Aan Picasso wijdt Julian Barnes geen apart hoofdstuk in zijn boek In ogenschouw, maar in zijn hoedanigheid van de Kunstenaar als Held heeft hij wel een belangrijke rol in het boek. Met kunstenaars die zich als held gedragen en zich alles denken te kunnen permitteren omdat ze nu eenmaal kunstenaar zijn, heeft Barnes niet veel op. Zulke kunstenaars houden er een ‘macho-esthetiek’ op na: ze stellen zich op als een concurrent van de natuur, doen alsof de oorspronkelijke wereld waarin we leven niet bestaat, en willen schepper zijn van een parallelle wereld. Alle kunstenaars die Barnes bespreekt (Géricault, Manet, Courbet, Fantin-Latour, Degas, Valloton, Magritte, Oldenburg, Lucian Freud), krijgen te maken met zijn röntgen-oog: hij kijkt ongenadig door ze heen. Hij heeft het graag over hun karakter en levenswandel, niet als een moralist, maar als iemand die vivisectie pleegt en daarom alles gezien wil hebben. Of het nu het woeste leven van Courbet is, of dat van Lucian Freud, of...