Gerard van Westerloo was de vader van de longread, en een van de eerste journalisten die naar de lagere middenklasse luisterde. Zijn beste artikelen – de meeste uit Vrij Nederland – zijn nu gebundeld. Geert Mak analyseerde ze.

‘Gerard van Westerloo was de uitvinder van slow journalism, nog voordat die term bestond,’ schrijft Geert Mak in zijn voorwoord bij De pont van kwart over zeven dat vandaag is verschenen bij De Bezige Bij. Dat klopt, en daar kun je nog aan toevoegen: Van Westerloo (1943-2012) was de vader van de Nederlandse longread.

Als hij zich – vaak samen met Elma Verhey – eenmaal in een verhaal had vastgebeten, konden daar al gauw een paar maanden werk en tienduizenden woorden in gaan zitten. Zijn streven naar volledigheid – geleerd van Vrij Nederland-hoofdredacteur R. Ferdinandusse, die zijn eerste Vrij Nederland-stuk ‘Een doodgewone dag verkeer’ begeleidde – zat soms zijn kunst tot schrappen in de weg. Dat meerdere stukken in deze verzamelbundel ‘sterk ingekort’ zijn, is dan ook niet voor niets. Van Westerloo pakte zijn sociologische reportages met bijna wetenschappelijke grondigheid aan – daar kwamen soms werkelijk enquêteformulieren aan te pas – en stelde er een eer in om te luisteren naar de mensen naar wie in die tijd nog helemaal niet geluisterd werd.

‘Ons soort mensen’ noemde Van Westerloo, die in de Amsterdamse Pijp opgroeide als zoon van een sigarenwinkelier, de Nederlanders die hij portretteerde in legendarische verhalen zoals ‘De vlucht in de stacaravan’, ‘De pont van kwart over zeven’, ‘Het verval van de Smitstraat’, ‘De bestuurders van lijn 16’. Pas later werden de verhalen die Van Westerloo en Verhey eind jaren zeventig en begin jaren tachtig schreven ook herkend als duidelijke voorafschaduwingen van de opkomst van het populisme. In de reportages kreeg de lagere middenklasse een stem, schreven ze in een eerdere verzamelbundel van hun reportages, de mensen die ‘als laatsten, met pijn en moeite, hun aandeel in de welvaart hebben verworven en die nu, als eersten, dreigen dat aandeel weer te verliezen.’

Van Westerloo had daarvoor ongetwijfeld goed naar socioloog Abram de Swaan gekeken, die in 1972 Een boterham met tevredenheid. Gesprekken met arbeiders had gepubliceerd. In de journalistiek was Willem Wittkampf een groot voorbeeld, de interviewer die in de jaren vijftig en zestig in Het Parool ‘gewone mensen’ aan woord liet, in plaats van autoriteiten en andere bekende types. Van Westerloo leerde dus van anderen, maar had ook de kwaliteiten om zelf school te kunnen maken. Toen hij in de jaren tachtig de kleurenbijlage van het verder in zwart-wit en op krantenpapier gedrukte Vrij Nederland onder zijn hoede nam, verzamelde hij een eigen schrijvende redactie om zich heen die geheel uit vrouwen bestond. Daarnaast gaf Van Westerloo fotografie voor het eerst een gelijkwaardige journalistieke rol – Bert Nienhuis en Willem Diepraam waren prominent aanwezig, naast fotografen als Hans van den Bogaard en Steye Raviez.

De ‘wetten van Van Westerloo’, die Geert Mak formuleert in zijn voorwoord, werden met succes nagevolgd door die bijlageredactie – behalve Elma Verhey maakten ook verslaggeefsters als Elma Drayer, Margalith Kleijwegt en Jannetje Koelewijn daar deel van uit. Drayer kreeg bij Van Westerloo naar eigen zeggen ‘een welhaast gilde-achtige inwijding in de journalistiek’. De in de beste Vrij Nederland-traditie nogal sektarische bijlageredactie werd met een scheef oog bekeken door de rest van de redacteuren, zag ik in de korte tijd dat ik zelf er deel van mocht uitmaken. Die verslaggevers kregen niet twee à drie maanden voor een ‘grote reportage’ maar dienden wekelijks aan de krant bij te dragen.

Het lukte Van Westerloo uiteindelijk niet om ‘zijn’ journalistiek van de lange adem – later ging dat met een lelijke term ‘literaire non-fictie’ heten – bij Vrij Nederland overeind te houden. Het weekblad en de kleurenbijlage werden samengevoegd en Vrij Nederland werd van een krant een magazine. Na zijn vertrek was Van Westerloo een tijdlang hoofdredacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, freelancer voor onder andere de NRC Handelsblad-bijlage M en – ad interim – hoofdredacteur van zijn eigen Vrij Nederland toen dat een moeilijke periode doormaakte. Maar wat blijft, zijn de verhalen. Dat wordt in De pont van kwart over zeven nog eens overtuigend aangetoond.

De wetten van Gerard van Westerloo, volgens Geert Mak.

Wet 1.

De normaliteit: er mag niets aan de hand zijn. Geen grote misstanden, geen evidente slechteriken, dat is voor de gewone krant. ‘Ons gaat het om de normale gang van zaken, en om de ontdekking dáárin van de absurditeiten die (…) kenmerkend zijn voor onze dagen.’

Wet 2.

De omvang: volledigheid binnen een tevoren vastgestelde beperking. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke objectiviteit. De groep waarmee wordt gepraat moet daarom van tevoren worden vastgesteld, zonder enige voorkennis. ‘En met die mensen moet zonder uitzondering worden gesproken en ze moeten bovendien, in de uiteindelijke beschrijving, allemaal aan het woord komen.’

Wet 3.

De toon: directheid. Niet het ‘zeepsop’ van functionarissen, politici of welzijnswerkers. ‘Er wordt niet namens mensen gesproken, maar door mensen.’

Wet 4.

De inhoud: ‘ons soort mensen’. Dat was een persoonlijke keuze van Van Westerloo en Verhey: zij gaven er de voorkeur aan om hun ‘journalistiek van alle dag’ te gebruiken om mensen aan het woord te laten komen die anders nooit aan het woord komen.

De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen, Gerard van Westerloo i.s.m. Elma Verhey. Bezorgd door Lieneke Frerichs en Irene Houthuijs, met een inleiding van Geert Mak. De Bezige Bij. Je kunt het boek hier bestellen.