‘Ja!’ antwoordde Hans Spekman afgelopen weekend volmondig, op de vraag van een Parool-journalist of hij nog altijd een hekel heeft aan Hans Wiegel. ‘Ik kan er niets aan doen. Het zit zo diep in mijn lichaam.’ Even controleerden wij of er aan onze pols een plastic horloge met digitale cijfertjes prijkte, of er soms schoudervullingen in ons colbert genaaid waren en of er op ons bureau wellicht een onopgeloste Rubik’s Cube stond. Want wat Spekman zei, was vintage jaren tachtig. Toen iedereen ter linkerzijde hartgrondig de schurft had aan de oer-VVD’er. En je daar niet eens naar hoefde te vragen, omdat het zo vanzelfsprekend was.

Tegenwoordig heeft niemand in de politiek meer een hekel aan elkaar, althans niet in het openbaar. Hoe groot ‘de verschillen’ ook zijn, elke politicus haast zich te zeggen dat ‘de persoonlijke verhoudingen’ pico bello en prima de luxe zijn. Zelfs Geert Wilders, die in de Tweede Kamer altijd veel tijd en moeite stak in het bloed onder de...