26 oktober 1974

Elk jaar op 26 oktober om vijf over zeven ’s avonds is de 83-jarige Suze Korssen uit haar doen. Dan gaan haar de rillingen over de rug. En dat zal dit jaar, precies veertig jaar na de gebeurtenissen, niet anders zijn.

Op die zaterdagavond in oktober 1974 zat Suze samen met haar dochters Ankie en José in de kerkbanken van de strafgevangenis te Scheveningen. Op het podium stond het kerkkoor met de welluidende naam Ut Captivi Gaudeant (‘opdat gevangenen zich verblijden’), waarvan Suzes man Jan al sinds jaar en dag lid was. Het koor kwam elke week zingen en daarna dronken de koorleden en hun meegekomen familieleden gewoontegetrouw koffie met de gevangenen. Het waren vaak dezelfde gedetineerden; de mensen die op die 26 oktober bij elkaar waren gekomen, kenden elkaar goed. Niemand bij het koor had er ooit aan gedacht dat ze gevaar liepen, ze gingen uit van de goedheid van de mens. Daarom kwamen er ook altijd vrouwen en kinderen mee.

Maar die avond ging het mis.

Een kwartier nadat gevangenisaalmoezenier Anton de Bot het woord had genomen, sprong een gevangene op. Hij loste twee schoten; de kogels sloegen in het plafond.

‘Dit is een gijzeling,’ riep de man.

Zo begon een van de meest krankzinnige – en compleet vergeten – gijzelingen in de Nederlandse geschiedenis. Honderdzes uur lang zaten de pater, vijftien koorleden, drie vrouwen, vier kinderen en twee bewakers vast in de gebedsruimte annex sportzaal annex theater van de gevangenis. Voor het crisisteam dat in allerijl werd geformeerd, stond al snel vast dat een snelle bevrijdingsactie was uitgesloten. De zaal lag half onder de grond, met hoog in het plafond ramen met extra dik glas. Er was maar één uitgang, vergrendeld door een gepantserde deur. Ontsnappen uit de zaal was ondoenlijk – daar was hij op gebouwd. Maar een groep mensen van buitenaf bevrijden?

Hoe was het mogelijk dat wapens de gevangenis waren binnengesmokkeld Hoe kon het dat twee Nederlandse criminelen die bekend stonden als uitbraakgevaarlijk in hetzelfde gevangeniscomplex verbleven? En hoe was het mogelijk dat, nadat het drama voorbij was, elke vorm van opvang van de gegijzelden uitbleef, terwijl de Nederlandse criminelen al snel weer op proefverlof waren of vervroegd vrij kwamen en hun Palestijnse kompaan al binnen een paar maanden de grens over werd gezet?

Ik was verblind

Broeder Mattheus stond elke ochtend om vijf uur op. Na het gebed ging hij naar zijn atelier. Op de planken aan de muur stonden rijen aardewerken potten, de vruchten van jarenlang onafgebroken werken. In zijn jonge jaren was Mattheus, die toen nog Toon Notenboom heette, etaleur van dameskleding geweest. Op 1 september 1952 was hij op zijn 32ste toegetreden tot de Paulusabdij van de orde van de Benedictijnen in Oosterhout. Daar had hij aanvankelijk als kleermaker en borduurder gewerkt op het paramentenatelier, waar de kleding voor voorgangers werd vervaardigd. Maar sinds een paar jaar had hij zich gestort op het bakken van potten. En hij was er goed in. Mooie grote potten maakte hij, prachtig blauw geglazuurd. Ze vervulden hem met trots.

De broeder was niet alleen actief binnen het klooster, hij hield zich sinds begin jaren zeventig ook bezig met de opvang van ontspoorde jongeren – er kwamen ook drugsverslaafden, kruimeldieven en anderen naar het klooster voor hulp en bijstand. In 1972 kreeg hij een pasje waarmee hij onbelemmerd toegang kreeg tot alle Nederlandse gevangenissen. Broeder Mattheus, altijd gehuld in pij, was een graag geziene gast in de strafgevangenis in Breda. Hij onderhield daar onder meer warme banden met Jan Brouwers en Daan Denie, die een straf van zeven jaar uitzaten na de gijzeling in januari 1973 van het boerengezin Smits.

Dat was een treurige affaire geweest. Denie en Brouwers hadden een postagentschap beroofd en waren er met hun vluchtauto vandoor gegaan. Alleen hadden ze – stom genoeg – niet gelet op de benzinemeter. In het dorpje Deil waren ze droog komen te staan. Met een jerrycan waren ze naar een nabijgelegen benzinestation gelopen, de buit hadden ze op de achterbank laten liggen. De achtervolgende politie had de verlaten auto met inhoud gevonden en wachtte ze op. Het tweetal zag dit tijdig, rende weg, liep het eerste het beste huis in en verschanste zich bij het boerengezin Smit. De gijzeling – de allereerste in Nederland – duurde 28 uur en kwam uiteindelijk tot een geweldloos einde. Denie en Brouwers werden tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld.

Broeder Mattheus raakte tijdens zijn gevangenisbezoeken in de ban van Jan Brouwers, zo moest hij achteraf aan zijn ondervragers toegeven. ‘Ik was bewogen door zijn lot,’ zei hij. ‘Ik vond hem een zielig hoopje mens.’ En: ‘Ik was verblind.’ Mattheus, die in 2012 overleed, raakte steeds verder verstrikt in het web van de goedlachse, snel pratende Brouwers, die hem keer op keer om gunsten vroeg. Kon hij geen whisky mee de gevangenis in smokkelen? Of sigaretten? De broeder streek steeds weer over zijn hart.

