Moeten genocideverdachten door Nederland worden teruggestuurd naar Rwanda? Ja, zegt de IND. Nee, zegt advocaat-generaal Martin Witteveen. Ondeskundig en vooringenomen van Witteveen, zegt Justitie over de voormalige ‘golden boy’ van het OM.

Het is dinsdagochtend 11 uur. We bellen Martin Witteveen. Of hij wil meewerken aan dit verhaal. De advocaat-generaal van het Amsterdamse gerechtshof laat een stilte vallen. ‘Ik ben benieuwd wat jullie ervan maken,’ zegt hij. ‘Ik zie met belangstelling uit naar het verhaal.’ Witteveen kiest er dus voor te blijven zwijgen. Jammer voor ons, maar gelukkig zijn er twee rapporten, een memo en een reactie op een rapport van de hand van Witteveen. Ze gaan allemaal over dezelfde vraag: krijgen verdachten in genocidezaken die uit het buitenland zijn overgebracht naar Rwanda een eerlijk proces? Van de documenten zijn er twee openbaar, de rest is vertrouwelijk, maar daaruit is ruim geciteerd tijdens het hoger beroep dat afgelopen week diende bij het Haagse gerechtshof in de uitleveringszaak tegen twee van genocide verdachte Rwandezen. Vrij Nederland heeft geprobeerd de stukken via een beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) in te zien, maar die verzoeken zijn tot nu toe geweigerd. Ook een verzoek tot inzage van een naar verluidt zeer kritisch verslag van een medewerker van de Nederlandse ambassade in de Rwandese hoofdstad Kigali werd afgewezen. De medewerker was bij verschillende rechtszaken tegen vermeende genocideplegers aanwezig.

Steeds kritischer

Van juni 2014 tot juni 2015 werkte Martin Witteveen in Rwanda. Hij was daar met volledige toestemming van de Rwandese autoriteiten en werd betaald uit een Nederlands potje van vier miljoen euro dat bestemd was om de rechtsgang rond genocidezaken te verbeteren. Een uiterst officiële, keurige missie dus. Maar Witteveen werd gedurende zijn verblijf steeds kritischer over wat hij daar aantrof. En hij hield die kritiek niet voor zich, maar ging daarover berichten in rapporten. Daarmee kwam hij tegenover zijn collega’s bij het Openbaar Ministerie te staan en ook tegenover de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Nederland, die beide het uitzetten van genocideverdachten naar Rwanda nastreven. Het ministerie van Buitenlandse Zaken investeerde de afgelopen decennia bovendien miljoenen in het Rwandese rechtssysteem. Witteveens observaties zijn een lelijke streep door de rekening van iedereen die zegt dat Rwanda dankzij de westerse steun een keurig democratisch land is geworden met een perfect werkend justitieel apparaat. Die overtuiging is op de Nederlandse ministeries in steen gebeiteld.

En zo kon het gebeuren dat afgelopen week tijdens de zitting bij het Haagse Hof de landsadvocaten namens Justitie de observaties van de voormalige golden boy van het OM met de grond gelijk maakten. Ze verweten hem onder meer dat hij ‘te beperkte en te algemene observaties’ deed in Rwanda, die ‘speculatief’ waren dan wel ‘niet inhoudelijk’.

Onberispelijke carrière

De manier waarop Justitie een van zijn beste mensen nu lijkt te laat vallen, is des te opvallender omdat Witteveen een onberispelijke carrière had. Van 1989 tot 2004 was hij officier van justitie. Samen met Fred Teeven vormde hij eind jaren negentig een duo in de zaak tegen Johan V., ‘de hakkelaar’. In Vrij Nederland werden ze destijds ‘de crimefighters’ genoemd, De Telegraaf had het over het tweetal als ‘de jonge honden van het Amsterdamse parket’ en zou later over Witteveen berichten als ‘justitiekwelgeest van topcriminelen’. Na zijn vertrek bij het Openbaar Ministerie werd Witteveen onderzoeksleider van het Internationaal Strafhof voor onder meer de zaak tegen de Lord’s Resistance Army van de beruchte Joseph Kony. In 2008 keerde hij terug in Nederland en werd hij rechter-commissaris Internationale Misdrijven.

