Regisseur Johan Doesburg verlaat na 22 jaar het Nationale Toneel, met een grootse knal: zijn toneelvoorstelling ‘Genesis’ is een omvorming van het Oude Testament. Viereneenhalf uur exclusief pauzes. Is het op tijd af? Redden de acteurs het?
Tiktik tiktik tikdoem
‘Zeven jaar de tijd om te kijken. Hoe ze elkaar ontmoeten stiekem. Achter de heuvel in het olijfbosje.’
In het donkere repetitielokaal hangt een vrouw aan een stellage.
‘Ik zie hoe hun handen in elkaar strengelen en weer loslaten, hoe hun vingers zich om rondingen vlijen, een borst, een schouder, een schaambeen, een geslacht.’
Tiktik tiktik tikdoem
‘Ik zie ze, ik ruik ze.’
Ze draagt een felrode jurk, haar haren zwieren omlaag en lichten op in schriel licht.
‘Een dampend spoor van geiligheid.’
Tiktik tiktik tikdoem
‘Ik zie ze kussen, ik zie zijn tong naar beneden glijden naar het kuiltje van haar hals en verder naar haar borsten, ik zie een tepel tussen zijn lippen.’
Tiktik tiktik tikdoem
‘Ik zie haar lippen, ze sluit ze om hem heen, eerst klein en preuts maar allengs natter, verder, guller. Ik zie hem in haar hand, tussen haar borsten, haar dijen, haar billen. In haar oksel, haar haren, haar…’
Stop!
In het donker houdt Johan Doesburg stil. Geen getik meer met de pen op tafel, geen op de maat mee trillende lege koffiekopjes en asbakken. Hij dooft de aansteker waarmee hij zichzelf bijlicht (als zijn duim te heet wordt, wisselt hij af met het schijnsel van zijn telefoon.)
Terug, paar bladzijden.
Op een stelling liggen acteurs Hannah Hoekstra en Reinout Scholten van Aschat elkaar te aaien. Ineengestrengeld spelen ze Rachel en Jakob, zus en minnaar van de lamenterende Lea.
‘Wat ben je mooi, mijn lief,
wat ben je bekoorlijk.’
Tiktik tiktik… nee, het moet anders. Reinout Scholten van Aschat moet een beter beeld maken, dit is ‘te klein’.
De acteur verschuift naar Hoekstra’s lange benen. ‘Je borsten zijn als kalfjes,
als de tweeling van een gazelle,
die tussen de lelies weidt.’
Tiktik tiktik tikdoem
‘Mijn bruid, je lippen druipen van honing,
melk en honing proef ik onder je tong.’
Beter, beter. Nu weer naar Lea. Haar zus én haar minnaar zitten daar van alles met elkaar uit te spoken. Maar ze mogen geen seks hebben. En toch kunnen ze niet van elkaar afblijven. De jonge Jakob kijkt hoe ver hij kan gaan, grofweg drie millennia voor Christus onderzoekt hij hoe lang een man kan beweren: I did not have sexual relations with that woman.
Dat wordt een moeilijke monoloog voor actrice Ruta van Hoof. Lea moet boos zijn, maar de zinnen zijn te lang om in één zucht emotioneel uit te slaken.
Kom even op de grond staan, zegt Doesburg, er moet energie onder zitten.
‘In zeven jaren is hij overal geweest. Elke plooi, elke holte, elke lichaamsopening van mijn zus heeft hij bewandeld, met zijn vingers, met zijn tong, met zijn geslacht. Er is nog maar één plek onbekend, angstvallig vermeden om catastrofes te voorkomen.’
Stop!
Doesburg doet voor, leest de zinnen staccato op. Het is A-B-A-B-A, zegt hij. Dus niet eenkleurig. En daar gaat ze weer.
‘Vier weken en ik heb het nog niet één keer achter elkaar gezien. Ik weet niet eens hoe lang het duurt!’
‘Eén plek waar hij alleen nog maar gespeeld heeft, die hij voorzichtig heeft geopend, bekeken, geproefd, het glanzende, granaatappelrode geheim van mijn zusje, waar hij omheen gevoosd heeft, gevaarlijk dichtbij en misselijk van opwinding.’
Tiktik tiktik…
‘Hij voelt nu al hoe hij haar splijt, zij kronkelt om hem heen, haar lichaam spant zich, hij is alleen nog lul, hij is alleen nog lul in haar, er is alleen nog dat, de hele kosmos in haar kut.’
