Op zondagmorgen 3 september 1950 werden door de nevel boven Noord-Holland vier gestalten zichtbaar bij station Krommenie-Assendelft. In alle vroegte keken daar twee ouders toe hoe op het perron hun zeventienjarige zoon voor het laatst zijn jeugdliefde omhelsde. Wies heette ze. Wies, over wie hij in zijn dagboek had geschreven: ‘Wies is nu mijn meisje, Wies. Wies, die me elke keer weer kracht en moed geeft.’

Hij zou het zonder haar moeten stellen.

Zijn vader en moeder vergezelden de jongen in de trein naar Rotterdam. Het miezerde nog toen ze later op de dag aan boord gingen van een vrachtschip. Toen de jongen het ouderlijk gezag weer over de loopplank naar wal zag terugkeren, verkrampte zijn keel. Die nacht zou de reis naar Amerika aanvangen en een jaar lang zou hij de twee niet meer zien of horen – telefoon was nog veel te duur. Hij was alleen nu. Zijn hersenpan lag braak en het miezerde nog steeds.

Maar de volgende dag! Enkele uren na vertrek brak de zon de hemel open en...