De Amerikaanse dichteres Edna St. Vincent Millay (1892-1950) las in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw haar scherpe en vrijgevochten poëzie voor in volle zalen, in heel Amerika. Nu is eindelijk een flink deel van haar poëzie vertaald.

Het is altijd tijd om het verhaal over Filoktetes te vertellen. Hij was gebeten door een slang en zijn wond wilde maar niet helen. Hij verspreidde een enorme stank. Wanneer Odysseus op weg gaat om Troje te veroveren laat hij daarom Filoktetes op het eiland Lemnos achter. Filoktetes was niet zomaar iemand. Hij was een persoonlijke vriend van Heracles geweest en werd na diens dood de gelukkige eigenaar van diens magische pijl en boog. Toen het Odysseus duidelijk werd dat Troje niet zou vallen zonder de hulp van Filoktetes en zijn magische pijl en boog, haalde hij hem van het eiland, met stinkende wond en al. Zo werd Troje, zo leren we uit Sofokles’ tragedie Filoktetes, ingenomen.

De Amerikaanse criticus Edmond Wilson,in het begin van de jaren twintig een intieme vriend van Edna St. Vincent Millay, ontleende aan dit verhaal de titel van zijn boek The Wound and the Bow (1952). Het boek gaat over schrijvers als Charles Dickens, Rudyard Kipling, Edith Warton en Ernest Hemingway. Die waren allemaal familie van Filoktetes. Het zijn op de een of andere manier ‘gewonde’ schrijvers die door hun jeugd, familiale of sociale omstandigheden of door de ontwikkeling van hun geest een trauma of stoornis hebben opgelopen. En hier bleven ze hun hele leven bewust of onbewust mee worstelen. Met deze ‘wond’ en de pijl en boog van hun talent schreven ze hun boeken, als antwoord of creatieve wraak op de pijnlijke kanten van hun persoonlijke geschiedenis. Hoe moeilijk ze het psychologisch, moreel of fysiek ook hadden, ze bezaten het vermogen daar boven uit te stijgen.

In zijn literaire portret van Edna Millay in The Shores of Light citeert Edmund Wilson een gedicht van haar dat begint met de niet mis te verstane regel ‘Here is a wound that never will heal, I know.’ Het gedicht maakt deel uit van de verzameling van vijftig sonnetten van Millay die Ans Bouter heeft vertaald. Samen met evenveel gedichten van Emily Dickinson staan ze in de tweetalige bundel Dwars Vers, door Bouter professioneel in eigen beheer uitgegeven.Millay brak wel harten, maar schreef geen hartbrekende poëzie.

‘Here is a wound that never will heal, I know’ is een gedicht over een verloren liefde. Maar regels als ‘niets kan nog de ware staat/Van bitter ondergronds verdriet verhelen’ suggereren dat het over veel meer gaat. Wilson begreep uit het gedicht dat Edna Millay ‘could not be consoled, that such grief was in the nature of things.’ In de vertaling van Ans Bouter:

Ik weet het, deze wond zal nooit meer helen
Noch dood, noch dierbaarheid deed haar ontstaan
Maar liefde die in rook is opgegaan
En uitgebluste schoonheid niet te velen
Het gras op deze akker zal vergelen
Al is de hemel gul en strooi ik zaad
Dat jong is, niets kan nog de ware staat
Van bitter ondergronds verdriet verhelen
April door vlagen wind teloor zien gaan
Augustus door de regen en slecht weer
Stof op zien stuiven en weer neer zien slaan
Kan ik verdragen, het gebeurt wel meer
Maar dat een droom uiteenspat, dood kan gaan
Doet als een dolksteek in mijn rug zo zeer

Edna Millay behoorde voor Wilson tot de schrijvers die op een superieure manier persoonlijke ervaringen konden omzetten in algemene menselijke ervaringen. Wat haar ook overkwam (zoals, op jonge leeftijd, het vertrek van haar vader): ‘Her poetry (…) was her real overmastering passion’. Millay bezat een ‘singular boldness’ die ze volgens Wilson gemeen heeft met de grootste dichters. Die gaan altijd in alles net een stap verder. Haar stem moet bij het voordragen van haar poëzie in volle zalen geholpen hebben om de indruk te versterken dat ze op een stoïcijnse manier poëtisch meester was over dat waar ze het over had. Die stem was van een ‘rich, dark, deep contralto’, schrijft Millay’s biografe Nancy Milford, en kwam altijd als een verrassing uit de mond van ‘such a little person.’