Tikdoem!
Het slotakkoord, een ferme tik op tafel, en de repetitie is afgelopen voor vandaag. Hannah Hoekstra en Reinout Scholten van Aschat klimmen van hun stelling. Net als Ruta van Hoof, zij gaat nog een keertje alleen met Doesburg oefenen op die lastige monoloog. Die moet schrijnender. En dat gaat lukken, voegt Doesburg haar toe. Ter bekrachtiging krijgt ze een stevige handdruk.
Geintjes makend pakken de acteurs hun boeltje en verlaten de speelvloer. Doesburg neemt een haarborstel van tafel en strijkt ermee door zijn haren. Hij leunt op twee stoelpoten achterover, een zestigjarige heer gekleed in zwart pak en wit overhemd, met artistiek lang haar. Volkomen geloofwaardig als maker van zo’n vijfenzeventig toneelstukken, waarvan vijftig voor het Nationaal Toneel. Hij wekt de indruk het soort leider te zijn waarbij een mens zich veilig voelt, iemand die zekerheid uitdeelt en waarbij je terecht kan.
De acteurs lopen de deur uit. Ontspannen, nonchalant haast.
Maar als ze buiten gehoorafstand zijn, klapt Doesburg zijn stoel weer met vier poten op de grond: ‘Vier weken en ik heb het nog niet één keer achter elkaar gezien. Ik weet niet eens hoe lang het duurt!’
Wie haalt het nou in zijn hoofd om het Oude Testament om te vormen tot toneelstuk? Nou: hij
Nog vier weken voor de première. Van Genesis, een van de belangrijkste voorstellingen uit zijn carrière. Een belangrijke voorstelling voor iedereen. Voor nu, voor deze tijd. Een voorstelling die het universele en eeuwige van onze dagelijkse problemen toont. Was hij niet te bescheten voor borstklopperij, dan had hij de mensen op straat aangeklampt, toegeroepen: Dames en heren, komt dat zien! Unieke voorstelling! Alles waar we altijd en eeuwig mee worstelen!
Het zal zijn laatste toneelvoorstelling zijn bij het Nationale Toneel. Na eenentwintig jaar gaat hij eruit met een knal, een finale met grandeur: viereneenhalf uur exclusief pauzes moet de voorstelling worden, op locatie in Scheveningen. Kopzorgen hoor. Komt het op tijd klaar? Redden de acteurs het? Willen de mensen daar wel helemaal naartoe komen? Ook al is het gratis parkeren voor de deur, kun je in de pauzes dineren en een wandeling maken langs het strand?
Belangrijk omdat het Genesis is: wie haalt het nou in zijn hoofd om het Oude Testament om te vormen tot toneelstuk? Nou: hij, en hij weet precies waarom: omdat de verhalen zo verdomd goed in deze tijd vallen. Niet voor niets dat ze hebben overleefd: je kunt ze één voor één overzetten op nu.
Neem het offeren. In Doesburgs hoofd is Abraham ook generaal Van Uhm, de voormalige Commandant der Strijdkrachten, bij wie het offer helaas wél tragisch afliep. De generaal verloor zijn zoon in Afghanistan, omdat deze er net als zijn vader in geloofde dat hij als soldaat de wereld beter kon maken.
De methode-Doesburg
Niet zomaar een tic
Vier weken te gaan. We zitten op het Plein in Den Haag. Gelukkig schijnt de zon, want als je met Doesburg bent, moet je veel buiten zitten: de man rookt meer dan een ketter.
Hij is nogal een portret. Altijd zwart pak, wit overhemd, zwarte sjaal en lange haren. In zijn binnenzak steevast een borstel. Met regelmaat wordt die ter hand genomen en worden de haren gekamd.
Waarom haal je steeds die borstel door je haar?
‘Ik heb het al een hele tijd niet gedaan, hoor. Ik noem het een neurotisme. Net als roken.’
Gaat je haar anders sneller in de war?
‘Ik weet niet eens meer dat ik het doe.’
Oké.
‘Mijn lease-puber moet er erg om lachen, want het wordt er helemaal niet beter van.’
Je doet het niet omdat je anders klitten krijgt?
‘Het zal een keer functioneel zijn begonnen, maar nu speel ik met de borstel. Ik gooi hem omhoog, ik pak hem op, speel er gitaar op.’
