‘Wist je dan niet dat de hele top van de taliban zich had overgegeven?’ Journalist Bette Dam weigert dit te geloven, maar ontdekt dan: de oorlog in Afghanistan had al na twee maanden voorbij kunnen zijn.

In de zomer van 2008 was ik in Uruzgan. Om mij heen raasde de oorlog tegen de taliban. Zestienhonderd Nederlandse militairen en een onbekend aantal Special Forces vochten er in de bergen. Niet alleen in Uruzgan maar overal in Afghanistan werd gevochten: in de media verschenen dagelijks berichten over doden, night raids, luchtaanvallen, allemaal met maar één doel: het uitroeien van het kwaad van de taliban en Al-Qaida.

Het was toen, in die hete zomer, dat ik er voor de eerste keer over hoorde: dat de oorlog waar ik nu in zat eigenlijk helemaal niet nodig was geweest. Dat het Westen zich door de Amerikaanse minister Donald Rumsfeld de Afghaanse strijd in had laten praten. Dat na 9/11 de taliban kennelijk de wapens had neergelegd, de strijders naar huis waren gegaan. Als ik er over nadenk duizelt het me weer: natuurlijk had het later mis kunnen gaan, was er misschien alsnog oorlog gekomen, maar er was toen een kans om niet te kiezen voor doorvechten, maar voor onderhandelen, er hadden duizenden doden voorkomen kunnen worden.

Op de brommer

De eerste die me vertelde over de overgave van de taliban na 9/11 was Aziz Agha, een prominente tribale leider in Uruzgan. Ik sprak hem voor mijn boek Expeditie Uruzgan, waarin ik de opmars na 9/11 van de latere president Hamid Karzai van dag tot dag reconstrueerde. Na de val van de Twin Towers vatte Karzai het plan op een greep naar de macht doen in Afghanistan. Dat ging heel simpel: met drie familieleden reed hij op de brommer Zuid-Afghanistan binnen. Daarbij kregen ze steun van Amerikaanse Special Forces en een paar CIA-agenten. Al pratend en vechtend namen ze de ene na de andere stad over. Toen al was duidelijk dat veel lagergeplaatste taliban commandanten snel eieren voor hun geld kozen.

Volgens het gangbare verhaal begonnen de taliban-strijders na hun nederlaag direct een guerrilla-oorlog tegen Karzai en zijn Amerikaanse bondgenoten. Maar volgens Aziz Agha was het heel anders gegaan. Wij westerlingen waren geobsedeerd geweest door terreur, maar hadden beter kalm kunnen blijven, vond hij. ‘Wist je dan niet dat de hele top van de taliban zich had overgeven?’ vroeg Agha. ‘De secretaris van Mullah Omar, Tayab Agha, gaf zich over net als Mullah Berader, de belangrijkste militaire commandant. En dan had je ook nog Mullah Obaidullah, de minister van Defensie van de taliban.’ Agha had het over de gevreesde luitenants van de eenogige terrorist Omar. De mannen die in het Westen werden gehaat, op de ‘most wanted’-lijst stonden, die medeschuldig werden geacht aan de aanslagen op 9/11. Verbaasd keek ik Aziz aan, wilde het niet geloven. Dit was vast een complottheorie, zoals ik er zoveel hoorde, en dus legde ik zijn verhaal op dat moment terzijde.

Jason Amerine (r) van de Amerikaanse Special Forces, die in de entourage van Karzai verkeerde, in een truck in Tarin Kowt, Afghanistan. Foto: Archief van Jason Amarine
Wat goed was voor het land

Niet lang na het gesprek met Aziz had ik een ontmoeting met Hamid Karzai in het presidentiële paleis in Kabul. Met hem had ik in die periode regelmatig gesprekken, hij werkte voluit mee aan de totstandkoming van het boek. Hij bevestigde het verhaal van Aziz. De taliban hadden inderdaad de wapens neergelegd, waren niet in het verzet gegaan. Opnieuw kon ik mijn oren niet geloven. Maar hij zei het echt. ‘Ik kreeg een brief met de aankondiging dat de taliban zich aan mij over wilde geven,’ zei Karzai. ‘Maar ik ben die brief kwijt geraakt. Jammer is dat.’