Die contrabande haalde hij bij seks- en massagehuis Tineke, dat was gevestigd aan de Mauritsstraat 16a, om de hoek bij de Bredase koepelgevangenis. Uitbaatster Tineke B. was een oude bekende van Brouwers. Haar levenspartner Peter Z. had een tijdje met hem vastgezeten, net als haar vorige vriend Jos van Z. Ze vond Brouwers een leuke sportieve jongen, niet zo’n vervelend gevangenisboefje, zegt ze nu, terugkijkend. Ze bezocht hem regelmatig in de gevangenis.

De pater groeide al snel uit tot een huisvriend in het massagehuis. Hij kwam er elke twee weken. Het ging hem niet om de seks, maar om een kop koffie en een praatje met Tineke of de aanwezige meisjes. Steeds weer stopte hij verboden waar onder zijn pij die hij door Tineke kreeg aangereikt en vertrok dan naar de gevangenisinrichting. Eerst in Breda, maar toen Brouwers werd overgeplaatst naar Scheveningen bezocht broeder Mattheus hem daar.
Brouwers, door vrienden steevast ‘Jantje’ genoemd, wilde koste wat het kost uit de gevangenis ontsnappen. Hij hield het niet meer uit achter de tralies, zei hij keer op keer tegen broeder Mattheus. In oktober 1974 vroeg Jantje hem weer om een gunst, iets waarmee de geestelijke in zijn maag zat: of hij pistolen kon meenemen. Niet om mensen te doden, zo had Brouwers verzekerd, maar om te dreigen. Jantje wilde zich een weg naar buiten dreigen. Mattheus bevond zich op een hellend vlak. Al eerder, in november 1973, smokkelde hij – toen nog in Breda – een vijl de gevangenis in, waarmee Brouwers en een medegevangene wisten te ontsnappen, waarna ze na een paar dagen weer werden opgepakt. Maar pistolen? Dat was toch heel wat anders. Toch liet de katholieke zielzorger zich ook nu weer meeslepen.

‘Ik kom voor Jan Brouwers,’ zei broeder Mattheus op donderdagavond 24 oktober om kwart voor zeven tegen de bewaker bij de toegangspoort van de strafgevangenis. Mattheus liet zijn pasje zien en de man wuifde hem door. In de zakken van zijn pij schuurden de twee pakketten met daarin de pistolen tegen zijn blote benen. Fouilleren? Een geestelijke in de Nederland wérd niet gefouilleerd. En dus kon broeder Mattheus doorlopen, de ene deur na de andere klikte open totdat hij op de derde verdieping voor de deur van Jantje stond. De gevangene keek verrast op, stond op van zijn bed en omhelsde de man die hem al een keer eerder had geholpen te ontsnappen. Broeder Mattheus grabbelde in zijn diepe zakken en hij gaf Jan de twee pakketten.

Agenten bij de Scheveningse koepelgevangenis ten tijde van de gijzeling. Foto: privéarchief Willem Christiaanse
Als aan de grond genageld

Twee dagen later, op zaterdag 26 oktober om zeven uur ’s avonds, stroomde de kerkzaal van de strafgevangenis vol. Op het podium stond pater Anton de Bot achter het altaar, terzijde gestaan door Ut Captivi Gaudeant. Jan Brouwers (28, krullen, open blik) ging zitten met naast hem de Palestijnse vliegtuigkaper Adnan Nuri (23, lang haar, baard, spits gezicht) die vijf jaar gevangenisstraf uitzat. Zij zaten samen op de derde verdieping van de koepelgevangenis en hadden de gijzeling beraamd. Nuri en Brouwers hadden ieder een pistool onder hun kleren verborgen. De Algerijnse Mohammed Koudache (22, tenger, brildragend), die twee jaar had gekregen wegens een gewelddadige roofoverval in Rotterdam, had een stiletto in zijn zak. Even later voegde zich Daan Denie (27, vetkuif, bakkebaarden) bij hen. Hij zat op de derde verdieping van de koepel en kreeg pas in de kerkzaal een stiletto toegespeeld door Brouwers. Om hen heen negen andere gevangenen die buiten het complot waren gehouden, en verder drie echtgenotes en vier kinderen van de koorleden. Op de eerste rij aan de linker- en rechterkant zaten twee onbewapende bewakers, Douwe Efdee en Nol Kloosterman.
Nadat Jan Brouwers was opgesprongen en twee keer had geschoten met zijn pistool, stond priester Anton de Bot, een kleine, gezette man met een kalend achterhoofd en een boordje, als aan de grond genageld achter het altaar. De vrouwen en kinderen in de zaal begonnen te gillen en zochten dekking. Organist A.J. Kahmann schrok zo ontzettend dat hij van zijn stoel viel. De priester, de koorleden, hun familieleden en de bewakers zagen hoe Brouwers naar voren liep, gevolgd door Nuri.

‘Iedereen moet op de grond gaan zitten,’ riep Jan Brouwers.
‘U moet naar achteren,’ zei Nuri vervolgens in gebroken Engels tegen pater de Bot.
‘En jullie ook,’ beet Brouwers bewakers Kloosterman en Efdee toe.
‘Maar eerst de sleutels afgeven,’ beval Nuri de pater.
‘Die heb ik niet,’ antwoordde de geestelijke.

Bewaker Efdee stapte naar voren. ‘Ik heb de sleutels van de deur.’ Hij graaide in zijn zak en overhandigde de bos aan Daan Denie. In zijn zak zat ook een bos sleutels waarmee in het hele complex cellen konden worden geopend. Maar die gaf de bewaarder niet af. Vier dagen lang zouden ze blijven branden in zijn zak.

‘Wie niet mee wil doen, moet de kerkzaal nu verlaten,’ zei Nuri tegen de andere gedetineerden.

Niemand sloot zich aan, ze verlieten allemaal de zaal. Even later kwam een van hen terug met de door de gijzelnemers geëiste portofoon en radio. De bewakers buiten hadden onmiddellijk aan die eisen toegegeven, zodat er in elk geval kon worden gecommuniceerd.