Vinden mensen dat ijdel?
‘Vast.’
Ja?
‘Ik vraag dat niet aan de mensen. Bij de opeenvolging van afwijkingen is dit een sidekick.’
Dus: roken, een borstel in je haar…
‘Ik moet soms even geluiden maken.’
Is dat een tic?
‘Nee, gewoon… het lijkt ADHD of Gilles de la Tourette, maar dat is het niet.’
Dan is het een tic.
‘Ja, dan is het een tic, maar een tic heb je niet in de hand en ik heb het wel in de hand.
Hatsjiemoe! Zo. Als ik een tijd geconcentreerd heb zitten luisteren, dan moet ik even een tegentuur opwerpen.’ (Soms verzint hij woorden.) ‘Of de microfoon pakken en het denkbeeldige publiek toeschreeuwen: “Dames en heren op deze gehandicapten-middag.” Even loskomen. Verbaal loskomen.’
Ben je altijd al zo geweest?
‘Ik was een beweeglijk kereltje.’
Dachten ze niet dat je ADHD had?
‘Dat bestond toen nog niet. Ik was een druk kereltje. Ik heb rapporten gezien: “Erg druk, soms te vrij, speelt graag de baas.”’
Maar dat getik op tafel, dat is niet zomaar een tic en hij doet het heus niet de hele tijd, maar af en toe, om het ritme van de tekst aan te geven en de acteurs aan te geven dat ze goed zitten. En, misschien nog belangrijker, hij hoopt dat woorden en dictie onbewust iets gemakkelijker worden onthouden als hij er op het juiste moment onder tikt.
Razendsnel praat hij, moeilijk om dan niet slap te lullen af en toe.
Hé: er loopt een peutertje over het plein, waggelend met aan een touwtje achter zich een eendje op wieltjes dat wordt voortgesleept op zijn zij. Mooi beeld, prachtig. Gewoon een autonoom beeld.
Het wordt weer lente, en dan Genesis bij zijn afscheid. Jawel, het Oude Testament en dan het nieuwe begin voor Johan Doesburg. Freelancer, vrije jongen. Of dat benijdenswaardig is, weet hij niet, het circuit is ingewikkeld. Wel heeft hij een waslijst aan stukken die hij wil doen.
Maar heeft hij al wat? Nee. Wel gepolst.
‘Ik houd zielsveel van acteurs. Ik kan ze veel vergeven’
Schiet dit stuk al op?
‘Vanochtend heb ik gezegd: ik maak me zorgen, in dit tempo komen we er niet. Ik wil nu twintig, dertig pagina’s achter elkaar zien. Rijp en rot, dan komen we de problemen tegen. Dus dat wordt avondrepetities, op zaterdag werken, tijden uitbreiden: uur eerder beginnen, uur later eindigen. Ja, liever niet.’
En vanavond thuis piekeren?
‘Het dringt zich permanent op ja. En het organiseren, die acteur is weg op maandag en dinsdag, want film…’
Mag dat?
‘Ja, dat mag, van de artistieke leiding van het Nationale Toneel mag dat. Daar heb ik mee te werken.’
Hoezo? Staat dat in hun contract?
‘Daar staat “in goed overleg” en dan is het aan de artistieke leiding. Of ze komen bij mij: “Het is heel goed voor mijn carrière. Alsjeblieft Johan, maar twee dagen, alleen maandag en dinsdag.”
Nou, die jongen meldde zich op woensdag ziek. Heeft-ie niet alleen zichzelf mee, maar ook z’n collega’s. Voor het weekend had hij zo’n mooie, bijbelse lange baard, maar die was eraf, voor de fil-lem.’
Het is nieuw beleid bij het Nationale Toneel, die vrijheid om films te maken. Terwijl hij acteurs moeten hebben die zich vrijmaken om zich te verdiepen in een tekst. Lezen, discussiëren, uitvogelen. Het is niet van: die woorden moet ik even uit jouw strot horen.
Misschien is dat ouderwets, verzucht hij. Is dit nou: man van zestig praat over toen ze nog dertig waren en heel relaxed deden, met een glaasje erbij, en morgen weer verder discussiëren.
