In november 1979 had op landgoed Den Treek op de Utrechtse Heuvelrug bij Henschoten een bijeenkomst plaats van vrouwen uit de wereld van de journalistiek en de literatuur. Op initiatief van de vertaalster Duits Gerda Meijerink en journaliste Emma Brunt waren daar Ageeth Scherphuis, Doeschka Meijsing, Aukje Holtrop, Frida Balk-Smit Duyzentkunst, Josepha Mendels en Hella Haasse aanwezig. Zij zouden het daar over hun en het feminisme hebben. Wel uitgenodigd maar niet aanwezig waren Renate Rubinstein en Joke Smit. Smit omdat ze ziek was.

De bijeenkomst beviel zo goed dat hij een half jaar later werd herhaald, deels met hetzelfde gezelschap, nu aangevuld met Ethel Portnoy, Christien Brinkgreve, Elly de Waard, Andreas Burnier en Etty Mulder, musicoloog en cultuurhistoricus. Allebei de keren was Hella Haasse van de partij.

Veertig jaar later, in 2019, herinnert Etty Mulder zich dat Hella Haasse langzaam ‘loskwam’ op het met drank overgoten weekend en uitgebreid kwam te spreken over haar stroeve huwelijk: ‘Ze had het over de onmogelijkheid om tot echt contact met haar man te komen, over het gebrek aan emotionele binding met haar kinderen. Ze vertelde hoe eenzaam ze was en waarom ze de literatuur nodig had om tot mensen door te dringen, via haar personages.’

Mulder en de anderen hadden verbaasd geluisterd. ‘Wat een verhaal!’ Ze waren er stil van. Dit was toch de Hella Haasse van wie ze dachten dat ze al jaren keurig getrouwd was? Het leek op ‘een statement, een bekentenis. Alsof ze van tevoren had bedacht dat ze dit ging zeggen’.

Wanneer dit op pagina 367 van Aleid Truijens’ biografie van Hella Haasse staat komt het niet meer als een grote verrassing. Over het moeizame van het huwelijk sinds 1944 is het dan al vaak genoeg gegaan, maar de meeste lezers van Hella Haasses werk zullen er toch van opkijken. Die zullen net zo onvoorbereid zijn geweest als de vrouwen tijdens dat weekend op landgoed Den Treek. Hella Haasse associeer je niet met een lastig huwelijk. Als daar sprake van zou zijn, dan zou ze er uit zijn gestapt. Het was niet iemand om in een slecht huwelijk te blijven hangen. Of toch?

onbevredigende werkelijkheid

De onschuldige titel Leven in de verbeelding, krijgt in de biografie een dubbele betekenis: de verbeelding is de schatkamer die Haasse inzette voor het schrijven van haar romans en verhalen. Maar de verbeelding was ook, in haar eigen woorden, het ‘narcoticum’, het toevluchtsoord om ‘de onbevredigende werkelijkheid draaglijker te maken’, om niet dagelijks geconfronteerd te worden met het gebrek aan liefde, met het tekort aan contact en intimiteit. ‘Een Strindberg-huwelijk’ was het, zegt Elisabeth Andersen met wie ze op de Toneelschool zat.

Wanneer Hella Haasse aan het einde van haar leven zegt dat ze een gelukkig leven heeft gehad, dan heeft ze voor de helft gelijk.

Zelf noemt Haasse het ‘een moeras van ellende’ en ‘het levend dood zijn in elkaars nabijheid’. ‘Onvervulde liefde en hartstocht in het huwelijk’, Truijens zegt het onomwonden, keert in bijna al haar romans terug.

Leven in de verbeelding is qua omvang en formaat een mammoetbiografie. Voor veel kenners van haar werk zal die onverwacht en verbazingwekkend zijn. Er worden de grootste triomfen in behaald terwijl Haasse zich tegelijk in de diepe dalen van het ongeluk ophoudt. Het is een even zorgvuldige, betrouwbare als onthullende, moderne biografie. Onomwonden. Er staan soms dingen in die ik liever niet had geweten. Het is allemaal waar: dat ze de meest gelauwerde schrijfster van Nederland is, de schrijfster met de toegankelijkste uitstraling, de meest geïnterviewde schrijfster, de schrijfster met het ongewild braafste imago, de schrijfster die eigen literaire genres bedacht en toch een groot publiek wist te bereiken, de schrijfster die men beschouwde als de moeder van de Nederlandse literatuur.

