Toen de Engelse politiek filosoof John Stuart Mill op zijn twintigste in een diepe mentale crisis belandde, was dat het gevolg van een iets te gedegen opvoeding. Als zoon van de gevoelsarme James Mill werd de kleine John aan een meedogenloos onderwijsprogramma onderworpen. Dat zorgde er weliswaar voor dat hij als kleuter al bijna boeken in het Latijn kon lezen, maar aan zijn emotionele ontwikkeling was geen aandacht besteed.

Hij werd, zoals hij later in zijn autobiografie zou schrijven, opgevoed tot ‘eenoog’, tot iemand die de wereld alleen maar met een rationeel oog bezag, en daardoor een systematische ‘halfdenker’ werd: nooit op eigen kracht iets mooi gevonden, nooit zijn verbeelding gebruikt, nooit een onbevangen verhouding tot zijn eigen gevoelens ontwikkeld, nooit moeilijke keuzes hoeven maken, want alles was volgens zijn vader toch zo logisch als wat. Twijfel over de zin van wat hij allemaal leerde, was ondenkbaar, het uiten van emoties beschouwde zijn vader al gauw als...