Ik ben journalist. Het eerste gebod van mijn professie luidt dat ik ‘waarheidsgetrouw’ ben (overigens was ‘ik’ lange tijd taboe in de krant, laat staan in de eerste zin). Dat klonk vanzelfsprekend, al werd ik er niet zozeer door gedreven. De journalistiek was voor mij in de eerste plaats een alibi om ‘erbij’ te zijn, om verslag uit te brengen van ‘het nieuws’. De betekenis daarvan moest iedereen duidelijk zijn.

Ik had in de eerste jaren een zekere voorkeur voor straatrumoer: zoals kleine maar indrukwekkende veldslagen rondom kraakpanden in de hoofdstad. Zij hadden vaak een middeleeuwse allure. Krakers verschansten zich achter hun met stalen platen dichtgelaste toegangspoort. Vanaf het dak wierpen zij projectielen af naar de oprukkende vijand. Buiten wierpen gemaskerde sympathisanten barricades op en gooiden straatklinkers. De politie trok in linies naar voren. Zij droegen helmen, bepantsering, schilden, en lange wapenstokken. Zij voerden soms woeste honden mee,...