Buiten de gevangenis werden dranghekken geplaatst om belangstellenden op afstand te houden. Foto: privéarchief Willem Christiaanse

Zwaaien met geweren

De gijzeling was zonder veel overleg of voorbereiding van start gegaan. Nuri, Brouwers en Koudache hadden op hun afdeling al wel onderling gesproken, maar Daan Denie wist tot tien minuten voor het begin niet dat het die dag tot een actie zou komen. Al gauw kreeg hij gewetensbezwaren, iets waar hij tot het einde last van zou blijven houden. De gegijzelden zagen hoe de vier mannen geregeld verhitte gesprekken met elkaar voerden.

‘Ik wilde dat de kinderen gelijktijdig met de andere gedetineerden mochten vertrekken,’ zei Daan Denie later tegen zijn ondervragers. ‘Maar Nuri wilde dat niet. Nuri had de leiding, en hij overlegde zijn beslissingen met Jan Brouwers.’

De gijzelnemers waren impulsief: veel schreeuwen, zwaaien met geweren en messen, pistolen die per ongeluk af gingen. Ook moesten mannen én vrouwen hun kleine en grote behoeften doen met een openstaande wc-deur waarbij steeds een van de gijzelnemers toekeek, pistool in de hand.

Om de kleinste dingen konden ze exploderen, zoals toen bewaarder Douwe Efdee probeerde de vijftienjarige Ankie Korssen, dochter van een koorlid, rustig te krijgen. Zij had een verstandelijke beperking, begreep niet wat er gebeurde en bleef maar huilen.

‘Hé, bewaarder, bek houden,’ riep Brouwers en dwong Efdee te gaan liggen achter Ankie en haar zusje José. Daarop stak Brouwers zijn pistool in de nek van de bewaarder.

‘Je hoeft je niet druk te maken. Ik kan niks en ik doe niks,’ zei Efdee.

Na verloop van tijd zakte bij Brouwers de woedeaanval en liet hij Efdee met rust.

‘De eenzame Palestijn’

Adnan Nuri was in een Nederlandse gevangenis beland voor zijn betrokkenheid bij een vliegtuigkaping die op 3 maart 1974 eindigde op Schiphol zonder dat er slachtoffers vielen. Wel staken Nuri en zijn medestrijder Sami Tamamih het vliegtuig in brand. Ze behoorden tot de Nationalistische Jeugdorganisatie voor de bevrijding van Palestina, een van de vele splintergroepen die in die jaren actief waren in de strijd tegen Israël.
Op dertig mei 1974 stond het tweetal terecht tijdens het eerste terreurproces ooit dat in Nederland plaatsvond. Haarlem was veranderd in een vesting. Op de toren van de nabijgelegen Sint Bavo stonden scherpschutters. Boven de stad cirkelde een politievliegtuigje, politiehelikopters waren er toen nog niet.
Officier van Justitie Han Bredius benadrukte in zijn requisitoir weliswaar de ernst van de kaping (‘een laffe terreurdaad’) maar toch zag hij de kapers in de eerste plaats als ‘domme, primitieve, misleide, zij het gevaarlijke, pionnen van een misdadige macht’. Hij was bang dat als hij de maximale straf zou opleggen de twee mannen zouden kunnen uitgroeien tot helden voor de Palestijnse zaak. Daarbij hoopte hij dat ze tot inkeer zouden komen. En dus eiste hij niet twintig maar slechts vijf jaar gevangenisstraf. Zo’n lage straf zou voor een terroristische daad nu ondenkbaar zijn.

Een van de weinige media die destijds vraagtekens stelden bij het verloop van het proces was het Nieuw Israëlietisch Weekblad. Onder de kop ‘Rechtszaak tegen lieve, Palestijnse kapers’ fulmineerde toenmalig hoofdredacteur Mau Kopuit tegen de lage strafeis (‘een anticlimax’), de rechters die tijdens de behandeling verzuimden kritische vragen te stellen, advocaten en een arabist die Israël in de beklaagdenbank zetten, en de twee verdachten die vrij baan kregen om hun politieke boodschap te verkondigen. Kopuit had zich zitten verbijten op de perstribune. Twee weken later veroordeelde de Haarlemse rechtbank beiden conform de eis tot vijf jaar.

Nuri en Tamimah waren vreemde vogels in het Nederlandse gevangeniswezen. Arabisch sprekende gevangenen waren zeldzaam. Toch zaten ze gescheiden van elkaar. Iets wat vooral Nuri, die nauwelijks Engels sprak en dus zeer geïsoleerd leefde, maar moeilijk kon verkroppen. Vrij Nederland berichtte in die tijd met mededogen over de ‘eenzame Palestijn’ die steeds maar weer had verzocht om hereniging met zijn kameraad, verzoeken die aan dovemansoren gericht waren geweest.

De eerste eis van de gijzelnemers was dan ook: Sami Tamimah moet naar de kerkzaal komen en zich aansluiten bij de gijzelingsactie.

Na de spectaculaire bevrijdingsactie toont Willem Christiaanse de werking van de thermische lans. Foto: privéarchief Willem Christiaanse
Vliegtuig met vrijgeleide

Op zaterdagavond zat staatssecretaris van Justitie Jan Glastra van Loon (D66) bij vrienden in Den Haag te eten toen daar de telefoon rinkelde. Het was voor hem. ‘Sorry dat ik je stoor,’ zei minister van Cultuur Harry van Doorn (PPR). ‘Ik heb dit nummer van je kinderen gekregen, er is een gijzeling aan de gang in de Scheveningse strafgevangenis.’ Minister van Justitie Dries van Agt (KVP) was thuis in Nijmegen en kon dus niet spoorslags komen. Glastra van Loon ging meteen naar het ministerie, waar een beleidsteam werd geformeerd.