Tekst en uitleg
Er is meer dat hem niet zint sinds Theu Boermans hem vijf jaar geleden afwisselde en Doesburg weer ‘gewoon’ regisseur werd. Maar opmerkingen daarover zetten snel kwaad bloed. En het ligt ingewikkeld, want enerzijds voelt hij zich niet omarmd door Boermans, maar anderzijds vindt hij de man wel weer heel aardig. Altijd gedoe in de theáterwereld. Was ook misbaar met Ger Thijs die hem binnenhaalde maar zelf ontevreden vertrok. Doesburg is gaarne bereid tot tekst en uitleg, maar Vrij Nederland luistert enigszins verveeld naar al die ‘dingetjes’ – zoals de journalist van het weekblad het toch wel een beetje blasé noemt.
Word je niet af en toe gek van acteurs?
‘Zeker.’
Dat je denkt: nu even geen acteurs.
‘Nee nee nee, ik houd zielsveel van acteurs. Ik kan ze veel vergeven. Ik word er ook door opgetild. Die intentie van: mag ik het ook nog even zo doen en zo? Heerlijk. Dit is een goeie groep, schatten, heel geconcentreerd. Niets mooier dan wanneer de acteur het zelf verzint, maar nu is het wel: even niet. Laten we elkaar eerlijk bejegenen, het kan op tien manieren maar ik kies. Maar alles wat een acteur aandraagt, is belangrijk, álles. Dat is oké, maar dat is veel, ik krijg veel energie binnen.’
‘Intelligente acteurs met gevoel voor humor en relativeringsvermogen zijn goddelijk. Als je daarmee mag werken, dan word je opgetild’
Ben jij een vaderfiguur voor ze?
‘Nee. Ik ben begonnen met vríénden. Met Jack Wouterse en Ariane Schluter. Geen geld, maar wel een grote bek en weten hoe het moet. Ariane was vierentwintig, ik vijfendertig – ik ben laat begonnen. Vijf jaar hebben we een relatie gehad. Dan maak je op een andere manier toneel. Dan word je midden in de nacht wakker: ik weet ’m! Ik weet hoe het moet! Dat werkt dus niet. Ariane heeft nu trouwens de leukste man van de wereld – ik ben er een beetje trots op dat de belangrijkste vrouwen uit mijn leven er nog steeds allemaal zijn.’
Ik vind acteurs soms eigenaardig.
‘Acteurs zijn gevoelig. Sensitiever. Intelligente acteurs met gevoel voor humor en relativeringsvermogen zijn goddelijk. En die heb je. Als je daarmee mag werken, dan word je opgetild. En dan zijn er vijftig acteurs bij de grote gezelschappen in vaste dienst – víjftig!, daar klopt geen jota van. Er zijn duizenden mensen in het circuit: directeuren van schouwburgen, programmeurs, technici, ambtenaren. Er zijn héél véél mensen in vaste dienst, plus nog de raden, de commissies. En dan maar vijftig acteurs? Die andere acteurs, die moeten schrapen en moeilijk doen. Dat is een armoedig bestaan. Ik erger me er kapot aan. De acteurs zijn de kroonjuwelen, punt, en het lijkt precies andersom. Ik heb het meegemaakt dat een leidinggevende een acteur stond te vertellen dat het toch geweldig was dat die van een hobby een beroep had gemaakt!’
Hoe is het niveau?
‘Je hebt echt wel honderd mensen die een geweldige Shakespeare neer kunnen zetten. Maar binnen die honderd wordt steeds gebruik gemaakt van die, en die en die. Dat is natuurlijk lullig als je nummer 78 bent. Want die kan het ook, en 95 ook.’
Kun je veel voor ze doen?
‘Dat gaat over vertrouwen. Als dat er niet is, dan kun je helemaal niks voor ze doen. Maar dat bouw je dus op. Zoals nu met Dries Vanhegen, en met Antoinette Jelgersma, Antoinette Jelgersma, Antoinette Jelgersma. Je kent elkaar goed genoeg om vanuit een vertrouwensbasis heel snel te kunnen werken. Vroeger was dat met Ariane, en Jack Wouterse: dan hoefde ik de derde keer bepaalde dingen echt niet meer te vertellen. Zoiets moet er zijn geweest tussen Pierre Bokma en Gerardjan Rijnders. En zoiets is ontstaan tussen Halina Reijn en Ivo van Hove.’
Volgt een lange uitweiding over het pielen waar hij altijd mee bezig is. Sommige acteurs hebben de neiging om alles psychologisch realistisch in te vullen, dat is camera-acteren: de camera staat op een huiskamergesprek. Maar zo zeg je dus niet: ‘De Goden vraag ik verlossing van deze zware last van… enzovoort.’ Dat is een tekst op andere afstand, met een andere functie.