Hij vertelde over de overgave van de taliban. Het gebeurde in het district Shah Wali Kowt, een uur rijden ten noorden van de stad Kandahar. Daar zat hij, samen met ongeveer twaalf Special Forces en een onbekend aantal CIA-agenten in een tuin bij een verlaten schooltje. ‘In die tuin ontmoette ik de taliban-leiders,’ zei hij. Ze kwamen twee keer, op 5 en 7 december. De tweede keer kwamen ze met een brief waarin in hun leider Mullah Omar zijn kabinet toestemming gaf te doen ‘wat goed was voor het land’.

Met de overhandiging van die brief gaf Mullah Obaidullah – die door Omar was aangewezen als zijn vertegenwoordiger – de taliban-beweging over. Karzai beloofde de mannen dat er geen Amerikaanse aanvallen zouden komen, en dat ze na thuiskomst niet zouden worden lastiggevallen. ‘Neem deze brief mee terug en maak op jullie radiostations bekend dat ik nu de nieuwe leider van Afghanistan ben,’ zei Karzai tegen de taliban-minister van Defensie.

De Shaw Wali Kowt-akkoorden

In Expeditie Uruzgan beschreef ik de overgave niet meer dan terloops. Over hoe Karzai aan de macht kwam was gekomen was zó weinig bekend, dat de overgave niet meer dan een van de vele nieuwe inzichten was die ik in mijn boek bracht. Wat ik me niet realiseerde, was dat mijn ‘ontdekking’ in de Verenigde Staten tot veel ongemak zou leiden. Op het moment van publicatie dacht ik dat de journalisten van grote Amerikaanse kranten als The New York Times, die veel geld en veel mensen hadden, ook wel wisten van de overgave, dat het algemeen bekende informatie was. Maar later zou blijken dat het tegenovergestelde het geval was, iedereen ging uit van het frame dat de taliban meteen de bergen waren ingetrokken en waren doorgegaan met vechten.

Iedereen ging uit van het frame dat de taliban de bergen waren ingetrokken en doorgingen met vechten.Kort na de publicatie van de Nederlandse editie van mijn boek (de Engelse zou later volgen) kreeg ik een e-mail van de Amerikaanse diplomaat Barney Rubin. Hij werkte lange tijd voor het Amerikaanse State Department en was een van de belangrijkste adviseurs van de opeenvolgende Amerikaanse regeringen. En hij schreef me dat hij nog nooit had gehoord van wat hij meteen maar de ‘Shaw Wali Kowt-akkoorden’ noemde. Hij schreef me dat het ‘extremely useful’ zou zijn als hij een vertaling kon krijgen van de betreffende passage uit mijn boek.

Wat was hier aan de hand? Mijn goede Amerikaanse vriend, journalist Anand Gopal, had de diplomaat op mijn werk gewezen. In 2009 deelden Anand en ik een huis in Kabul, en hij had mijn boek gelezen. De Engelse vertaling was toen al klaar maar op dat moment wilde geen Britse of Amerikaanse uitgever het nog hebben.

Anand ging ook op onderzoek uit en sprak de minister van Financiën en de minister van Onderwijs van de taliban, die het verhaal bevestigden, evenals de latere taliban-leider Akhtar Mansour. Pas in het voorjaar van 2014, toen Anand zijn veel geprezen boek No Good Men Among the Living publiceerde, kwam de verklaringen van de taliban-commandanten naar buiten en kreeg het verhaal over de overgave in december 2001 meer body.