Dit was de tweede gijzeling in een maand; op 13 september hadden vier leden van het Japanse Rode Leger het personeel van de Franse ambassade in Den Haag gegijzeld. Daar was het er nogal rommelig aan toe gegaan. De onderhandelaars spraken geen Japans, waardoor alle communicatie via een diplomaat van de Japanse ambassade verliep. Op het ministerie was maar één telefoonlijn geweest waarmee kon worden gecommuniceerd. Van Agt had het achteraf een ‘warrige en onduidelijke situatie’ genoemd en ‘erg amateuristisch’. Omdat het onmogelijk bleek een bevrijdingsactie zonder bloedvergieten te organiseren, besloot de Nederlandse regering in te gaan op de eisen van de kapers: na vier dagen hadden ze een vliegtuig met vrijgeleide gekregen naar het Midden-Oosten. Het was geen beste beurt: de Nederlandse regering had een open invitatie doen uitgaan aan potentiële gijzelnemers. Hier was wat te halen.

Al meteen in de eerste uren van de gijzeling in Scheveningen stippelden de onderhandelaars een strategie uit die tot het einde toe werd volgehouden: vertragen en nog een keer vertragen, geen verwachtingen wekken en verder steeds maar weer de nadruk leggen op het vrijlaten van vrouwen en kinderen. Geweld werd niet uitgesloten. Dertig mariniers werden achter de hand gehouden.

De klinisch psycholoog van de Scheveningse gevangenis Hans Dorpmans werd door het crisisteam gevraagd de vier gijzelnemers te karakteriseren. Hij kende ze immers het beste. Zijn oordeel: Nuri was een straatjongen die tot alles in staat moest worden geacht, Jantje Brouwers kenschetste hij als een nerveuze gespannen man die als hij in paniek raakte ver kon gaan. Daan Denie speelde volgens hem geen leidende rol. Mohamed Koudache bekeek de zaak volgens de psycholoog in de eerste plaats rationeel: hij was bang naar Frankrijk uitgeleverd te worden waar hem nog een jarenlange gevangenisstraf wachtte.

Jan Brouwers en Daan Denie worden afgevoerd na de bevrijdingsactie. Foto: privéarchief Willem Christiaanse
Voedsel en medicamenten

Zondagmorgen, tien over half negen. De kerkdeur ging even open en de 49-jarige invalide Riet Pannekoek liep de trap op. Zij was de eerste die door het viertal werd vrijgelaten, als gebaar van goede wil. Hun eisen: nieuwe batterijen voor de portofoon, medicijnen, voedsel en melk voor de kinderen. Ook wilde de gijzelaars dat een toen bekende linkse activist, de leider van de Rode Jeugd Lucien van Hoesel, als trait d’union zou fungeren. Hij moest eten brengen en zou boodschappen gaan overbrengen. Van Hoesels Rode Jeugd sympathiseerde met de Duitse Rote Armee Fraktion, en hij werd zelf verdacht van betrokkenheid bij aanslagen op de burgemeester en de hoofdcommissaris van politie in Eindhoven. Van Hoesel werd in 1972 veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens wapenbezit en het in huis hebben van explosieven. Hij zat op het moment van de gijzeling zijn laatste maanden uit.

Nuri omschreef Van Hoesel in een briefje aan de onderhandelaars als ‘een vriend’. Brouwers stelde in een ander briefje dat Van Hoesel ‘de enigste’ zou zijn die ze accepteerden. Nuri, Brouwers en Van Hoesel kenden elkaar van de afdeling. Van Hoesel ging op het verzoek in uit humanitaire overwegingen, zo liet hij het onderhandelingsteam weten. Hij wilde zich op geen enkele manier verbinden aan de gijzelingsactie. Hij zag er helemaal niets in.

Om half twaalf zondagmorgen ging Van Hoesel de kerkzaal binnen met voedsel en medicamenten. Het was de eerste keer dat er eten binnen werd gebracht, de gegijzelden én gijzelnemers waren uitgehongerd. Na Van Hoesels bezoek werden de 9-jarige Joke Pannekoek en de 73-jarige heer De Boer vrijgelaten.

Vrijheid of de dood

Die zondagmiddag liepen de emoties hoog op. Om hun eisen kracht bij te zetten, schoten Daan Denie en Jan Brouwers in het plafond en schreeuwden in de portofoon. Toen Lucien van Hoesel terugkwam van een tweede bezoek aan de kerkzaal had hij een noodkreet bij zich van pater De Bot. Hij schreef dat de twee vrouwen en drie overgebleven kinderen de wanhoop nabij waren. Het was voor de andere mannelijke gegijzelden bijna niet om aan te zien. Zijn dringende verzoek aan de onderhandelaars: ga in op de eisen van de gijzelnemers en laat Tamimah zonder verdere voorwaarden naar de kerkzaal komen.

Maar het crisisteam besliste anders: Tamimah mocht alleen in het uiterste geval naar de kerk, ze vreesden dat de hereniging met Nuri de gijzelnemers nieuwe kracht zouden geven. Wel kwam er toestemming om via de portofoon met elkaar te spreken. Tamimah wilde weten wat de eisen waren.
Nuri: ‘We willen jou hier in de kerk, dan laten we de vrouwen en kinderen vrij. We willen een vliegtuig en een vrijgeleide. De vrijheid of de dood, geen discussie.’

