Eerst is er de hond. De grauwgrijze schapendoes die blaft en kwispelt. Hij begroet de gasten vriendelijk en dan is er weer stilte. De frisse stilte van het uitgestrekte Holsteiner platteland. Het erf baadt verlaten in het heldere Noord-Duitse licht. Geen huisnummer, geen bel, geen naambordje. Niets wijst op de aanwezigheid van de hoofdbewoner van deze boerderij. De deur staat open. Ook binnen niemand. Dan verschijnt een pijp. En vervolgens Günter Grass (1927). Tekenaar, beeldhouwer, Nobelprijswinnaar, het oude linkse geweten van een steeds pragmatischer land, maar bovenal schrijver. Groene trui, bruine ribfluwelen broek. Hij kleurt voortreffelijk bij zijn vele terracotta beelden, de bruine banken en de houten balken. In zijn ‘denkatelier’ waar hij schrijft, schildert en denkt staan vier oude goed onderhouden Olivetti schrijfmachines. Grass houdt niet van computers. Daar moet zijn secretaresse zich maar mee bezighouden.
Günter Grass in 2001: ‘Ik ben tamelijk vrij van angst voor de dood’
Toen Günter Grass de Nobelprijs voor literatuur kreeg, zeiden sommigen dat hij de prijs niet waard was vanwege zijn gescheld op Duitsland. Dat kan Grass niets schelen, elk nationaal gevoel is hem vreemd. Een interview over de Duitse ‘Leitkultur’, euthanasie, rechts-extremisme en voetbal. ‘Ik vind dat Rudi Völler het goed doet. En er is niets verloren als de Nationalmannschaft een tijdje in de middenmoot meedraait.’