Bij het Haarlemse veilinghuis Bubb Kuyper werd deze week een verrassende hoeveelheid verliefde brieven van de dichter J.C. Bloem aangeboden, gericht aan de in 1943 zesentwintigjarige Mr. Irene Vorrink, de latere minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (1973-1977).

Het lot dwong de dichter J.C. Bloem (1887-1966) zijn levenlang als ‘een verlangende’ te leven. Dat staat al in het eerste gedicht in zijn eerste bundel Het verlangen uit 1921. Dat is ‘de levenslange straf der onvervulden’. Volgens Clara Eggink, de vrouw met wie hij zes jaar was getrouwd en aan wie hij zijn hele leven verknocht bleef (‘Ik denk voortdurend op de meest weenzame wijze aan je’), was Bloem een onhandig levende dichter die ‘in een ander gebied’ leefde, ‘het gebied waar grote verzen werden gemaakt,’ schreef Eggink. Hoe onhandig ook, en hoe ouderwets hij er ook uitzag, hij bleef volgens Eggink en vele vrienden zijn hele leven ‘een sprankelende geest’. Maar zijn levenslange...