De gegijzelden op bezoek bij koningin Juliana. Vierde van links met bloemetjesjurk: Suze Korssen, met naast haar dochter José en op de knieën dochter Ankie. Zevende
van links, op de trap met snor: bewaarder Douwe Efdee. Verder knielend op de grond Joke Pannekoek en naast haar Godfried Klerkx; helemaal rechts pater Anton de Bot. Foto: privéarchief Willem Christiaanse
Dat is niet eerlijk

De 12-jarige José Korssen, dochter van een koorlid, zat te huilen. Hoe kon het nou dat haar vriendin Joke Pannekoek al was vrijgelaten en zij niet? Daan Denie liep op haar af. ‘Wat is er?’ vroeg hij.

‘Je had beloofd dat ik vrij zou komen,’ zei Joke. ‘En nu zit ik hier nog steeds. Dat is niet eerlijk. Van mijn vader en moeder heb ik geleerd dat als je iets belooft je het dan ook moet doen.’

Moeder Suze Korssen zag hoe Denie zich na het korte gesprekje terugtrok in een hoekje en in tranen uitbarstte. ‘Zo’n kerel, zo’n hartje,’ zegt ze terugkijkend. ‘Maar hij heeft er wel voor gezorgd dat mijn twee dochters die zondag nog mochten vertrekken.’

Om tien over elf ’s avonds mochten José en Ankie naar buiten. Daan Denie liep naar het altaar, waar net als elke week bloemen stonden die een van de gevangenen na de mis gewoontegetrouw als bedankje aan een van de koorleden mee naar huis gaf. Deze keer gaf Denie het bosje aan Ankie.

Plat praten

Het Torentje, maandag 28 oktober 1974. Aan het hoofd van de tafel zat premier Joop den Uyl, naast hem minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel en Gaius de Gaay Fortman van Binnenlandse Zaken. Verder aan tafel: commissaris van de Koningin Warmold van der Feltz, hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Andries Kuipers en onderhandelaar en psychiater Dick Mulder. Doel van de onderhandelingen met de kapers: volledige capitulatie. Daar was iedereen aan tafel het over eens, zo blijkt uit het tot nu toe vertrouwelijke gespreksverslag. Hiervoor waren volgens de aanwezigen onderhandelaars nodig ‘die langdurig en op de juiste toon’ op de daders inpraatten, en dan met name op Nuri.

Die strategie – geweld mijden, zo lang mogelijk praten – kon op volle instemming rekenen van premier Den Uyl: ‘De daders moeten via eindeloze telefoongesprekken tot overgave worden gebracht. Plat praten en pas in het uiterste geval Tamimah naar de zaal brengen.’

De premier stelde voor om, mocht het toch tot een bestorming komen, de vergadering nog een keer bijeen te roepen. Hij bleef een man van het brede overleg, ook in extreme crisissituaties. Maar hij en Van Agt kwamen, niet voor het eerst en zeker niet voor het laatst in hun carrière, tegenover elkaar te staan.

‘Hier is sprake van een gevangenisrel,’ zei de minister van Justitie zuinigjes, ‘en daarvoor zijn de verantwoordelijkheden duidelijk afgebakend.’
Den Uyl bond in, de paaltjes waren geslagen. Van Agt was de eerstverantwoordelijke man.

De Bijzondere Bijstands Eenheid op bezoek bij koningin Juliana. Op de tweede rij, vijfde van links in burger mét lintje Willem Christiaanse. Foto: privéarchief Willem Christiaanse
Een schot in zijn been

In de kerkzaal kwam het die maandag tot een nieuw dieptepunt. Nuri eiste keer op keer dat zijn kompaan Tamimah zich bij hen mocht voegen. Iets waar het crisisteam – conform de afspraken – niet op reageerde, of tegeneisen aan stelde, in elk geval tijd bleef rekken. En daarmee speelde het hoog spel.
Tegen drie uur ’s middags was het geduld van Nuri en Brouwers op. Ze eisten een gesprek met Tamimah in persoon en wel binnen een half uur.
‘Als hij niet komt, schieten we pater De Bot dood,’ riep Brouwers door de portofoon.

Daan Denie was het er niet mee eens, vertelde hij achteraf aan zijn ondervragers. ‘Ze wilden een daad stellen, maar ik vond dat er geen onschuldige mensen mochten worden neergeschoten. Ik stelde voor een van de gegijzelden een schampschot te geven, ik was bereid dat zelf te doen. Maar ze wilden zélf de trekker overhalen. Ze waren beiden erg agressief. Dat kwam volgens mij door slaapgebrek, sinds het begin van de gijzeling hadden ze nog niet geslapen.’

Na de woordenwisseling met Denie, die zich afspeelde in de zijruimte waar de gymtoestellen stonden opgeslagen, richtte Brouwers zich tot de groep gegijzelden.

‘Een van jullie zal worden neergeschoten,’ zei hij.
Denie zei meteen daarop: ‘Niet doodgeschoten, de eerste krijgt een schot in zijn been. De tweede krijgt een schot in zijn schouder.’
Brouwers: ‘En de derde wordt doodgeschoten.’
Toen richtte hij zich tot pater De Bot: ‘En jullie mogen onderling beslissen wie de eerste zal zijn.’

Om tien over drie meldde pater De Bot zich via de portofoon, die hij even mocht gebruiken. Hij vertelde het crisisteam dat onder de gegijzelden grote paniek was uitgebroken, dat hij zichzelf als eerste kandidaat had gemeld voor een mogelijke executie en dat hij zich daar rustig bij voelde.

De twee oudste koorleden, de 64-jarige Leo Luiten en de 66-jarige E. Kortekaas, zaten in de sacristie, het kleine kamertje naast het altaar. Ze deelden de piepkleine ruimte met de overgebleven vrouwen Suze Korssen en Jo Klerkx en het enige kind dat nog altijd niet was vrijgelaten: de 11-jarige Godfried Klerkx. Het kamertje had een deur die het merendeel van de tijd dicht was, hier waren de meest kwetsbare gegijzelden in elk geval onder elkaar.