In die functie deed Witteveen voor de eerste keer onderzoek in de zaken van in Nederland verblijvende Rwandese genocideverdachten. Het ging om Joseph Mpambara en Yvonne Basebya. Witteveen reisde voor die zaken meer dan dertig keer naar Rwanda en deed uitgebreide getuigenverhoren. Het was toen dat hij blijkbaar voor de eerste keer werd gegrepen door de complexiteit van de juridische nasleep van de gruwelijke moordpartijen in 1994, waarbij naar schatting een miljoen mensen om het leven kwamen.

Na zijn periode als onderzoeksrechter maakte Witteveen een klein uitstapje naar de Palestijnse gebieden, waar hij voor de Europese Politie adviseur werd van het Palestijnse Openbaar Ministerie. Vanaf juni 2014 ging hij, als eerder gezegd, opnieuw naar Rwanda.

Bewijsstukken: schetsen van een kerk (boven) en een technische school waar in april 1994 tienduizenden Tutsi’s werden vermoord. Foto’s: The International Criminal Tribunals for Rwanda (ICTR)
Ondermaats

Nederland en Rwanda onderhouden al sinds het einde van de genocide goede relaties. Opeenvolgende ministers van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking brachten bezoeken en sloten allerlei verdragen. Miljoenen zijn in de wederopbouw van Rwanda geïnvesteerd, met name in het justitieel apparaat. Zo werd de afgelopen jaren geld gestoken in de bouw van een gevangenis, in ICT-projecten, in opleidingen van advocaten en rechters. De missie van Witteveen paste dan ook naadloos in het beleid: hij werd adviseur van de eenheid bij het Rwandese Openbaar Ministerie die zich bezighield met de opsporing en vervolging van genocideverdachten.

In september 2014, een paar maanden na zijn aankomst, schreef Witteveen een zogeheten deskundigenrapport op verzoek van de baas van de Rwandese Genocide Fugitive Tracking Unit. Het stuk werd vervolgens namens de Rwandese staat ingebracht bij de rechtszaak die in Londen diende tegen vijf van genocide verdachte Rwandezen die volgens de Britse autoriteiten in hun vaderland zouden moeten worden berecht. De vijf wilden niet in Rwanda berecht worden. In het rapport stelde Witteveen dat er ‘werkelijk geen reden is’ waarom landen genocideverdachten niet aan Rwanda zouden kunnen overdragen. Immers, er was volgens Witteveen geen overheid die meer ‘vastbeslotenheid, toewijding en flexibiliteit’ aan de dag legde als de Rwandese om problemen op te lossen.

De rechter besloot dat een eerlijke rechtsgang in Rwanda niet was gegarandeerd. Dat was vlak na zijn start als adviseur in 2014, toen Witteveen nog in het Rwandese sprookje geloofde. In de maanden die volgden, raakte hij gezien zijn rapportages aan het twijfelen. Voor zijn werk als adviseur bezocht Witteveen ook zittingen tegen vijf genocideverdachten die waren overgedragen door het Rwandese Strafhof, of die vanuit Noorwegen, Denemarken en Canada waren overgebracht. Daarbij keek hij niet alleen naar de verrichtingen van de openbaar aanklagers, maar ook naar die van de advocaten en de rechters. Uit de verslagen van een Nederlandse ambassademedewerker blijkt dat de advocaten wel erg ondermaats presteerden. Ze leken nauwelijks bezig met de verdediging van hun cliënten en deden er het zwijgen toe als cruciale vragen konden worden gesteld.

