve Volkspartij was bedoeld om het wantrouwen dat daardoor tegen de politieke elite ontstaat weg te nemen.

Lees ookDe zóveelste poging tot het sluiten van een pact op links26 oktober 2016Toen ik mijn column van vorige week schreef, was ik me er niet van bewust hoe groot het trauma over het mislukken van de PVP onder politici die de jaren zeventig hebben meegemaakt nog steeds is. Bij D66 waar in de wandelgangen van het jubileumcongres in de Amsterdamse RAI door oudgedienden over de ‘dolkstoot van de PvdA in de rug van Hans van Mierlo’ werd gesproken alsof het gisteren gebeurde. ‘Voor mij is het nog altijd het argument waarom Alexander Pechtold zich niet aan flirtpartijen met links moet overgeven,’ zei een oud-minister op de borrel na afloop. Maar ook binnen de PvdA is de geschiedenis nog niet helemaal verwerkt. Maandag verscheen Tegen de stroom in, de weerslag van gesprekken die Margriet van Lith met voormalig staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl, PvdA-fractieleider en commissaris van de Koningin in Drenthe Wim Meijer voerde. Meijer was destijds nauw betrokken bij de gesprekken met D66 en PPR over partijpolitieke samenwerking. Hij maakt er in het boek geen geheim van dat hij zat te snakken naar de vorming van een Progressieve Volkspartij (‘Daar lag mijn hart, dat is wat ik heel graag wilde’). Maar van Hans van Mierlo moest het een nieuwe partij worden, opgezet door een onafhankelijk instituut (‘een excentrisch punt’, zoals de D66-leider het noemde). Meijers eigen partijbestuur wilde niet verder gaan dan een losse federatie van PvdA, D66 en PPR, ‘en dat was nu juist wat Van Mierlo niet wilde’.

Klaver, Pechtold, Roemer, Samsom, Asscher – wie van jullie neemt het initiatief?

Uiteindelijk werd in september 1973 ook die federatie nog getorpedeerd door het partijcongres. De militante afdeling Groningen betoogde dat D66 een ‘tamelijk rechtse’ partij was en dat de PvdA-beginselen vooral niet mochten ‘verwateren’. De meerderheid van de congresgangers bleek gevoelig voor die redenering. Meijer: ‘Ik zat in de zaal en ik wist niet wat me overkwam (..) Hoe konden mijn partijgenoten zich nu opeens zo kortzichtig, zo egocentrisch opstellen?’ Meijer zelf geloofde tot het laatst in de vorming van een Progressieve Volkspartij maar ‘het is mijn eigen partij geweest die er een einde aan heeft gemaakt.’ Drieënveertig jaar na dato geeft hij Hans van Mierlo postuum gelijk: zonder ‘excentrisch punt’, zonder onafhankelijk gremium dat de regie naar zich toetrekt, zal in Nederland van progressieve samenwerking weinig terecht komen. De ontwikkelingen van de laatste weken onderstrepen dat. D66 wil bij de verkiezingen van 15 maart ‘de grootste progressieve partij’ worden, Jesse Klaver ‘de grootste op links’, PvdA en SP vechten op leven en dood om het sociaaldemocratische electoraat. Klaver hield op tv een vurig pleidooi voor een progressief pact. Samsom beschuldigde hem er nog dezelfde avond van dat het GroenLinks was die de samenwerking tegenhield. Bovendien had Klaver niet de moeite genomen zijn partners in spe van tevoren over zijn uitspraak te informeren. ‘Ik zag hem dat op tv zeggen maar hij heeft me noch in de week daarvoor noch op het moment dat hij het zei noch in de dagen daarna iets laten weten. Een liefdesaanzoek doen is alleen effectief als je zegt: kom Pechtold, kom eens een kop koffiedrinken en laten we het eens over de inhoud hebben,’ onthulde de D66-leider in Met het Oog op Morgen. Zulke toenaderingspogingen zijn met geen mogelijkheid serieus te nemen.

Klaver, Pechtold, Roemer, Samsom, Asscher – wie van jullie neemt het initiatief tot een ‘excentrisch punt’?

Wim Meijer. Tegen de stroom in. Margriet van Lith, Uitgeverij Nijgh & van Ditmar