Maar iets na drieën zwaaide de deur open.

‘Meekomen,’ beval Jan Brouwers en wees naar Luiten en Kortekaas. De mannen stonden op en liepen mee. Ze zagen hoe de andere gegijzelden op een rij waren gezet met hun gezicht naar de muur. Op een stoel aan een tafeltje zat pater De Bot. Tegen de tafelrand leunde be-waarder Nol Kloosterman, die zich als tweede kandidaat had gemeld.

De vrouwen waren achtergebleven in de sacristie.
‘We zaten daar te bidden tot de stukken er vanaf vlogen,’ zegt Suze Korssen terugkijkend. ‘De deur was niet op slot, maar wel dicht. We huilden, we plasten in onze broek van angst.’

Om vijf voor half vier meldde Tamimah zich aan de portofoon. Hij en Nuri spraken tien minuten met elkaar, daarna leek de laatste een stuk rustiger. De spanning leek voor even voorbij. De mannen hoefden niet langer tegen de muur te staan, bewaarder Kloosterman en pater De Bot mochten zich weer bij hen voegen, de vrouwen kwamen na verloop van tijd voorzichtig uit de sacristie.

Een zware tegenvaller

De twee Palestijnen voerden in de loop van die maandagmiddag via de portofoon en via de inmiddels geïnstalleerde veldtelefoon een hele reeks gesprekken. Van het gesprek dat ze om half acht ’s avonds voerden, is een verslag bewaard gebleven.

Wat bleek? Tamimah steunde de gijzeling op geen enkele manier, een zware tegenvaller voor Nuri.

‘Ik hou er niet van om deze weg te nemen,’ zei Tamimah. En: ‘Onze opdracht was om geen bloed te vergieten.’ Hij zag er niets in zijn lot als Palestijns revolutionair te verbinden aan dat van twee Nederlandse criminelen en een Algerijnse straatrover. ‘Ik wil mijn leven verliezen voor mijn vaderland, hier kan ik niet achter staan.’ Pas als er steun zou komen van zijn eigen organisatie wilde Tamimah meedoen aan de gijzelingsactie, maar hij betwijfelde sterk of die er kwam.

Bij de onderhandelaars waren ze opgelucht over deze onverwachte wending. De opstelling van Tamimah, die tijdens de vliegtuigkaping in januari juist de leiding had gehad, zou voor verwarring zorgen, zo was de inschatting, en dus tot verdere vertraging leiden. ‘We zijn nu in de fase aanbeland van “het ontmoedigend onderhandelen”,’ staat te lezen in het logboek van het crisisteam. ‘Alertheid is nu geboden, we zitten nu in de fase waarin fouten gemaakt kunnen worden.’

Flinke vrijpartij

Maandagavond iets na acht uur ging G., de ex-vrouw van Daan Denie, de kerkzaal binnen. Zij zou, zo hoopten de onderhandelaars, op Denie inpraten om zo de tegenstellingen tussen de gijzelnemers verder aan te wakkeren. Maar van een serieus gesprek was niet echt sprake. De gegijzelden zagen hoe het tweetal zich terugtrok in de ruimte naast de deur, waar de gymtoestellen stonden en waar de vier gijzelnemers gesprekken voerden. Deze keer ge-beurde er wat anders. Al snel hoorden de mensen in de kerkzaal geluiden die duidden op een flinke vrijpartij. ‘Ik stond er vlakbij, en het was niet te missen,’ herinnert bewaarder Efdee zich. ‘De andere kapers deden net of ze het niet hoorden,’ zegt Suze Korssen. ‘Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Hoe was het mogelijk! Tijdens een gijzeling de liefde bedrijven!’

Geef maar aan José

Bij Nuri gloorde hoop toen hij dinsdagochtend via een Arabische zender hoorde dat de Palestijnse Jeugdorganisatie waartoe hij behoorde wel degelijk zijn steun uitsprak voor de gijzelingsactie. Maar Tamimah bleef bij zijn mening dat ‘gewone misdadigers’ niet bij de actie moesten worden betrokken.
Tamimah wilde dan wel niet meewerken, hij probeerde wel op zijn manier een uitweg voor Nuri te creëren . Met het crisisteam probeerde hij tot overeenstemming te komen. Als de actie werd opgegeven, zouden hij en Nuri dan niet samen hun resterende jaren mogen uitzitten? En Nuri zou geen extra straf mogen krijgen voor de gijzeling. Bij de onderhandelaars werden de voorstellen niet bij voorbaat afgewezen. Maar het liep op niets uit, Nuri wilde van geen wijken weten.

Brouwers en Nuri realiseerden zich dat ze het verder zonder Tamimah moesten doen. En dus formuleerden ze op dinsdagavond om half zeven hun definitieve pakket eisen: ze wilden een vliegtuig op Schiphol en een bus die ze zou komen halen. ‘De bus moet met de achterdeur geopend zo geparkeerd zijn op de luchtplaats dat wij zo in kunnen stappen en niet de lange gang door hoeven.’ Waarnaar de vlucht zou gaan? Wie van de gijzelaars mee moesten naar Schiphol? Omdat er niet echt een plan was en niemand buiten de gevangenis de vier mannen bijstond, leek het bij voorbaat een hopeloze missie.

Ook Nuri en Brouwers leken na de aanvankelijke bravoure te berusten in hun lot. Op die laatste dinsdagavond zat Brouwers aan een tafeltje te praten met Suze en Jan Korssen. Ze waren alledrie Brabanders, dat schepte een band. Tijdens het gesprek maakte Jan het kettinkje om zijn nek los waaraan een klein gouden medaillon van zijn sterrenbeeld Leeuw hing. ‘Geef die maar aan José,’ zei hij. ‘Ik overleef het hier toch niet.’

