Een grote uil als stoel, iemand die met een vork in zijn tanden peurt: een van de aantrekkingskrachten van oude schilderijen is dat ze vol onverwachte details zitten. Maakt dat alle details de moeite van interpreteren waard?

De Engelse kunsthistoricus Kenneth Clark vond dat schilderijen, en zeker oude schilderijen, gelezen moesten worden als een boek: zoals de woorden, zinnen en pagina’s worden gelezen, zo moet een schilderij met de ogen afgetast worden om alles te hebben gezien. Hij was dan ook de eerste die in 1938 een boek samenstelde met details: 100 Details from Pictures in The National Gallery London. Het werd een aantal keren herdrukt.

Clark wilde met zijn boek voorkomen dat nog langer genoegen werd genomen met ‘the quick synthetic impression’, hoe belangrijk die ook is. Bedacht zijn op details betekent het scherpen van de aandacht. Ze kunnen dan als een verrassing naar voren springen: de ronde spiegel midden op Het echtpaar Arnolfini (1434) van Jan van Eyk blijkt de hele kamer en vier mensen te reflecteren: het echtpaar, een getuige en de schilder zelf. Bij de hagelwitte hermelijn links onder op de Jonge ridder in een landschap (1510) van Carpaccio staat een briefje met de ridderlijke tekst ‘Liever dood dan bevlekt te worden.’ Zulke details zorgen ervoor dat schilderijen op verschillende manieren gelezen kunnen worden: allereerst natuurlijk esthetisch, maar daarnaast cultuurhistorisch omdat een spel met betekenissen wordt gespeeld.

Detail uit ‘Jonge ridder in een landschap’ van Vittore Carpaccio (1510) Museo Thyssen-Bornemiza, Madrid.

Maar er zijn details en details. De spiegel bij Van Eyk en de hermelijn bij Carpaccio zijn significante details van het schilderij zelf. Er zijn ook details die afkomstig zijn van de toeschouwer: die verklaart iets op een schilderij tot iets bijzonders. Dat zijn de persoonlijke details: iets zien wat een ander niet ziet. In Dichterbij. Kunst in details, het boek dat de kunstcriticus van de Volkskrant Wieteke van Zeil heeft samengesteld uit haar wekelijkse serie over details in de krant, lopen die twee soorten details door elkaar. De cupido die op Werner van den Vackerts Venus en cupido (1612) zijn pijl recht op de bekijker van het schilderij richt, is van het schilderij, niet van de toeschouwer. Het detail van de snuit van de koe op het schilderij De stier van Potter is niet van het schilderij, maar van Van Zeil: hij wordt door haar tot iets bijzonders verklaard omdat hij haar doet denken aan haar aanvallen van ‘phantosmia’, aan het ruiken van luchtjes die er niet zijn.

De details worden door Van Zeil grotendeels als aanleiding voor persoonlijke associaties gebruikt en daar lenen ze zich maar zelden voor. Deze twee soorten details zorgen voor een schisma in het boek: wanneer Van Zeil het heeft over de details van het schilderij zelf is het meestal interessant. Dan komen er dingen tevoorschijn die je niet wist. Maar als zij zelf iets aanmerkt als bijzonder en daar over uitweidt, verflauwt mijn aandacht. Dan gaat het niet meer over het schilderij, maar over haar particuliere associaties. Dat de heks op Jacob van Oostsanens raadselachtige schilderij Saul bij de heks van Endor een grote uil als stoel gebruikt, zou mij zonder Van Zeil niet zijn opgevallen. Dat is goed gezien. Maar het is erg geforceerd dat de Christus met de bloederige doornenkroon van Albrecht Bouts’ Man van smarten (1500) haar aan de hedendaagse onthoofdingen en zwervers doet denken. Het gaat mij ook te ver om het bizarre schilderij De dood van Hans Memling (1485) rechtstreeks in verband te brengen met hedendaagse ‘kruisigingen, uithongering, onthoofding, een middeleeuws aantal vrouwen en meisjes verkracht en verdwenen passagiersvliegtuigen die de lucht uitvielen, de kinderen van Peshawar…enfin, u weet het’. Precies, dat is bekend.

Detail uit ‘Saul bij de heks van Endor’ van Jacob van Oostsanen (1526). Rijksmuseum, Amsterdam.

De details worden door Van Zeil grotendeels als aanleiding voor persoonlijke associaties en divagaties gebruikt en daar lenen ze zich maar zelden voor. Het is interessant wanneer Van Zeil er achter probeert te komen wat de vogel met de diamant in zijn snavel doet in het haar van koningin Maria Josepha van Polen op een schilderij van Pietro Antonio Graf Rotari. En wat Van Zeil vertelt over de geschiedenis van Veroneses dertien meter lange schilderij Feest in het huis van Levi (1573) dat van de Inquisitie niet Het laatste avondmaal mocht heten omdat er clowns en dwergen op te zien zijn en iemand die met zijn vork in zijn tanden zit te peuren. Maar de tekst op het briefje bij de hermelijn op Jonge ridder in een landschap hoeft van mij niet de toelichting dat het een ‘perfecte leus is voor een wasmiddelreclame in de jaren-vijftig-stijl.’

Van Zeil geeft een mooie beschrijving van de uil op Saul bij de heks van Endor van Jacob van Oostsanen: ‘Ik ken geen dieren die zo autonoom uit hun ogen kijken, met een wonderlijke combinatie van totale rust en paraatheid. Er zit een soort latente felheid in die blik, felheid die sluimert maar elk moment tot uitbarsting kan komen. Als zo’n uil z’n kop ineens naar je omdraait, kan ik me best voorstellen dat je de duivel in z’n kanis denkt te kijken.’

Dat woord ‘kanis’ past hier niet, dat is taal uit de populaire doos. Dat woord ‘kanis’ past hier niet, dat is taal uit de populaire doos. Zo’n woord is in Dichterbij geen uitzondering. Van Zeil is hier op de populaire toer, een manier van schrijven die ik niet ken uit haar reguliere stukken over oude kunst. In een stuk over een detail bij Van Gogh gaat het over de bedragen die voor Van Goghs worden betaald. Dan schrijft Van Zeil: ‘dit is uit proportie, jongens’. Het schilderij waarover ze het heeft komt bij haar nu anders ‘binnen’. In een stuk over een detail bij een Pontormo staat: ‘Pak een kop koffie zou ik zeggen.’ Herhaaldelijk was iets in de zestiende eeuw ‘heel hip’. In haar enthousiasme begint Van Zeil nogal eens te overdrijven. Over de zeepbellen op een stilleven van David Bailly schrijft ze: ‘niet eerder zweefde ik mee op dit heerlijke drijvende eiland.’ Dat heidense goden wel eens tot katholieke martelaren werden gemaakt door kleine aanpassingen: dat ging voor Van Zeil dan van ‘hatsekidee’. Van Zeil bedient zich vaak van het familiaire ‘nou ja’. Of als het over Carel Fabritius gaat: ‘enfin, u kent hem van Het puttertje’. Ze besluit het stuk over een detail op een schilderij van Jan van der Heijden met de zelfbedachte slogan: ‘De stad is ook van jou’. Van Zeil hield lang niet van Van Gogh: ze werd ervan afgehouden door ‘bijna gek worden van kleurtjes, oor afsnijden, dat werk.’

De vele details op al deze schilderijen worden, kortom, danig in de weg gezeten door te veel niet bijster interessante persoonlijke associaties en taal die ergens anders thuishoort. 

Dichterbij. Kunst in details is uitgegeven door Atlas Contact. U kunt het boek hier bestellen.