15-03-2008
Maurits Martijn

Veertien december 2003. Pietro Paren­te, een middelmatige spits van de Ita­li­aan­se voetbalclub An­co­na, zet zijn noppen in het rechter dijbeen van ’s werelds beste verdediger van dat moment. Jaap Stam, in de lichtblauwe kleuren van Lazio Roma, heeft rond de middenlijn de bal veroverd van een ploeggenoot van Parente en moet een sliding maken om de bal bij zich te houden. Nadat Pa­ren­te de onderkant van zijn kicksen in Stams bovenbeen heeft geplant, glijdt Stam door, staat razendsnel op en draait zich in een vloeiende beweging om. Met zijn borstkas duwt hij Parente naar achteren. Met zijn forse handen omsluit hij diens keel. Parente gaat de lucht in. Hij verwordt in die paar seconden tot een aangeschoten hertje. Zijn grote zwarte ogen hebben de dood in de ogen gekeken.

‘Wil je curry of ketchup,’ vraagt Jaap Stam als zijn vrouw Ellis tosti’s voorschotelt. We zitten aan de keukentafel van een boerderij in Overijssel. Omringd door...