De beschouwers

Eenheid was er nooit. Niet eens vanaf het eerste begin, toen het diertje dat baby heette uit de baarmoeder werd gestoten, de navelstreng werd doorgeknipt en de jonge longetjes zich krijsend met zuurstof vulden. Eenheid was er nooit, maar de vader en moeder, die hun eigen begin allang waren vergeten, zagen dat anders. Ze bogen zich over het kind en riepen: ‘Kijk, het is een meisje!’ Of: ‘Och, een jongetje!’ Dat was iets waar ze zeker van waren. Een feit, en er waren al zo weinig feiten die onomstotelijk vaststonden, zo weinig dingen waaraan ze zich konden vasthouden – soms voelden ze zich drenkelingen met niet eens een stuk drijfhout tot hun beschikking. Want niets was wat het leek: de gezonde spullen niet in de supermarkt, de boekjes op school niet die van de ene op de andere dag vervangen werden door andere, de beelden niet die ze ’s avonds zagen op televisie, de werkzaamheden niet die ze overdag van hun baas op kantoor moesten doen.

Daarom: hoera voor...