Welke tekst het beste op welke manier werkt? Dat is zoeken, decor gebruiken, geen decor. Techniek en verdieping. Pielen en inhoudelijk de tekst uitgraven.
Dertig godjes
Op een woensdagmiddag gaan we kijken in het Zuiderstrandtheater op Scheveningen – Doesburg is geboren Hagenees. In zijn oude Volvo ruikt het zoals het vroeger in auto’s rook: naar rook.
De rijstijl is niet altijd even vloeiend en van een geschrokken ‘Pas op, het is rood!’ trekt hij zich niks aan, dat had-ie onder het doorrijden heus wel gezien hoor.
‘Roken wordt daarbinnen een probleem,’ zegt hij als hij op het gebouw afloopt.
Binnen worden alle technici begroet. De mannen van geluid, licht, decor. Vakmannen die ook nog eens creatief zijn, daar heb je respect voor.
Hij ziet een stellage, hup d’r op, en theatraal houdt hij een lange monoloog.
Kom op, naar het strand!
Onderweg weer peinzend: ‘Als ik de ruimte krijg, dan zit ik zo te slobberen met woordjes. Ik weet niet hoe jij daar gehakt van maakt? Uitbraden?’
Het is inderdaad een wandeling van niks – en Doesburg ziet als eerste de zee. Onderwijl probeert hij structuur aan te brengen. ‘We hebben dus een voorstelling over het begin van drie monotheïstische godsdiensten: jodendom, christendom en islam. Is apart. Ik woon in Den Haag, randje Schilderswijk. De helft van Den Haag heeft een niet-Nederlandse achtergrond.’
‘De zon gaat nog steeds onder. Den Haag hè. Heb je niet in Amsterdam.’
In de strandtent bestelt de cappuccino-drinker een verse en steekt dan een geïmproviseerde monoloog af over Genesis:
‘Dus, we hebben: tribale samenlevingen die proberen te overleven, mensen die zich verplaatsen, dat is een universeel gegeven. Vierhonderd jaar na Christus was het heel druk met volksverhuizingen, en op dit moment ook. De mensen die daar zaten, Filistijnen of al die andere tribale samenlevingen, die zaten niet te wachten op een volk dat een directe online verbinding heeft met hun lieve heer. Een enkelvoudige god, waar zij dertig godjes hadden. Al die volkeren moesten oorlog voeren, strijd voeren, integratie vindt plaats. Moeizaam, maar het vindt plaats. Ze moeten met elkaar toeven en elkaar veroveren. Als er vervolgens slaven of vrouwen of kinderen van een andere partij worden afgenomen, dan zorgt dat voor een biologische versterking van het eigen ras. Anders teer je op inteelt. Dat samenpersen in een gebied heb je nu ook. Tot in wijken wordt er samengeperst. Meer dan honderd talen in Den Haag! Weer conflicten. Alleen gebeurt nu alles in een versnelling.
Ik ga wel roken trouwens, ik kan niet meer.’
Hij graait in zijn jasje en haalt er per abuis een tandenborstel uit. Dat is raar. Hoezo? Gewoon, heeft hij altijd bij zich. Hij gaat niet de hele tijd met tassen sjouwen, eten, theater in en uit. Zwaar verontwaardigd vraagt hij of een tandenborstel nu ook al als een afwijking wordt beschouwd.
‘Kijk,’ wijst hij buiten vergenoegd, ‘de zon gaat nog steeds onder. Den Haag hè. Heb je niet in Amsterdam.’
Na drie sigaretten achter elkaar weer naar binnen, alwaar hij wederom bezorgd in zijn jasje graait, om er toch nog een pakje elektronische sigaretten in te vinden. Hij steekt er een op.
En hij vertelt over zijn kinderen. De één een ‘lease-puber’ van bijna vijftien, het kind van een ex-vriendin, wier vader in Spanje woont. Hij is een soort plaatsvervangend manspersoon. En dan is er nog een zeveneneenhalfjarig kanjer, die samen met zijn moeder in Amsterdam woont, want hij en de moeder hebben een lat-relatie. Voor zolang Doesburg bij het Nationale Toneel werkt is dat nog heel praktisch. Hij wilde nooit kinderen, het moment schoof ook een beetje op omdat hij pas op zijn zevenentwintigste naar de theaterschool ging. Maar nu, zo laat, zijn die twee er opeens toch. En hij doet niet sentimenteel, maar díé twee, daar kan hij voluit over zeggen: Ik hóúd van die kinderen.
