Dat Anneke Brassinga haar nieuwe bundel essays Grondstoffen opdraagt aan de herinnering aan maar liefst vijf mensen wil zeggen dat zij geen moeite heeft met schatplichtigheid. Ze kreeg dit jaar de P.C. Hooftprijs voor poëzie omdat ze door de jaren heen (ze debuteerde in 1987) is ‘bemoedigd’ door K.L. Poll, Hugo Verdaasdonk, Rudy Kousbroek, Jacq Vogelaar en Erik Menkveld. Schatplichtigheid en bewondering zitten in de nervatuur van Brassinga’s verhouding tot het schrijven en de literatuur. Zinnen van andere dichters schemeren regelmatig door haar eigen gedichten en dat wordt ook altijd punctueel verantwoord. Als vertaalster lijft ze de schrijvers die haar bevallen in, ze vereenzelvigt zich tot op zekere hoogte met hen. Nabokov, Diderot, Melville, Broch en Beckett zijn uit bewondering gekozen familieleden. ‘Leren bewonderen is prettig,’ schrijft ze in haar vorige bundel essays Het zere been, ‘het geeft een zekere trots het te kunnen, een goede verstaander te zijn.’