Maar Anand en ik zijn slechts twee stemmen in het Afghanistan-debat. Tot op de dag vandaag blijft het leidende verhaal dat de taliban na 9/11 tot de laatste man moest worden bestreden, dat er geen andere optie was. In 2011 werd dat beeld bevestigd in de memoires van Donald Rumsfeld. Ook in At The Centre of the Storm van de voormalige CIA-baas George Tenet veel stoere praat over het sturen van CIA-units naar Afghanistan na 9/11 om Al-Qaida- en taliban-eenheden op te sporen, maar geen woord over de ‘Shaw Wali Kowt-akkoorden’.

Helemaal niet zo pro-Al-Qaida

Sinds 2013 werk ik aan een nieuw boek over ‘terrorist’ Mullah Omar en spreek ik veel getuigen van de overgave opnieuw. Zo ontdekte ik nog een nieuw feit: al in november 2001 belde Mullah Omar met Hamid Karzai via een satelliettelefoon om over de overgave te onderhandelen. Dit werd bevestigd door Mualim Haider Qader en Ibrahim Akhundzada en Jason Amerine van de Amerikaanse Special Forces, die in de entourage van Karzai verkeerden. Ook twee taliban-strijders die anoniem wilden blijven bevestigden het gesprek. Zij waren aanwezig bij de bijeenkomst waarop Mullah Omar toestemming gaf voor de overgave.

Voor Karzai waren deze onderhandelingen met de taliban niet zo vreemd. Nog geen vier jaar daarvoor, ontdekte ik, had hij gesympathiseerd met de beweging, er zelf onderdeel van uitgemaakt. Karzai’s motief was vooral eigenbelang geweest: voordat de taliban de macht kregen, was zijn prominente familie uit de regering gegooid, en dat moest worden rechtgezet. Toen de taliban kwamen, steunden de Karzai’s hen, en zodoende kreeg de familie weer toegang tot geld en macht. De toen nog jonge Hamid Karzai stelde voor om VN-ambassadeur te worden voor de taliban. Dat ging niet door omdat Omar bang was macht te verliezen aan de Karzai’s. In 2001 waren ze dus zijn tegenstanders, maar dat wilde niet zeggen dat hij ze categorisch uit wilde sluiten. ‘Iedereen mag meedoen’ was zijn adagium, vertelde hij me vaak. En dat is begrijpelijk als je de Afghaanse context kent. Wat veel westerlingen zich niet realiseren, is dat Karzai in de eerste plaats een lokale leider is, gewend aan wisselende allianties van stammen en families, die allemaal hun overlevingsstrategie hebben. Bij Afghaanse machtswisselingen geven zich traditioneel altijd grote groepen over zonder dat er een schot wordt gelost, in de hoop mee te profiteren van de nieuwe wind die er gaat waaien. Je gokt op wat je denkt dat de sterkste partij is, en blijft hangen zolang je er profijt van hebt. Dat is wat er in december 2001 in Kandahar gebeurde.

Bovendien sprak niemand in het Westen over wat voor Karzai en andere Afghanen al lang vaststond: de taliban waren helemaal niet zo pro-Al-Qaida. Het is een moeilijke pil om te slikken voor veel westerlingen. Tot op de dag van vandaag stelt president Obama dat de westerse troepen in Afghanistan moeten blijven om te voorkomen dat de taliban terugkeert. Want als de taliban weer aan de macht komt, zo is de redenering, zal Al-Qaida weer bases opzetten en zullen ze de Verenigde Staten opnieuw vanuit Afghanistan gaan aanvallen.

Masterplan ‘0911’

Deze redenering leidde er ook toe dat Osama bin Laden na 9/11 altijd is gekoppeld aan Mullah Omar. Onder de noemer ‘Global War on Terror’, maakten westerse politici en beleidsmakers van het duo gemakshalve maar een eeneiige tweeling, een verbond van het kwaad, dat door het Amerikaanse leger (en NAVO bondgenoten zoals Nederland) vernietigd moest worden. Al die islamitische groepen zijn toch hetzelfde? En vormen toch een dreiging?