Vrij Nederland kreeg nul op het rekest in een WOB-procedure omdat openbaarmaking de relatie met Rwanda zou kunnen schaden.Valse getuigenissen

Op 3 juni 2015 verscheen opnieuw een rapport van de hand van Witteveen, dit keer op verzoek van het Rwandese Openbaar Ministerie. En ook deze keer was het rapport bedoeld om de zienswijze van de Rwandese overheid in de Britse rechtszaak te verwoorden. Maar waar Witteveen in september 2014 nog keurig binnen de lijntjes kleurde, is hij deze keer al wat kritischer. Niet zozeer over de Rwandese rechters of het Openbaar Ministerie, maar wél zette hij grote vraagtekens bij de kwaliteit en vooral ook de onafhankelijkheid van de advocaten die de genocideverdachten bijstaan. Zo verbrak de Rwandese minister van Justitie in de zaak van Jean Uwinkindi eenzijdig het contract met de advocaten omdat hij de kosten te hoog vond. De raadslieden kregen een veel lagere vergoeding en moesten voldoen aan een aantal voorwaarden, waaronder opmerkelijk genoeg het verbod om kritiek te hebben op de Rwandese regering. De advocaten weigerden het contract te tekenen en wilden uitstel van de rechtszaak. De rechter weigerde dat, waarop de juristen besloten de zittingen te boycotten. Uiteindelijk kregen de raadslieden een boete wegens ‘wangedrag’ en werden er – tegen de zin van Uwinkindi – nieuwe advocaten aangesteld. Deze deden tijdens de zittingen nauwelijks hun mond open. Dat kon waarschijnlijk ook niet; ze hadden niet eens het dossier van hun cliënt. Uiteindelijk werd nog een handjevol getuigen à decharge gehoord, zonder dat er een advocaat aan te pas kwam. Uwinkindi kreeg levenslang. In een andere zaak, die tegen Charles Bandora, zag Witteveen advocaten aan het werk die onvoldoende ervaring en kennis hadden van genocidezaken. Hij vond ze ‘onvolwassen’ en verbaasde zich erover hoe ze verzuimden nader onderzoek te vragen over getuigen die eerder hadden verklaard door het Rwandese OM onder druk te zijn gezet om valse getuigenissen af te leggen over Bandora. Het OM had (volgens de getuigen) destijds beide getuigen in de gevangenis bezocht en hun de vrijheid beloofd als ze Bandora zouden beschuldigen.

Te kritisch

Witteveen concludeerde in zijn rapport dat het ‘zeker niet onmogelijk is’ om in Rwandese rechtszaken de feiten vast te stellen, maar stelt dat dat moet gebeuren op een manier die voldoet aan internationale standaarden. En dat was niet geval, nu hij ‘serieuze twijfels heeft’ over de Rwandese advocaten die hij aan het werk zag. In dit tweede rapport van juni 2015 hield Witteveen het nog netjes, hij zei nog niet rechtstreeks dat er in Rwanda geen eerlijk proces kan worden gevoerd. Niettemin sloeg het in als een bom. De tijd dat de Rwandese autoriteiten blij waren met Witteveen was voorbij. De Nederlandse ambassade kreeg naar verluidt een kritische brief van het Rwandese Openbaar Ministerie over het functioneren van de adviseur. De deken van de Rwandese Orde van Advocaten, Anita Mugeni, was zeer ontstemd, zo stond te lezen in haar brief ‘to whom it may concern’ uit oktober 2015. Witteveen zou zijn beweringen niet hebben onderbouwd met bewijzen, hij zou vooringenomen zijn en zijn observaties hebben gebaseerd op een beperkt aantal bezoeken aan de rechtbank. ‘We zijn teleurgesteld en vragen iedereen het rapport van Witteveen als vooringenomen te beschouwen,’ aldus Mugeni.

