Sander Pleij over het muziekfestival dat hopelijk nooit ten onder gaat zinkend in zijn eigen massa.

De volgende ochtend begreep ik pas waaróm het zo mooi was geweest.

Ik liep op een pad vol wilde bramen en was op weg naar de kapel achter het kasteel. Het landgoed bloeide zijn laatste bloemen uit en gaf appels, pruimen, aalbessen en springbalsemien bovendien.
Een hoop natuur. En ik liep godbetert met een kaarsje in mijn hand naar Maria.

De vorige dag was kalm begonnen. Een gitarist oefende in de tuin zijn set en een grote man was komen aanwaaien.
‘Hi, I am just gonna sit here – if you don’t mind.’ Zijn naam was Phil.

Phil hield zijn hoedje op. Aan beide kanten flapte er een dikke dons krullen uit. Zijn uiterlijk had iets surrealistisch, de proporties klopten niet. Neus en lippen waren te groot voor het hoofd, de handen te groot voor de armen. Phil rookte iets, de gitarist speelde, er was bier en omdat we op een festival waren, zaten er snel andere muzikanten, kwam iemand...