Maar het bondgenootschap heeft nooit echt als zodanig bestaan. Mullah Omar heeft altijd onwelwillend gestaan tegenover Osama bin Ladens aanwezigheid. Hij zag niets in de internationale jihad-agenda van Bin Laden en ergerde zich mateloos aan diens agressieve antiwesterse fatwa’s. Omar stond dan wel te boek als antiwesters, maar dat beeld klopt niet helemaal. Hij mocht dan niet veel op hebben met de westerse waarden als het gaat om man-vrouwverhoudingen of homoseksualiteit, op diplomatiek niveau wilde hij graag goede relaties. Zo vroeg hij de Amerikanen ver voor 9/11 om een ambassade in Kabul te openen, zodat hij rechtstreekse contacten kon onderhouden en niet via het in zijn ogen onbetrouwbare buurland Pakistan.

Ondertussen realiseerde de veel slimmere Bin Laden zich goed dat Mullah Omar hem eigenlijk niet wilde. Hij liet zijn volgelingen – en zijn zoon Omar bin Laden, die ik heb gesproken – weten dat ze hun mond moesten houden over zijn activiteiten tegenover Mullah Omar. Vooral zijn masterplan ‘0911’ moest geheim blijven. Toen de Twin Towers instortten, had Mullah Omar dan ook geen idee dat Osama dit van plan was geweest.

Osama bin Laden en de eenogige terrorist Mullah Omar.
Een vreedzame oplossing

Al begin november 2001 was duidelijk dat de taliban het niet lang zouden uithouden door de voortdurende aanvallen van de Amerikaanse luchtmacht. Maar Rumsfeld wilde geen strategische pauze overwegen en het State Department ook niet vragen naar politieke oplossingen te zoeken voor Afghanistan. Er mocht geen overgave plaatsvinden, er zou geen amnestie komen voor Mullah Omar en zeker geen overgave zonder voorwaarden, liet Rumsfeld weten aan Jason Amerine van de Special Forces, die de boodschap op zijn beurt aan Karzai moest overbrengen. Dat het zo was gegaan, vertelde Amerine aan Anand Gopal.

Maar Karzai ging aanvankelijk zijn eigen gang. Hij wilde wél een akkoord. Op donderdag 6 december 2001 kwam hij tot een overeenkomst met de taliban over de overgave van de zuidelijke stad Kandahar, het laatste bolwerk dat ze op dat moment nog in handen hadden. Na afloop was hij opgetogen en optimistisch achtergebleven op de locatie waar de gesprekken waren gevoerd, vertelde hij me later. De taliban-delegatie was vertrokken en hij verwachtte geen grote problemen meer. Karzai negeerde de instructies uit Washington en sprak die zesde december met de internationale pers. ‘Mullah Omar mag gaan in waardigheid,’ zei Karzai. Hij voegde eraan toe dat Omar ‘een vrij man’ was, maar dat 650 Al-Qaida-strijders wel zouden worden opgepakt en berecht.

Karzai’s aankondiging dat de taliban zich hadden overgegeven, haalde alle nieuwsmedia, van AP tot The Guardian. De door de Amerikanen begonnen War on Terror had nog geen drie maanden geduurd en leek voorbij: de taliban verslagen, Osama bin Laden op de vlucht. De vrede was nog nooit zo dichtbij geweest als op dat moment. Nog nooit was er zo’n grote kans om simpelweg met de oorlog te stoppen en te kijken of een vreedzame oplossing mogelijk was in Afghanistan.

