‘Ik heb hier de helft van mijn leven doorgebracht, de beste jaren van mijn leven,’ zei Ingrid Harms (1947-2021) toen we een half jaar geleden voor het eerst (en het laatst) in lange tijd opnieuw naast elkaar zaten. Dat was tijdens een gedenkwaardig weerzien op de gewijde grond van Raamgracht 4 te Amsterdam, het adres waar Ingrid tussen 1980 en 2009 dagelijks de trappen naar de redactie van weekblad Vrij Nederland beklom.

Die middag haalden we ter gelegenheid van de tachtigste jaargang met zes VN-veteranen herinneringen op en daar schreef interviewer Coen Verbraak een mooi stuk over. ‘Dit blad heeft het grootste deel van mijn bestaan bepaald. Ja, echt weemoed…,’ vertelde Ingrid met een snik in haar stem. Sorry, de tranen zaten nogal los sinds ze kanker had. En dat terwijl ze, zoals ze zei, bij VN had geleerd om het lichte serieus te benaderen en het serieuze licht. ‘Iedereen probeerde lichtvoetig te schrijven. Elegant en een beetje geestig.’

Lees ookIn gesprek met oud-redacteuren: ‘Je was 24 uur per dag in dienst van Vrij Nederland’29 augustus 2020
Meer in haar mars

Voordat ze bij Vrij Nederland kwam, ontfermde ze zich tien jaar bij de VARA-televisie over hulpvragers die zich in wanhoop tot de Ombudsman hadden gewend. In 1977 trad ze uit de anonimiteit en liet met haar spraakmakende documentaire Nollen, een zakenman in de zwakzinnigenzorg zien dat ze meer in haar mars had dan haar superieuren dachten.

Ze onderging de VARA als een ‘slangenkuil’, zou ze er later over zeggen, en stapte bij Vrij Nederland in een ‘warm bad’.

Ze kwam de weekbladjournalistiek binnen als ‘researchredacteur’, een nieuwe functie die in het leven was geroepen om de moordende concurrentie van de dagbladen het hoofd te bieden. De kracht van VN was altijd de goedgeschreven reportage en het diepte-interview geweest. Daar werd nu het grondige uitzoekverhaal aan toegevoegd.

In Russische vrouwen in Nederland trok ze met wetenschappelijke precisie het spoor na dat haar uit de Oekraïne afkomstige moeder had afgelegd voordat die zich in Zeeland vestigde.

Aan een kleurenbijlage waarin een maatschappelijke kwestie of een sociologisch tijdsverschijnsel tot op de bodem werd uitgezocht, mocht gerust twee, drie maanden werk voorafgaan, was de gedachte. Dat hield in dat Ingrid voor de onbepaalde duur van een project werd gekoppeld aan een ‘schrijvend redacteur’, wat dan een even omvangrijk als onthullend verhaal opleverde. Gerard van Westerloo coördineerde het segment en wierp zich op als haar mentor; die twee hadden al snel aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen.

Met Aukje Holtrop liep Ingrid drie weken mee met de vreemdelingenpolitie in Utrecht, met Ursula den Tex traceerde ze tot achter de komma de gevolgen van het emancipatiebeleid, met Tessel Pollmann ging ze na hoe het gerepatrieerde Indische Nederlanders verging – een onderzoek dat ten grondslag lag aan beider boek In Nederland door omstandigheden (1987).

Na tientallen proeven van vruchtbare samenwerking zette Ingrid het graaf- en spitwerk op eigen kracht voort. Haar bijlage over de wereld van het sadomasochisme, waarin ze het onderwerp onbevooroordeeld tegemoet trad en haar gesprekspartners volstrekt serieus nam, werd een klassieker. Evenals Russische vrouwen in Nederland. Portret van de verloren dochters van Vader Stalin (1988), waarin ze met wetenschappelijke precisie het spoor natrok dat haar uit de Oekraïne afkomstige moeder had afgelegd voordat die zich in Zeeland vestigde.

Ad rem

De vileine kant van Ingrid kwam tot uiting in de tv-kritieken die ze schreef. In de speelfilm De Boezemvriend figureerde volgens haar ‘Vanessa als boezem en André van Duin als vriend’. Boudewijn Büch ontstak in woede nadat ze zijn boekenprogramma had afgebrand als zijnde oppervlakkig en irritant: ‘Als hij niet snel iets aan zijn haar laat doen, zoals daar zijn knippen en wassen, moeten we vaak denken dat hij een cockerspaniël zit uit te beelden.’

Hoewel ze het schrijven van een doorwrocht exposé niet uit de weg ging, stortte ze zich ook handenwrijvend op frivole onderwerpen.

Ingrid Harms rekende zo’n beetje alle grote namen uit Hilversum tot haar netwerk. Hoewel ze het schrijven van een doorwrocht exposé over de Zeeuwse jaren van Jan Peter Balkenende of ‘wie is wie bij J.J. Voskuil’ niet uit de weg ging, stortte ze zich handenwrijvend op frivole onderwerpen als het Theater van de Lach, het zorgelijke optimisme van Willeke Alberti of het mysterieuze spaartegoed van zendgemachtigde Veronica. Je kon met haar lachen – onbedaarlijk, tranen met erg veel tuiten – en ze was het meest ad rem van alle VN-redacteuren.

Toen Hans Warren haar in zijn Geheim dagboek uitriep tot ‘koningin van lesbisch Amsterdam’ vroeg ik plagend of ze het wel eens met een man had gedaan, waarop zij er in een reflex uitflapte: ‘En jij?’

Voor een kerstnummer werkten we tot aan het ochtendgloren aan een portret van John en Linda de Mol. Op zeker moment sloeg de meligheid toe. ‘Nee joh, zo laten staan, dat is veel leuker zo,’ zei Ingrid. Per abuis was ‘ongewenst geïntimideerde vrouwen’ op het beeldscherm verschenen, waar iets ernstigs over ongewenste intimiteiten had moeten staan. De lezer zal over de subtiele verschrijving hebben heen gelezen, maar wij hadden de grootste lol, zeker nadat het precies zo in de kolommen terecht kwam.

Na haar vertrek bij Vrij Nederland staarde ze allerminst in een lege agenda: ze deed klussen voor het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties, schreef met Olga Zuiderhoek een receptenboek voor zoutloos koken, beoordeelde documentaires die mogelijk voor vertoning op IDFA in aanmerking kwamen. Ik ging op de koffie bij Ingrid en haar vrouw Hansje Quartel en zag hoe gelukkig die twee waren.

Anders gezegd: Ingrid ‘lachte naar het leven en het leven lachte terug’. Ze vindt het vast niet erg dat ik die typering van haar leen. Door haar bedacht in de nacht die we samen doorbrachten vanwege dat verhaal voor het kerstnummer en zij piekerde over een rake kenschets van Linda de Mol.