Maar op nagenoeg elke pagina wringt, schuurt of kraakt het leven van Hella Haasse. De biografie spoedt zich chronologisch voort per vijf jaar en aan de hand van de boeken die verschijnen. Dat gaat steeds samen met problemen thuis, spanningen, conflicten, een tragische gebeurtenis, een misverstand, een animositeit, een duurzaam ongemak. Buitenshuis was Hella Haasse de geliefde en bewonderde schrijfster, thuis was ze vaak en langere tijd de moeder die het moederschap er maar bij deed, altijd aan het werk. Veel ruzie, tot vechten toe.

Grote Vier

Wanneer Hella Haasse aan het einde van haar leven zegt dat ze een gelukkig leven heeft gehad, dan heeft ze voor de helft gelijk, maar deze biografie vertelt dat ze ook voor meer dan de helft diep ongelukkig is geweest. Behalve het krijgen van prijzen ging in haar leven niets smoothly. Aan alles zat rafels, of alles kreeg rafels. Haar gelukkige jeugd in Indië werd haar kwalijk genomen als te ‘koloniaal’; haar houding in de oorlog vond men maar zo zo; voor het opgroeien van haar twee dochters had ze maar zuinige aandacht; haar verhouding tot haar ouders en familie was moeizaam; hoe bescheiden ze ook was, ze moest wel altijd het middelpunt zijn; ze was maar al te graag een ‘toeschouwer’, dan hoefde ze geen standpunt in te nemen; ze begaf zich graag onder vrouwen, maar feministe wilde ze niet genoemd worden. Haar broer Wim bleef ‘een onbekende’ voor haar. Het werd een slepende kwestie dat de Grote Drie van de Nederlandse literatuur tot haar spijt niet werd uitgebreid tot de Grote Vier.

Er wordt in de biografie zoveel commentaar (positief en negatief) op haar leven gegeven door vriendinnen, familie, haar man en haar dochters, dat haar schrijverschap bijna in het gedrang komt, ook al draait daar alles om, en ook al behandelt Truijens trouw alles wat uitgegeven wordt. Het leven van Haasse wordt bijna zelf een roman. Dat begreep Haasse zelf ook, gezien het aantal keren dat ze mensen in haar omgeving al dan niet gecamoufleerd tot personage maakte, vaak tot ongenoegen van de persoon in kwestie. Haasse was in dit opzicht ‘niet aardig’ en liet het schrijverschap en de creativiteit zonder meer voorgaan. Voor gevoeligheden in dit opzicht had ze weinig begrip.

Door van alle kanten indrukken, anekdotes, herinneringen, visies, meningen en inzichten te verwerken gaat Truijens kaleidoscopisch en veelkantig te werk. Een heel speciale bron is daarbij Haasses dikke ‘zwarte schrift’, het enige bewaard gebleven exemplaar van meerdere zwarte schriften waarin ze alleen schreef wanneer ze diep in de put zat, en dat was met vaste regelmaat het geval. De andere schriften vielen ten prooi aan haar papierversnipperaar.

De aantekeningen in haar zwarte schrift worden steeds zwartgalliger. Ze gaan vaak over de blijvende ontoegankelijkheid van haar man Jan (jurist en rechter): ‘Hij leeft in een eigen wereld, omringd door een onzichtbare stolp’, wat op autisme lijkt, maar slechts een enkele keer als woord valt. Intellectueel hadden ze genoeg gemeen, maar van enige hartstocht, seksualiteit of erotiek was geen sprake. Haar dochters Ellen en Marijn ‘mochten blij zijn dat ze er überhaupt wáren’.

In plaats daarvan: humeurigheid, jaloezie, kritiek, zich opsluiten in zijn werkkamer, met de deur op slot. Ze wil zich daarbij niet zonder protest neerleggen, anders gaat ze ‘te gronde’: ‘Als ik me lief verzet, heimelijk opstandig, openlijk vanwege de lieve vrede kalm, alsof dit alles gewoon en normaal is, verandert in mijn ingewanden mijn ingeslikte, verdrongen opstandigheid in een kankergezwel. Hoe kan ik hem liefhebben als ik mijn haat niet mag luchten?’

Wanneer Haasse een alter ego bedacht was die altijd braver, zieliger, armer en eenzamer dan zij – uit behoefte aan drama?

Ze heeft ‘het gevoel gevuld te zijn met slijm en stank en zwartheid, met zwellende bellen pijn, met brandende zweren’. Ze denkt dat ze langzaam aan het stikken is. ‘Wat me benauwt, wat mijn geest niet kan verwerken, is in mijn weefsels, organen binnengedrongen’. Zolang die liefdeloosheid voortduurt woekert ‘kanker’ in haar en zal ze daar onherroepelijk aan dood gaan.