Onacceptabel voor de VS

Maar nog diezelfde zesde december 2001 gebeurde er iets waardoor ik pas zoveel jaren later op dit verhaal stuitte. Het nieuws van de overgave werd in Washington vakkundig gekilled. Minister van Defensie Donald Rumsfeld begon toen Karzai zijn amnestie bekend had gemaakt zijn dagelijkse ‘briefing’ daar niet mee. Hij had het over de militaire operaties en dat die volop zouden doorgaan, ook al waren de taliban verslagen. ‘Er gebeurt niets wat tegen onze belangen in gaat,’ zei hij toen een journalist ernaar vroeg. Ook zei hij dat er geen bewijzen waren voor Karzai’s uitlatingen in de pers. Op dat moment was er immers geen journalist in Zuid-Afghanistan die Rumsfeld kon tegenspreken en dus kon hij de waarheid naar zijn hand zetten. Gaat u de hulp aan Afghanistan terugschroeven als dit akkoord wel doorgaat, vroeg een journalist aan Rumsfeld. Rumsfeld antwoordde weer: ‘Er gebeurt niets wat tegen onze belangen in gaat.’ Dat Karzai op dat moment de facto de interim-leider was van Afghanistan, zoals een van de verslaggevers opmerkte, en dat je dus niet zomaar kon interveniëren, deerde Rumsfeld niet. ‘Een onderhandelde vrede zal er niet komen, dat is onacceptabel voor de Verenigde Staten,’ zei hij.

De diplomatie is door het Pentagon vleugellam gemaakt in de oorlog tegen terreur.

Vanaf die dag gaf Rumsfeld elke dag een persconferentie waarop hij vertelde hoe voortvarend zijn militairen de taliban en Al-Qaida verjoegen. En er waren nog steeds geen journalisten ter plaatse die Karzai’s verhaal kracht konden bijzetten. Rumsfeld hield bijna niemand in Washington in ‘the loop’. De CIA wist weinig, en ook Speciaal Vertegenwoordiger James Dobbins, die namens president George W. Bush een nieuwe toekomst moest uitstippelen, wist van niets. Hij vloog de hele wereld over, maar hem werd cruciale informatie onthouden, blijkt nu. ‘Als dit waar is, was dat een gemiste kans,’ stelde hij tegen mij.

Ook de toen net aangestelde Amerikaanse ambassadeur in Afghanistan Zalmay Khalilzad had geen idee, vertelde hij me toen ik een bezoek bracht aan Washington DC. Hij zou het achterhouden van de informatie over het bereikte vredesakkoord later een ‘mislukking van de CIA’ noemen. Een politiek adviseur van Joseph Dunford, de hoogste generaal in het Amerikaanse leger, die ik ook sprak in Washington, zei dat hij schrok van de voor hem nieuwe informatie. ‘De diplomatie is destijds door het Pentagon vleuggellam gemaakt in de oorlog tegen terreur, en dat is zeer gevaarlijk,’ liet hij weten.

Amerikaanse steun. Karzai met Jason Amerine van de Special Forces. Foto: Archief van Jason Amarine
Eieren voor zijn geld

Karzai’s deal bereikte ook niet het corps diplomatique dat die dagen in het Duitse Bonn hard werkte om een nieuwe regering te formeren voor het nieuwe Afghanistan. De taliban waren bij voorbaat uitgesloten. De informatieachterstand in Bonn bleek wel heel groot, ontdekte ik achteraf tijdens mijn onderzoek. Velen geloofden niet eens dat Karzai in Zuid-Afghanistan was en zich samen met Amerikaanse Special Forces en CIA een weg probeerde te praten door taliban-land.

Binnen een dag stond Karzai de internationale pers weer te woord, maar nu met een heel ander verhaal. Tegen persbureau AP zei hij dat het zijn doel was om ‘Mullah Omar te arresteren’ omdat hij werd gezocht door de VS én omdat hij Osama bin laden had geholpen. Ook verklaarde hij dat de taliban nimmer onderdeel zouden kunnen uitmaken van een nieuwe regering. Wat was hier gebeurd? Rumsfeld had ingegrepen, vertelde Karzai me later. Hij had weer gebeld met de Special Forces en Karzai op deze manier nog een keer duidelijk gemaakt dat de taliban de ‘gemeenschappelijke vijand’ waren.