Klauwen in de hoogte

Woensdag 31 oktober, vier uur in de ochtend. Tien zwaar bewapende mariniers van de Bijzondere Bijstands Eenheid stonden achter elkaar in het halletje dat toegang verschafte tot de kapel. Dit was de allereerste keer sinds de oprichting in 1972 dat de eenheid in actie kwam. Lang hadden ze gedacht dat het crisisteam een geweldloze oplossing zou uitonderhandelen, maar Dries van Agt had nu toch het groene licht gegeven voor een interventie. Helemaal vooraan stond de 28-jarige Willem Christiaanse met een thermische lans om de deur te openen. Hij was de enige niet-marinier in het gezelschap, in het dagelijks leven was hij adjunct-directeur van de enige producent van thermische lansen in Nederland, Van Kooten Veerbeek in Rotterdam.
Bewaker Douwe Efdee zat achter in de kerk bij een tafeltje te praten met de heer en mevrouw Korssen en met Denie en Brouwers. Opeens zag hij over de schouder van de twee gijzelnemers heen een streep licht onder de deur, waarna die openzwaaide en lichtfakkels naar binnen werden gegooid. En toen ging het snel. Gemaskerde mannen stormden met Uzi’s in de aanslag en onder veel geschreeuw naar binnen. Tegelijkertijd loeiden sirenes en werden boven hen de ramen van de kerk ingeslagen. Op een geluidsopname die werd gemaakt met op de allerlaatste dag geplaatste verborgen BVD-apparatuur was te horen hoe een van de mariniers ‘klauwen in de hoogte, klauwen in de hoogte’ riep en ‘ga liggen, ga liggen’.

Bewaker Efdee nam Suze Korssen en Jo Klerkx als in een reflex mee de sacristie in, waarbij hij een Mariabuste meenam in zijn val. Ook de anderen – gegijzelden en gijzelnemers – probeerden in een reflex hun toevlucht te zoeken in de sacristie, waar het binnen een paar seconden een kluwen van mensen was.

Jan Brouwers zocht dekking achter koorlid Piet Klerkx die tot de inval lag te slapen. ‘Hij gebruikte mij als scherm,’ zei Klerkx later tegen zijn ondervragers. ‘Jan hield het pistool gericht naar de ramen of de deur. Ik hoorde dat hij riep: “Nuri, Nuri.” Of hij geschoten heeft, weet ik niet.’ Later bleek dat Brouwers wel had proberen te schieten. De technische recherche vond na de bevrijdingsactie een pistool waarin een kogel dwars zat in de kamer; op het moment suprême had het – gelukkig – dienst geweigerd.

Daan Denie had al snel in de gaten dat verzet zinloos was, stak zijn handen omhoog en gaf zich over. Mohammed Koudache probeerde zich in de kast tegen de achterwand te verbergen. Een marinier trapte de deur in en richtte zijn Uzi, Koudache werd door angst bevangen, plaste in zijn broek en toen liet ook hij zich overmeesteren. Adnan Nuri lag op het moment van de bevrijdingsactie te slapen en kon eenvoudig worden gearresteerd. De actie was binnen een paar minuten voorbij.

Toen Suze Korssen, ondersteund door een marinier, uit de sacristie kwam en naar de opengebrande deur liep, zag ze midden in de kerkzaal Brouwers, Denie, Nuri en Koudache op de grond liggen, spiernaakt, geboeid, met hun gezicht naar beneden. ‘Zij zeiden niks, wij ook niet.’

De vaardige pottenbakker

Op 6 november arresteerde de politie broeder Mattheus. ‘Ik heb in deze zaak geen hand- of spandiensten geleverd,’ zei hij aanvankelijk, maar hij kwam tot inkeer en legde twee uur lang een volledige bekentenis af. Hij gaf toe dat hij het was geweest die de wapens had geleverd, maar zei dat Brouwers uitdrukkelijk had beloofd dat hij nooit iemand zou neerschieten. De wapens had hij binnengebracht, maar munitie had hij niet bij zich. Dat had hij ook niet gewild. Hij ging er vanuit dat de jongens de wapens zouden gebruiken om te dreigen om zo de sleutel te ontfutselen en naar buiten te komen. ‘Ik zat in hun ban, ik kon er niet uit,’ zei Mattheus later tegen de rechters. Zijn advocaat: ‘Hij was verslaafd aan goed doen.’ Mattheus werd onderzocht door een psychiater die hem nadien omschreef als een ‘ijdele, eerzuchtige en eigenwijze man’. Broeder Mattheus werd veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenisstraf, waarna hij terugkeerde naar het klooster. Hij overleed in 2012.

De affaire rond broeder Mattheus leidde na de gijzeling tot veel rumoer in de media. Vooral omdat Mattheus en Dries van Agt elkaar bleken te kennen. Mattheus’ broer Harry was een prominent Kamerlid van de Katholieke Volkspartij en een kennis van Van Agt. De minister van Justitie had op zijn aanraden tijdens de zomervakantie van 1972 met zijn gezin een bezoek gebracht aan het klooster in Oosterwijk en had toen een aardewerk servies gekocht.

In september 1972 kreeg Van Agt een telefoontje. Mattheus had een hoogoplopend conflict gekregen met de gevangenisdirectie in Breda. Ze verdachten hem van het binnensmokkelen van verboden waar en zijn pasje werd ingenomen. Hij nam contact op met Van Agt om zijn nood te klagen.
‘Ik had geen flauw vermoeden wat er aan de hand was,’ zei Van Agt in 2002 in een door documentairemaker Geert Jan Lassche ge-maakte reconstructie van de gijzeling die door TweeVandaag werd uitgezonden. ‘Hij is toen inderdaad bij me op bezoek geweest. Dat was uitzonderlijk, gebeurde alleen omdat hij de broer van een bevriend Kamerlid was. Anders zou hij nooit zijn binnengekomen.’