Naast zijn rapport voor de Britse rechter schreef Witteveen in dezelfde periode nóg een memo. Hij schreef het stuk op 18 juni, vlak voor zijn vertrek uit Rwanda. Vrij Nederland kreeg nul op het rekest in een WOB-procedure omdat openbaarmaking volgens het ministerie van Justitie de relatie met Rwanda zou kunnen schaden. Het memo was gericht aan James Arguin, de voormalige hoofdaanklager van het Rwanda Tribunaal. Die had een commentaar geschreven op het juni-rapport van Witteveen en dit memo was weer een reactie daarop. Afgelopen week citeerden de advocaten in de Nederlandse uitleveringszaak uit dit memo een pikante en veelzeggende anekdote. De Nederlandse ambassadeur in Kigali zou bij de Rwandese procureur-generaal op het matje zijn geroepen omdat een ambassademedewerker te kritisch zou zijn geweest. Het gaat vermoedelijk om de medewerker die bij de rechtszittingen aanwezig was en hierover een voor Rwanda ongunstig verslag maakte. Dat verslag is vermoedelijk in een bureaulade op de ambassade beland.

Verdachte Jean Bosco Uwinkindi. Foto: AFP/ANP
Witteveen in Rwanda. Foto: Martin Witteveen/Facebook
De Staat moet luisteren

Op 27 november 2015 kwam de rechtbank in Den Haag met een spectaculaire uitspraak. Voor de eerste keer werd de mantra van de Nederlandse staat dat in Rwanda alles koek en ei was doorbroken. Mede op grond van het rapport van Witteveen, dat hij voor de Engelse zaken had geschreven, besloot de rechter dat een eerlijke rechtsgang in Rwanda niet was gegarandeerd en dat genocideverdachten Jean Claude Iyamuremye en Jean-Baptiste Mugimba voorlopig dus niet konden worden uitgeleverd. De rechter citeerde uitgebreid uit het rapport van Witteveen en stelde ‘in tegenstelling tot de Staat’ aan diens conclusies ‘grote waarde te hechten’. De rechter oordeelde dat Witteveen een waardevolle deskundige was omdat hij meer dan een jaar bij genocideprocessen aanwezig was en zijn oordeel ook baseerde op onder meer monitorrapporten, gesprekken met advocaten en op verslagen van de eerder genoemde, door de Rwandese overheid bekritiseerde ambassademedewerker. De rechter deelde vervolgens een flinke veeg uit aan de Staat: ‘Het verweer van de Staat dat de conclusies van Witteveen op te beperkte waarneming zijn gebaseerd, wordt dan ook verworpen.’ Pas als wordt voldaan aan de voorwaarden die door Witteveen worden gesteld aan de rechtsgang in Rwanda, kan tot uitlevering worden overgegaan, aldus de rechter. Zo stelt Witteveen voor een goed gekwalificeerde advocaat te koppelen aan een Rwandese advocaat. Door deze voorwaarde over te nemen, zegt de rechter in feite dat de Staat moet luisteren naar Witteveen.

Het tandengeknars was tot in Kigali hoorbaar. En Mugimba en Iyamuremye? Die bleven voorlopig in Nederland, zij het nog immer achter de tralies. Wat de rechter en de advocaten echter niet wisten, was dat zij twee nog explosievere stukken niet hadden gekregen: een stuk met de veelzeggende titel ‘Waarom uitlevering naar Rwanda misschien niet zo’n goed idee is’ en het memo aan James Arguin. De Staat overlegde deze informatie niet.

Het mocht niet baten. Het juni-rapport van Witteveen was overtuigend genoeg voor de Nederlandse rechter. Ook in Londen maakte het grote indruk op rechter Emma Arbuthnot. Op 22 december kwam ook zij tot de conclusie dat de vijf verdachten niet terug kunnen naar Rwanda.

Foto’s van genocide slachtoffers bij de gedenkplaats in Kigali. Foto: Richard Kalvar/Magnum Photos
Onwelgevallig