Foto: George Rinhart/Corbis/Getty Images
Ironisch-sarcastisch

Edna Millays reputatie als een kruising tussen een kwajongen en een engel betekende dat ze zich vooral in haar jonge jaren over kon geven aan alles, aan tirannieke verliefdheden, aan het breken van harten, aan drank en uitgaan. Maar ze kwam er steeds weer bovenop. In een brief aan Wilson uit 1946 kijkt ze op haar karakteristieke ironisch-sarcastische manier terug op: ‘enjoying a very handsome and life-size nervous breakdown.’ Dit is een heel eufemistische omschrijving van een vijf jaar durende fysieke en mentale crisis veroorzaakt door een bizar ongeluk. Ze was uit een auto gevallen omdat de deur waartegen ze leunde niet goed dicht zat.
Het vormgeven aan spanningen, herinneringen, verlangens en impulsen zie je aan het werk in het gedicht ‘I will put Chaos into fourteen lines’. Het is een gedicht over het métier van het schrijven van sonnetten. Daarin wordt alles getemd in veertien regels. De chaos is hier, in de breedste zin, de wond waar Wilson het over heeft. Daar horen ook de triviale zorgen van Millay over haar moeder en zuster Kathleen, voor wie ze zich voortdurend financieel verantwoordelijk voelde.

Maar ook hoort bij de chaos de penibele creatieve hoogten die ze opzocht, die ervoor zorgden dat ze aan vrienden schreef dat ze ‘crazy’ wordt wanneer ze zo intensief aan het werk is. De toestand van haar geest is dan ‘terrible’. Zoals een wond geheeld moet worden, zo moet de chaos in een betekenisvolle poëtische orde veranderen, met speciale aandacht voor het ritme. Je ziet de ongeordende en lastig onder woorden te brengen gevoelens en ideeën voor Millays ogen dansen:

I will put Chaos into fourteen lines
And keep him there; and let him thence escape
If he be lucky; let him twist, and ape
Flood, fire, and demon — his adroit designs
Will strain to nothing in the strict confines
Of this sweet order, where, in pious rape,
I hold his essence and amorphous shape,
Till he with Order mingles and combines.
Past are the hours, the years of our duress,
His arrogance, our awful servitude:
I have him. He is nothing more nor less
Than something simple not yet understood;
I shall not even force him to confess;
Or answer. I will only make him good.

Ook al is niet elke wending in het gedicht mij even duidelijk, zoveel begrijp ik wel: de chaos moet op een creatieve manier getemd worden. Dan wordt de wirwar iets eenvoudigs dat je nog niet begrepen hebt – ‘something simple not yet understood.’

Edna Millay vertegenwoordigde in de jaren twintig de ‘nieuwe vrouw’, de vrouw die er niet omheen draaide, voor zichzelf stond en het genot zocht wanneer het háár uitkwam. Het gedicht vertolkt in een algemenere zin de noodzaak van het vormgeven, van het nadenken, van wat Millay zelf het verwerven van ‘poetic common sense’ noemt. Edna Millay had volgens Edmund Wilson een ‘tough intellectual side’. Ze stond dichterbij het ‘masculiene stoïcisme’ van Thomas Hardy en E.A. Housman dan bij de sentimentele hartenbrekers-poëzie van een in die tijd bekende dichteres als Sara Teasdale. Millay brak wel harten, maar schreef geen hartbrekende poëzie. In Fatal Interview (1931) – een bundel met 52 gedichten die allemaal direct of indirect aan een liefdesaffaire met George Dillon zijn gewijd – worden de hoogten en diepten, de schaamte en de trots van de liefde in een strak door Ans Bouter aangehouden ritme beschreven en ontleed:

Dit heb ik van de liefde steeds geweten
Ze is als de bloesem die de storm verwaait
Ze is de kust door golven aangevreten
Die na de storm met wrakhout is bezaaid
Beklaag me dat het hart wat minder snel is
Te laat doorziet wat onze geest al wel wist

Edna Millay wilde niet alleen maar een dichter zijn van gevoelens en impressies, maar ook iets ‘objectiefs’ over de liefde, de menselijke geest en zijn doen en laten zeggen. Er moest iets universeels te voorschijn komen.

Millay was altijd op zoek naar haar juiste toon, haar juiste moraal, haar juiste mentaliteit. Zelfs als het om de grote politiek gaat. Omdat ze zich betrokken voelde hij de Spaanse Burgeroorlog, vertaalde ze Baudelaire (samen met George Dillon) en García Lorca . Ze demonstreerde voor de in 1928 onschuldig ter dood veroordeelde anarchisten Sacco & Vanzetti. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog schreef ze naar eigen zeggen ‘propagandapoëzie’: ter verdediging van de democratie en voor deelname van Amerika aan de oorlog om Hitler te verslaan. Geen enkel land kon zich nog als een eiland gedragen, vond ze: ‘There Are No Islands Any More.’

Edna Millay in 1927, actievoerend voor de vrijlating van twee ter dood veroordeelde Italiaanse anarchisten. Foto: Steepletop Collection/Librerary of Congress/The Edna St. Vincent Millay Society

De nieuwe vrouw

Het was haar bedoeling om altijd precies te zijn. Wanneer zij in een brief aan de vriend Floyd Dell waarderend schrijft over zijn boek Homecoming, geeft zij nauwkeurig de coördinaten aan waartussen zij zelf wil laveren om uit te komen bij haar eigen ‘stem’. Daarmee bedoelt ze háar kijk op de wereld, háar woordkeus, haar inzicht in emoties en in haar bewustzijn van de wereld. Homecoming, schrijft ze, ‘is earnest and sincere, without ever becoming ponderous [zwaarwichtig] or sentimental; it’s gay, without ever becoming frivolous; and modest, without ever becoming humble.’ Het is een smal pad!, voegt ze er aan toe, ‘my lad’.