Karzai koos dit keer eieren voor zijn geld en stond opnieuw de pers te woord op zo’n manier dat zijn vrienden in Washington tevreden waren. Daarbij loog hij er lustig op los. ‘De taliban kwamen in vrachtwagens naar ons toe. Ik dacht dat ze ons zouden aanvallen. Maar ze renden weg,’ zei Karzai, terwijl hij dagenlang in alle rust had zitten onderhandelen. En toen de journalist vroeg naar Mullah Omar loog hij opnieuw toen hij zei dat hij ‘hem had willen arresteren’, maar dat Omar met de noorderzon was vertrokken nadat hij ‘had geweigerd terrorisme af te zweren’.

Global War on Terror

Op de dag dat hij het verhaal van de overgave effectief had laten verdwijnen, stuurde Rumsfeld nieuwe troepen naar Afghanistan. Doorvechten paste in de visie van de Bush-regering over de terreurdreiging. Ook al bestond Bin Ladens los-vaste verband Al-Qaida uit zo’n vijfhonderd tot maximaal duizend jonge mannen, in de VS werd na 0911 de vijand tot een groot monster gemaakt. Volgens de VS zat de dreiging van terroristen in tenminste 52 landen, en ze moesten allemaal militair worden uitgeschakeld. Rumsfeld en zijn team duwden ook de taliban onder deze grote term ‘Global War on Terror’. Een genuanceerde blik ontbrak. Robert Grenier, de station chief van de CIA in Pakistan in de periode na 9/11, zei desgevraagd tegen mij dat zijn CIA-team Washington er niet van kon overtuigen dat de realiteit in het veld heel anders was. ‘Washington maakten er één woord van: Al-Qaida/taliban. We moesten er soms gewoon om lachen als we de telefoon met Washington ophingen. De analyse van Grenier bereikte de volksvertegenwoordigers in Washington niet, laat staan het grote publiek. Bij het Pentagon kozen ze ervoor zijn verhaal binnen te houden. Het Democratische congreslid Barbara Lee was na 9/11 de enige met een gezonde dosis argwaan. ‘Weten we wel wie onze vijand is in Afghanistan?’ vroeg ze zich hardop af, en ze stemde tegen de oorlog in Afghanistan. Na haar ‘nee’ werd ze zo bedreigd dat ze maandenlang beveiligd moest worden.

En zonder dat we het wisten, gingen de taliban een voor een naar huis. ‘Victory was near,’ stelt Anand Gopal in zijn boek. Mullah Berader, de tweede man na Mullah Omar, woonde weer in zijn woonplaats in Uruzgan. Mullah Mansour, zijn minister van Luchtverkeer, woonde een half uur rijden van Kandahar-centrum.

Zorg dat je onderduikt

Ondertussen begonnen de Amerikanen de jacht op de taliban. Op de dag na de overgave joegen ze al op de onderhandelaar van Karzai, die namens hem en Mullah Omar de deal had gemaakt. Ze verweten deze Mullah Naquibullah ‘talibanisme’ en wilden hem dood, vertelde Naquibullah’s zoon mij (de Mullah is zelf in 2008 gestorven). Karzai had zijn vader, Mullah Naquibullah, nog in alle haast gebeld en gewaarschuwd: de Amerikanen komen je doden, zorg dat je onderduikt. En daar bleef het niet bij wat Washington betreft. In 2002 stuurde het Amerikaanse congres weer nieuwe troepen. Zo’n 5.200. In 2003 verdubbelden ze dit tot 10.400, en het jaar erop ook, tot 15.200. En in 2005 weer. In deze jaren trokken de Amerikanen ook aan de bel bij de NAVO – ook zij moesten troepen sturen. En zo geschiedde. Europese landen, ook Nederland, stapten in rond 2006.

‘Where is the Taliban!’, schreeuwden de zenuwachtige Special Forces tegen de lokale gouverneurs. Maar op wie gingen deze Amerikaanse en NAVO-troepen schieten? Wie was de vijand?