De Staat legde zich niet neer bij het oordeel van de rechter en ging in hoger beroep, maar had wel een probleem nu zijn eigen expert Witteveen de Staat onwelgevallige conclusies trekt. Want waar haal je een nieuwe expert vandaan? Justitie kwam terecht bij James Arguin, de voormalig hoofdaanklager van het Rwanda Tribunaal – hij had immers al eerder stevige kritiek op Witteveen geuit. Op 22 mei 2016 kwam hij met zijn bevindingen. De landsadvocaten namen ze integraal over tijdens de rechtszitting van afgelopen week. Ze maakten gehakt van de door de Staat ooit zo betrouwbaar geachte Witteveen. Ze verweten hem ‘eigen interpretaties’ en op grond van ‘zeer beperkte waarnemingen’ te komen tot ‘zeer verstrekkende en algemene conclusies’. Ook zou Witteveen zijn observaties en stellingen niet onderbouwen, voorbeelden zouden ‘niet concreet’ en ‘speculatief’ zijn. En zo ging het maar door. Conclusie: ‘Het rapport (…) biedt onvoldoende grond voor het verbod op uitlevering.’

In de volle rechtszaal, waar familie en vrienden van Mugimba en Iyamuremye beneden in de zaal zaten en vertegenwoordigers van de Rwandese ambassade boven op de publieke tribune, waren de advocaten niet onder de indruk. Zij hadden op hun beurt Witteveen, de voormalig expert van de Staat, tot hún expert gemaakt en hij schreef voor hen ook een rapport over de eerlijke rechtsgang in Rwanda.

De zitting werd een veldslag tussen de Staat, die vooral naar de papieren wetten en procedures kijkt, en de advocaten, die de nadruk leggen op de weerbarstige praktijk. ‘De wens, de gedachte, de droom die op papier wordt gezet en de rauwe harde werkelijkheid van alledag (…) Daar draait deze zaak om, die tegenstelling,’ zei advocaat Bart Stapert in zijn openingswoorden.

Stapert maakte ook melding van het feit dat Witteveen inmiddels tot persona non grata is verklaard door Rwanda. Reden: ‘Zijn observaties pasten niet in de wens, de gedachte, de droom zoals Rwanda – en haar Nederlandse sponsoren – die klaarblijkelijk willen presenteren.’ Stapert hekelde het feit dat Witteveen ‘professioneel met de grond gelijk werd gemaakt’ en daarenboven ook nog ‘impliciet bedreigd wordt door zijn voormalige opdrachtgever’.

In zijn stuk voor de verdediging stelde Witteveen dat Arguin niets meer doet dan ‘de officiële positie van de Rwandese autoriteiten verdedigen’. Deze keer stelde Witteveen volgens de advocaten onomwonden dat hij ervoor vreest dat een eerlijke rechtsgang niet is gegarandeerd. Zo zouden onderzoekers bijvoorbeeld alleen maar bezig zijn bewijs te verzamelen op basis waarvan genocideverdachten schuldig konden worden verklaard – in ontlastend materiaal waren ze niet geïnteresseerd. Advocaten zouden een chronisch tekort aan fondsen en mogelijkheden hebben om zelf – desnoods in het buitenland – onderzoek te kunnen doen. Volgens de advocaten stelde Witteveen dat in geen enkele genocidezaak tot nu toe een effectieve verdediging heeft plaatsgevonden.
Witteveen hekelt in zijn rapport, blijkens de woorden van de advocaten, ook de Nederlandse inzet in Rwanda. Waarom van de vier miljoen euro die voor Rwanda was uitgetrokken het merendeel uitgeven aan een gevangenis en een ICT-project, terwijl niet één van de advocaten die de genocideverdachten bijstonden volgens Witteveen een fatsoenlijke training heeft gehad? De verdediging merkte verder op dat advocaten die het aandurven een genocideverdachte bij te staan, zelf worden aangemerkt als ‘genocidesupporter’, en daardoor op zijn minst cliënten verliezen.

De advocaten pleiten ervoor definitief van uitlevering aan Rwanda af te zien. Dat betekent niet dat de genocideverdachten niet meer worden vervolgd. Volgens de advocaten kunnen ze prima in Nederland worden berecht, net zoals eerder Joseph Mpambara en Yvonne Basebeya, die respectievelijk 25 en zes jaar en acht maanden kregen.

Het Hof neemt vanwege de complexiteit van de zaak twee keer langer de tijd dan normaal om tot een oordeel te komen. Op 5 juli wordt uitspraak gedaan.