Dat het huwelijk desondanks meer dan zestig jaar stand hield heeft iets onbegrijpelijks. Maar er waren tijden dat Haasse het als haar ‘opdracht’ zag om het met deze moeilijke man uit te houden. Omdat ze van hem hield, het was haar ‘lot’. Volgens haar dochter Ellen had Haasse ook ‘drama’ nodig in haar leven. Ze hield van ‘gecompliceerde’ mannen. Er moest iets te ondergaan zijn en iets te veroveren. Er moet iets van masochisme sprake zijn geweest, onbewust en ten behoeve van de creativiteit. Haar dochters viel het op dat ze altijd positief was over personages die op haar leken en negatief over mannen die veel weg hadden van haar man. Wanneer ze een alter ego bedacht was die altijd braver, zieliger, armer en eenzamer dan zij – uit behoefte aan drama?

allerminst meegaand

Ook al ‘hunkerde’ Haasse naar lichamelijke en geestelijke ‘vervulling en volledigheid’ en was ze in principe bereid tot een zekere emotionele afhankelijkheid om dat te bereiken, Truijens heeft goed gezien dat Haasse steeds zo manoeuvreert dat ze haar onafhankelijkheid weet te bewaren. Ze wilde de onafhankelijke toeschouwer blijven. Ze observeerde en vond dat ze daarbij empathie genoeg had. Ondanks haar sympathieke uitstraling was zij allerminst meegaand. En men moest niet denken dat haar succes te danken was aan het feit dat ze een vrouw was. Dat succes had niets met sekse te maken. Wanneer iemand tegen het eind van haar leven vraagt of jongeren niet te individualistisch zijn geworden, is haar reactie: ‘waren ze maar individualistisch. Het is eerder het tegenovergestelde. Het is tragisch dat mensen zo weinig autonoom zijn’.

Ondertussen probeerde Haasse die autonomie voor haar zelf te creëren door haar eigen plaats en positie, haar ‘identiteit’, helder voor de geest te halen: dat zij wel degelijk een ‘Indisch meisje’ was, geboren en tot haar achttiende getogen in Indië en daardoor doordrenkt van de gewoonten, de kleuren, de geuren en de atmosfeer van het land. Ze was er in ‘opgenomen’. Desondanks hoorde ze daar niet meer na het einde van de koloniale tijd. Ze formuleerde het zelf treffend: ze was ‘thuis waar ik niet hoor’. Dat wist ze al heel goed toen ze Oeroeg (1948) schreef en nog eens met Heren van de thee (1992).

Ook al is er erg veel ‘leven’ in Leven in de verbeelding, het werk komt ook in redelijke mate aan bod. Haasse ‘woonde in haar werk’. Leven en werk vloeiden spreekwoordelijk in elkaar over. Ze gebruikte zowel het leven om haar heen, de echte mensen, de echte gebeurtenissen, en ze gebruikte het verleden, ze bracht het zelfs tot leven, het liefst aan de hand van de werkelijke documenten. Truijens heeft het ook over de ontvangst, die niet altíjd juichend was. Ze werd onder meer verweten dat haar personages te veel dragers van haar ideeën waren. Kees Fens vond haar als essayiste beter dan als romanschrijfster, wat mij overdreven lijkt, maar wel gezegd moet worden dat haar autobiografische boeken, zoals Zelfportret als legkaart en Persoonsbewijs, intellectuele zelfonderzoeken zijn van het niveau van Menno ter Braaks ‘Geschiedenis van ener intelligentie’ (in Politicus zonder partij).

Lange tijd koesterde Haasse als idee dat de ellende en de oorlogen in de wereld pas zouden verdwijnen als de mensheid tot ‘bewustwording’ zou zijn gekomen, zichzelf kon zien en corrigeren. Er was altijd ‘groei’ nodig om bij die bewustwording te komen. Het zorgde ervoor dat ze een beetje onthecht was van het heden, altijd kon wijzen op die diepere noodzaak. Maar tegen het einde van haar leven liet ze die bewustwording los. Door het intensieve contact met haar kleindochters werd ze met de neus op de werkelijkheid gedrukt, wat onder meer leidde tot de kleine roman Transit waarin het gaat over de wereld van ontspoorde jongeren.

Leven in de verbeelding is een elektrificerende biografie. Er gebeurt op elke pagina iets saillants: biografisch, historisch, literair, epistolair, intimistisch, dramatisch, onthullend, tragisch, pijnlijk, schrijnend, triomfantelijk, iets subtiels, waarachtigs en schandelijks. De tegenstelling binnen-buiten, de Hella Haasse in het moeizame gezin en als echtgenote/’geliefde’, tegenover de overmacht aan sympathie en waardering in de buitenwereld, is van een epische ongemakkelijkheid. Alsof we ons altijd vergist hebben. En ook weer niet.

Leven in de verbeelding. Hella S. Haasse 1918-2011 door Aleid Truijens is uitgegeven door Querido.