DE AFFAIRE Het vuil, de stad en de dood from Netty van Hoorn on Vimeo.
Af en toe komt het ter sprake: Fassbinder – voor jongere lezers: als afstudeervoorstelling wilde Doesburg diens Het vuil, de stad en de dood opvoeren, maar daar werden veel van jullie papa’s en mama’s heel boos om. Het stuk zou antisemitisch zijn, vertoningen werden afgelast, de bekende acteur Jules Croiset was zo aangedaan dat hij zijn eigen ontvoering door fascisten ensceneerde (in een rioolbuis kerfde hij een hakenkruis in zijn borst), Harry Mulisch en Freek de Jonge schreven er novellen over – het was een macabere kermis.
Doesburg spreekt er nog vrij lang over. Het was niet de leukste entree en achteraf had hij anders gekozen – al was het maar omdat het hem aan investering twintigduizend gulden kostte. En als antisemiet bestempeld worden… hij is er nog zo boos om dat hij zelfs weigert het te ontkennen. Maar hij koestert eigenlijk nog exact dezelfde opvattingen als toen: toneel is, net als literatuur, een podium om de samenleving onder de loep te nemen. Daar moet je vrij kunnen onderzoeken. De mensen kopen een kaartje en begeven zich naar de schouwburg, dat is wat anders dan wanneer je per ongeluk op televisie iemand ziet die staat te schreeuwen over Joden.
Na die tijd heeft hij Jules Croiset nog wel eens gesproken. Doesburg heeft hem beloofd niks over de inhoud van dat gesprek te zeggen. Hij gelooft niet dat Croiset in een psychose verkeerde. Het gekke was dat diens actie kwam nádat al besloten was het stuk niet meer op te voeren, wat van Croiset een acteur maakte die het podium niet wilde verlaten.
Slachtoffer-beul relatie
Een van de thema’s in Doesburgs werk is zijn fascinatie voor de slachtoffer-beulrelatie, zoals die ook in Het vuil, de stad en de dood wordt neergezet, waarin de overlevende zelf dader wordt, of zoals in de Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch, dat hij ook opvoerde en waarin de piloot de rol van beul en slachtoffer afwisselt. Daaronder ligt natuurlijk de toneelwet dat je niks hebt aan mensen die eenduidig goed of slecht zijn.
In 2002 werd het stuk overigens alsnog opgevoerd onder regie van Doesburg. Zonder ophef. Naar zijn indruk werd het dit keer doodgezwegen.
Een veldbed in de lucht
Toeters en bellen, metaforen, symbolen, rituelen – het katholicisme helpt. Hij heeft er als kind aan gesnuffeld. Moeder was hervormd, vader katholiek, een ambtenaar die twee keer per dag een schoon overhemd aantrok, mét gesteven manchetten. Na de Tweede Wereldoorlog had het geloof bij hen afgedaan: welke God is verantwoordelijk voor de Holocaust? Zijn vader had in een werkkamp bij Dachau gezeten, was in 1945 het hele eind teruggelopen. Maar hij zei er niks over, ook al was duidelijk dat het zoals een oom zei ‘geen vakantiebaantje’ was geweest.
Slachtofferschap was taboe. Moeilijk voor Doesburg, die soms verbijsterd was over hun humanisme. De vergevingsgezindheid. Hoe kon het dat ze nog zo genuanceerd spraken over Duitsers?
Drie jaar zat Doesburg junior op een semi-internaat vanwege astmatische bronchitis (dat hij rookt, toont aan dat het nu goed gaat, dat is logisch.) Zes dagen per week een warme maaltijd tussen de middag en dan verplicht rusten op een veldbed in de buitenlucht. Hij lezen.
Later ging hij Wolkers en Hermans lezen, boeken over de oorlog. Hij werd er een pedant jongetje van. Niks doen op school, lastig zijn daarbuiten, provoceren als puber. Niet gek dat hij als regisseur zoveel boeken op toneel heeft gebracht.
Bij Hermans las hij over de Weinrebaffaire (voor lezers met geboortejaar na 1980: dat ging over de vraag of de Joodse Weinreb door lijsten voor de Duitsers op te stellen andere Joden had gered of juist verraden.)
