Goethe ontfermde zich ooit over een jonge Duitse schrijver: de dertigjarige Karl Philipp Moritz was van zijn paard gevallen en had zijn arm gebroken. Goethe fungeerde als zijn ‘oppasser, biechtvader en intimus, minister van Financiën en privésecretaris’. Deze ironische gedienstigheid had Moritz te danken aan zijn boek Anton Reiser, zijn fictieve autobiografie waarvan het derde deel in 1786 net was verschenen. Moritz was een soort wonderkind dat in korte tijd een veelzijdig oeuvre bij elkaar schreef. In zijn Italienische Reise noemt Goethe hem ‘een hoogstaand, voortreffelijk man, aan wie we veel plezier beleven.’ Aan Charlotte von Stein schrijft hij: ‘Hij is als een jongere broer van mij, van hetzelfde slag, maar dan verwaarloosd en beschadigd door het lot terwijl ik begunstigd en voorgetrokken ben.’

Karl Philipp Moritz (1756-1793) speelt een prominente rol in Arnold Heumakers’ studie De esthetische revolutie. Hoe Verlichting en Romantiek de kunst uitvonden omdat...