Edna Millay vertegenwoordigde in de jaren twintig de ‘nieuwe vrouw’, de vrouw die er niet omheen draaide, voor zichzelf stond en het genot zocht wanneer het háár uitkwam. Ze was redacteur van het tijdschrift Equal Rights en demonstreerde mee met de National Women’s Party. Voor en nadat ze haar Nederlandse man Eugen Boissevain in 1923 leerde kennen leidde ze in New York het leven van een bohemienne met mannen en vrouwen als geliefden. Ze was een hartenbreekster die haar schoonheid en rode haar meehad. Volgens haar bekendste gedicht wilde ze uit het leven halen wat erin zat:

My candle burns at both ends;
It will not last the night;
But ah, my foes, and oh, my friends –
It gives a lovely light!

In haar poëzie kon ze op een provocatieve manier haar zelfstandigheid opeisen. Zoals in het Oscar Wilde-achtige Blijf altijd mooi is al wat in je vraag waarin ze op een tirannieke manier eist dat schoonheid niet in verval raakt, Dorian Gray indachtig:

Blijf altijd mooi is al wat ik je vraag
Opdat ik lief en aardig blijven zal
Je weet dat ik verval vast niet verdraag
Dus waag niet iets dat mijn humeur vergalt
‘k Sta niet voor niks als grillig mens te boek
Voor huilen, soft gedoe ben ik beducht
Het leidt tot zwerven en geruziezoek
Tot ik dan wegblijf na te zijn gevlucht
Vandaar mijn vraag als jij me innig liefhebt
Houd dan al je charmes beter vast dan mij
Dat als ze sneuvelen bij dood en ziekte
Ik niet je armen uitkom, me bevrijd
Vervaag dan maar, maar wel in ‘s hemelsnaam
Als toen dat jaar, zoet en steeds aangenaam

Edna Millay liet gedichten soms jaren liggen omdat één woord niet op zijn goede plaats wilde gaan staan. Ze deed het bijna op een wiskundige manier. Ze leed aan een aardige collectie chaos veroorzakende fobieën, maar daar wilde ze het niet in loodzware bewoordingen over hebben. Ze deed er ook niet achteloos over. Op 16 december 1928 schrijft ze een brief aan de man van haar overleden collega en vriendin Elinor Wylie: ze herinnert zich ‘how delightful’ Elinor was, ‘& how funny, so gay & splendid about tragic things, so comically serious about silly things.’

Ook Edna Millay deed luchtig en opgewekt over tragische zaken. Tot haar zelfverklaarde fobieën, zoals claustrofobie en agorafobie, behoorde het niet in staat zijn tot het schrijven van brieven, ze altijd maar weer uitstellen en daar dan over blijven wanhopen. Wanneer het dan een keer lukt een brief te beginnen moet die brief eerst een tijdje gaan over dat niet-schrijven. Dat niet-schrijven is pijnlijk want ze raakte er vriendschappen door kwijt die ze eigenlijk niet kwijt wilde.

Een van de vriendschappen die ze bleef koesteren was met de Nederlandse dichteres M.Vasalis met wie ze in 1946 kennismaakte en die haar in Amerika bezocht. Door haar van oorsprong Nederlandse man had Millay Nederlands geleerd en was ze in staat Vasalis’ gedichten te lezen. Gezien de bewaard gebleven brieven was ze erg gesteld op Vasalis. Ze gebruikte soms een Nederlands woord (zoals ‘liever’) in haar gedichten en schreef zelfs een Nederlands gedicht (‘Ontwakening), door Maaike Meijer geciteerd in haar biografie van M.Vasalis:

Ik droomde na de oorlog, dat er oorlog was.
Mensen stierven, en het was niet goed.
De bomen langs de elegante laan
Waren te kort, te bladloos: door de beul onthoofd.
Door die mooie straat waadde ik enkel-diep in water,
En het water de kleur van bloed.

Minder zorgzaam ging ze om met de vriendschap met Edmond Wilson. Die heeft ze in 1944, wanneer ze weer contact hebben, negentien jaar niet gezien of geschreven. Ze beschouwt het niet-schrijven van brieven als een ziekte en noemt het ‘epistolafobie’, om de ziekte nog enige status te geven: ‘to dignify this pitiful horror.’ Dat is wat Edna Millay met haar poëzie heeft gedaan: to dignify the pitiful horror.

Dwars Vers, gedichten van Emily Dickinson en Edna St. Vincent Millay, gekozen en vertaald door Ans Bouter, € 22,-. Het boek is te bestellen via dwarsvers.nl.