Het was de week waarin een 44-jarige man in Amsterdam-West elke ochtend vele uren slapeloos naar het vallen van de regen lag te luisteren. Op zich geen onprettig geluid, zolang je de gordijnen dichthield. Maar was het onderhand geen wetmatigheid dat je in juli in Nederland alleen met lieslaarzen de straat op kon? Hij dacht aan Richard de Mos, die altijd zo mooi kon aantonen dat klimaatverandering één groot complot van ‘platte-Aardedenkers’ was, omdat hij toch zeker met zijn eigen ogen kon zien dat de sneeuwvlokken de ramen van de Haagse fractiekamer kietelden. Wat zou De Mos vinden van al dat zomerse geplens? Waarschijnlijk zou hij hartstochtelijk betogen dat het een schande was dat wij hier nat werden, terwijl die Grieken in de brandende zon lachend onze euro’s zaten te tellen. En terwijl de man zich zuchtend omdraaide, moest hij toegeven dat hij het daar eigenlijk wel een beetje mee eens was. Slapeloosheid knaagde nu eenmaal aan het gevoel voor de rede. Waarom was zon...