Van Agt liet nader onderzoek doen en ondernam verder naar eigen zeggen geen actie. Maar enige tijd later kwam er wél een telefoontje van een topambtenaar van Justitie. Of de broeder een tweede kans kon krijgen. Die kreeg hij, omdat de verdachtmakingen tegen hem destijds niet hard gemaakt konden worden.

Van Agt laat per brief weten dat hij ‘geen enkele goesting’ heeft op de gijzelingsaffaire terug te kijken. Wel bevestigt hij dat hij destijds ‘ten bate van het Benedictijnenklooster’ een servies kocht bij de ‘vaardige pottenbakker’ Mattheus. ‘Dat servies hebben we nog.’

Nooit meer iets vernomen

Jan Brouwers bleef ook na de mislukte gijzeling strijdbaar. Hij startte een correspondentie met de Rode Hulp, de opvolger van de Rode Jeugd, en vroeg om hun hulp in de strijd tegen het systeem. Op een van de briefkaarten stond een zelfgetekende gebalde vuist. Brouwers, die nooit van enig politieke bewustzijn had blijkgegeven, ontpopte zich tot linkse radicaal. Hij startte verschillende honger- en dorststakingen om eerder vrij te komen. In januari 1980 kreeg hij inderdaad gratie, anderhalf jaar voor zijn reguliere voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Ook Daan Denie liep al snel weer vrij rond. Hij belandde in de Mesdagkliniek, waar hij regelmatig onbegeleid verlof kreeg. Tijdens een van die verloven veroorzaakte hij een auto-ongeluk, waarna hij door de politie – zonder begeleiding – op de trein terug naar Groningen werd gezet. Denie was vervolgens een paar dagen zoek. Tijdens een ander verlof pleegde hij met een kompaan een overval, waarna hij weer werd opgepakt. Denie overleed in 2008.

Adnan Nuri en Sami Tamimah waren het snelst op vrije voeten. Op 22 november 1975 kaapte een Palestijns commando een vliegtuig. Ze landden op het vliegveld van Tunis en eisten de vrijlating van dertien medestrijders, waaronder het tweetal dat in Nederland vastzat. Ter onderstreping van hun eisen schoten ze een Duitse zakenman dood. Premier Den Uyl liet de Tweede Kamer weten dat ‘met afschuw’ aan de mogelijkheid was gedacht de twee te laten gaan, maar dat daartoe toch werd besloten, in het belang van de passagiers en bemanning van het gekaapte vliegtuig. Van Tamimah en Nuri is verder nooit meer iets vernomen. Ook naspeuringen voor dit verhaal leverden niets op.

Gewoon weer zingen

Hoe verging het de gegijzelden? Op 4 november, drie dagen na de gijzeling, werden ze door koningin Juliana ontvangen op Huis ten Bosch. Daarna volgde een groot zwijgen. Bewaarder Douwe Efdee had van zijn werkgever te horen gekregen dat hij ‘even flink mocht uitblazen’, maar al na een week werd hij gebeld met de vraag waar hij nou bleef. Ook de andere gegijzelden pakten al snel de draad op. Van enige nazorg of psychische begeleiding was geen sprake. Daar had nog nooit iemand van gehoord.

Na een paar maanden kreeg de een na de ander last van nachtmerries, angsten en huilbuien. ‘Het is alleen Hare Majesteit die zich in de eerste dagen over ons heeft bekommerd, hetgeen nog een warme troost was,’ schreef voorzitter van het koor Ton van Nunspeet in april 1975 aan Douwe Efdee. ‘Doch verder niets. Geen enkel blijk van belangstelling of medeleven van regering of gemeente hebben wij ondervonden, zodat alle problemen door ons zelf dienden te worden opgelost.’

Brandpunt besteedde met Kerstmis 1975 aandacht aan de vergeten gijzelaars, waarna in maart 1976 (anderhalf jaar na de gebeurtenissen) door het maatschappelijk werk in Den Haag voor de eerste keer een bijeenkomst werd georganiseerd voor de slachtoffers. Weer een jaar later begon de universiteit Leiden onder leiding van de vermaarde hoogleraar psychiatrie Jan Bastiaans een onderzoek naar de gevolgen van gijzelingen. Niet alleen de gegijzelden van de Molukse kapingen, maar ook die uit Scheveningen deden daaraan mee.

De koorleden besloten aanvankelijk gewoon weer te gaan zingen. Al met Kerstmis 1974 stonden ze weer op het podium. Jan Brouwers en Mohamed Kadouche – die op dat moment ook in Scheveningen zaten – was de toegang tot de mis ontzegd, dat wel. De toenmalige bisschop Simonis leidde de dienst. ‘Er moet een streep onder gezet worden,’ zei voorzitter Ton van Nunspeet na afloop dapper tegen een verslaggever van De Telegraaf.

Maar de traumatische ervaringen eisten hun tol en al snel kwam de klad er in. Het ene na het andere koorlid zegde op.

In 1979 was Ut Captivi Guadeant een zachte dood gestorven.

Voor dit verhaal werd geput uit krantenarchieven, uit openbare en gesloten dossiers bij het Nationaal Archief, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Haags gemeentearchief en uit het boek ‘Kanalen graven’ van Jan Glastra van Loon.

Gesprekken werden gevoerd met Suze, Ankie en Jose Korssen, Douwe Efdee, Willem Christiaanse en Tineke B.

Verder dank aan hoogleraar International Relations & Global Governance Beatrice de Graaf die met het idee kwam, documentairemaker Geert Jan Lassche die collegiaal toegang verschafte tot zijn materiaal, journalist Hendrik Jan Korterink en internetexpert Erik Hennekam voor hun hulp en adviezen.