‘Where is the taliban!’, schreeuwden de zenuwachtige Special Forces tegen de lokale gouverneurs die ze zagen als de nieuwe bondgenoten. De gouverneurs wisten van de overgave, en van alle thuiszittende taliban, maar ze misbruikten de onwetende Amerikaanse soldaten om hun eigen positie als leider te versterken. Al snel gebruikten ze de Amerikaanse macht en schakelden ze iedereen uit die hun zelfverrijking in de weg stond. ‘Dat is taliban,’ zeiden ze dan tegen de Amerikanen, die er dan op afstormden. Mullah Mutawakil, Mullah Omars minister van Buitenlandse Zaken, was een van de vele taliban die dit meemaakten. In februari 2002 probeerde hij zich opnieuw over te geven. Hij hoopte dat te doen via de lokale gouverneur in Kandahar Gul Agha Sherzai, maar in de hoop zoveel mogelijk macht te krijgen, verraadde die hem en zei tegen de Amerikanen: deze man is gevaarlijk, sluit hem op. En zo gebeurde. ‘Een grote fout,’ zegt CIA-baas Grenier tegen mij. Hetzelfde gebeurde met Mullah Mansour. Op verzoek van gouverneur Gul Agha Sherzai vielen de Amerikanen zijn huis binnen en doodden zijn familieleden. Mansour vluchtte. Hij werd in 2014 de nieuwe taliban-leider tot de Amerikanen hem in de zomer van dit jaar alsnog doodden met een drone-aanval.

Wraakacties

En zo namen de gevechten toe, vaak geïnitieerd door de westerse troepen. Er vielen doden en gewonden aan beide kanten. Gedupeerde Afghanen organiseerden zich en sloegen terug. Wraakacties volgden. Zelfmoordaanslagen, bermbommen en groepsaanvallen werden en worden – ook nu nog – vaak ingegeven door rivaliteit en niet door ideologisch gemotiveerde extremisten, iets wat het Westen – en vooral de Amerikanen – weigeren te erkennen. Dat gouverneurs als Gul Agha Sherzai de Amerikaanse trigger happy Special Forces naar de rivalen in valleien als Panjwaye en Maiwand stuurden, was iets wat juist oorlog creëerde. Niet alleen prominente taliban waren de klos, ook gewone families werd land afgenomen door hen simpelweg weg te jagen met een night raid. Elk jaar nam het aantal aanslagen toe en sloten meer mensen zich aan bij de oppositie, maar het waren niet eenduidig taliban. De vijand die het Westen zag in Afghanistan, bestond simpelweg niet.

De media marcheerden mee met dit pro-oorlog narratief. Bijna nooit checkten ze de claims van de gouverneurs. Voor de hoofdredacties en hun verslaggevers hoefde je geen wederhoor te plegen bij de taliban, want dat waren per definitie terroristen.

Pas in 2005 en 2006 zag ik weer oud-taliban bijeenkomen. Velen wilden wraak voor wat hen was aangedaan na 2001. Ze waren toen echter nog heel zwak en zouden dat nog jarenlang blijven. CIA-baas Grenier bevestigt dit desgevraagd. ‘Vóór 2005 en de opleving van de taliban hadden we nog steeds een politieke oplossing kunnen zoeken,’ zegt hij.

Pas in 2014 nam diplomaat James Dobbins de pen in de hand en schreef een eerlijk opiniestuk in Foreign Affairs. Met ‘Time to Negotiate in Afghanistan’ sprak hij voor het eerst – als USA official – over de overgave. Anand en ik worden genoemd als bronnen. Maar het verhaal wordt ook dit keer niet opgepikt. James Dobbins wordt niet geïnterviewd over de overgave en hoe we die mogelijk hadden gemist.

Toen ik Karzai weer trof in 2014, vroeg ik hem waarom hij in december 2001 geen tegengas had gegeven. De president wilde er niet veel over zeggen. Het was een van zijn laatste dagen aan de macht, hij zou zijn paleis snel verlaten. Door mee te buigen, zei Karzai, had hij aan de macht kunnen komen. Later had hij de overgave van de taliban dan alsnog willen verzilveren. Maar zo ver is het nooit gekomen.