‘De verhalen van eerdere generaties infecteren ons, maar we weten niet hoe’
Wat fascineerde je daaraan?
‘Ik dacht: hoe kan Nederland nou zou verdeeld zijn? Ik zat in mijn eentje te genieten. Daarvoor zijn intellectuelen uitgevonden: wat góéd dat iemand als Hermans vasthoudend doorgroef en wat geweldig dat al deze intellectuelen elkaar tegenspraken. Al die kampen. Links, rechts.’
Waarom genoot je daarvan?
‘Uh… we waren nog niet weer aan roken toe hè?’
Wat was er nou léúk aan de Weinreb-affaire?
‘Dat op zoek gaan naar de waarheid. Dat is geestig. En alles wordt uit de kast getrokken. Het vermogen je zo in te graven, Niet eventjes een mening hebben. Ik geniet van de vechtlust.’
[Rookpauze.]
Jij rookt wel héél veel.
‘Het gaat me vooral om het effect, hè. Ontspannend. Maar ik compenseer met drinken.’
Drink je níét?
‘Niet elke dag.’
Ben je niet bang?
‘Voor wat?’
Dood!
‘Ja, kan zomaar gebeuren. Hoort bij het leven. Maar ik leef in een samenleving waarin de dood een schande is. Daar is iemand de schuld van, je moet de medisch specialist aankaarten. We accepteren de dood niet als natuurlijk gegeven.’
De dood is een fout.
‘Dan heb je het slecht geregeld. De dood moet uitgesteld en het lijden is met het geloof afgeschaft.’
Neehee!
Het is Eerste Paasdag en we zitten in zijn huis op de rand tussen de Schilderswijk en de Haagse hoerenbuurt. Om de hoek staat een groot beeld van Spinoza met zijn rug afgewend van het grachtje waar Doesburg woont.
Het is een mooi huis met hoge plafonds. Verantwoord speelgoed slingert door vertrekken die duidelijk worden bewoond door een heer die met boeken, kranten, tijdschriften en kunst moet worden omringd.
Slapen doet hij op drie verschillende plekken, van zolder tot benedenverdieping, afhankelijk van het seizoen en zijn lief.
‘Jij rookt niet hè?’
Neehee!
Referentieloosheid
Afgelopen nacht heeft hij een sms gestuurd met de mededeling dat hij het graag nog over wat hij noemt referentieloosheid wil hebben. Zittend op de bank en ijsberend door de kamer steekt hij een fraaie slotmonoloog af. Komt-ie:
‘Ik ben een onderdeel van verhalen, die van mezelf en die van anderen. Het is de essentie van mensen op drift, mensen die zich verplaatsen: wat houdt hen samen? Dat verhaal. Jij bent er eentje van die en die. Wij bestaan bij de gratie van die verhalen.
En dan denk ik: ja, gelul, wat bedoel je nou Doesburg? Nee, nadenken: wij bestaan bij de gratie van het vertellen van verhalen. Dat doe ik privé – dat is de ouwehoer in mij en we doen het om ons te duiden, dus ik kom niet alleen uit Den Haag, maar ik plaats mezelf ook in de geschiedenis: ik hoor bij dit en dat verhaal, ik heb daar en daar gewerkt. En die verhalencyclus creëert mijn identiteit.
Het gevaar nu is dat mensen steeds referentielozer worden. De huidige mens heeft de kerk losgelaten en is meer individueel geworden. En denk je eens in: je bent schilder, je werkt voor vijftig euro per uur bruto. Dan komt er legaal een Pool die dat ook wel voor dertig euro wil doen. Tel daarbij op de kunststof kozijnen en daar gaat je werk. Weg identiteit. Je bent ontworteld.’
En eigenlijk heeft hij daarmee precies uitgelegd waarom zijn toneelstuk Genesis zo raak gaat slaan: we maken een reprise mee van de ontwortelde volkeren die hun verhaal zijn kwijtgeraakt. Mag hij daar nog één ding aan toevoegen?
‘De verhalen van eerdere generaties infecteren ons, maar we weten niet hoe. Krenkingen uit vorige generaties worden doorgegeven. De residuen en inklinkingen van die verhalen sijpelen door. Wij realiseren ons nauwelijks waar onze meningen vandaan komen. En je denkt maar dat je ze spontaan bedacht hebt.’