Een nieuwe Poëziepodcast van VN, SLAA en Splendor, door Daan Doesborgh. Over dichters, hun gedichten, en de wereld waar ze die vandaan halen. Deze maand: Peter Verhelst, extra lang want extra interessant. Over je eigen wereld scheppen.
Vanwege de Summer Academy van Splendor, een stoomcursus muziek en alles wat er tegenwoordig bij komt kijken om als muzikant te werken, zijn alle ruimtes stijf volgeboekt, van de kelder tot de zolder. Mijn beschermengelen van de SLAA helpen me uit de brand, en zodoende sta ik op een zonnige maandag voor de Tolhuistuin (het paviljoen, niet de tuin) op Peter Verhelst te wachten, die een paar minuten later zichtbaar verward door de kenmerkende chaos van Amsterdam Noord aan komt lopen.
In de wat luidruchtige Grote Zaal van wat behalve Tolhuistuin ook wel Paradiso Noord heet, hebben we een gesprek. Deuren op de gang piepen open en klappen dicht, rolkoffers, pratende passanten en lossende vrachtwagens doen me meer dan eens naar het veilige stille Splendor verlangen (als er tenminste geen graafmachine tegen de gevel beukt). Maar het zit ons gesprek niet in de weg, sterker nog, deze maand presenteer ik u een dubbelaflevering van de Poëziepodcast. Als Peter Verhelst aan het woord is volgt de ene gedachte zo mooi uit de volgende dat ik er nauwelijks iets uit durf te halen, en machteloos zie hoe de toch al fikse aflevering uitdijt, naar 25 minuten, naar een half uur, naar 40 minuten. Twee keer een hele aflevering, maar het gesprek is het waard. Bijna drie kwartier lang een nerdgasm voor poëzienerds, althans, voor deze poëzienerd dan toch.
Het was gewoonweg zonde om van de 40 minuten die ik na een eerste ronde monteren nog over had, de helft weg te gooien.
We beginnen ons gesprek met de Noorse dichter Nils Christian Moe-Repstad. Peter: ‘Hij heet gewoon Nils, ik weet niet waar die Christian ineens vandaan komt.’ Bij de ten onrechte wat onbekende uitgeverij Azul Press verscheen dit jaar de Nederlandse vertaling van Moe-Repstads bundel 19 forgiftninger, oftewel 19 vergiftigingen. De vertaling is van Liesbeth Huijer en Peter leest de dertiende vergiftiging. ‘De andere duren ruim een kwartier, dus we doen een korte.’
13e vergiftiging
De oude staat is de nieuwe staat, met witte tafelkleden
op de tafels en pinautomaten bij de hoeren
eerst de nachten in Oekraïne, dan de dagen op de Caribische eilanden
waar geld door kinderpartijen wordt gezeefd
zoals walvissen tonnen krill opslokken
en water door de baleinen zeven
de wetten zijn Caribisch, ze produceren dunne lijnen
in het zand en verdwijnen
‘kun je een betrekking voor me regelen in Sint Petersburg?’
vraagt Tsjechov
daar praten ze over de uitroeiing van de bossen
en duelleren ze om bastaardkinderen en getrouwde vrouwen
het is warm en groen in de parken
vanaf het Moskovski-station gaan de treinen zo ver naar het noordoosten
dat men zich het oproer en de afslachting herinnert
betonnen ruïnes en de houten paleizen aan de zwarte zee
de walvissen vullen hun longen met lucht
die plasma wordt in de diepte
de lijnen van de adel zijn recht, maar de adel is politiek
en heeft walvislongen
zo diep in de systemen dat het juist wordt
om te duelleren over de zuiverheid van de bastaardeconomie
de plasmatische rechtszaken en gifmoorden
met nummers in het periodieke systeem
ze zijn onmenselijk in de oostelijke republieken
in het fossiele en in alle noordelijke zeeën
‘ze houden zoveel van hun vaders dat mijn hersenen verweken
en ik verkoop de methaangasreserves van mijn lichaam’*
en de duellen?
te steil op de trappen in Odessa
te open op de vlaktes op de Balkan
te warm in Sint Petersburg, Saint Tropez
het is de gasprinses, plasma en paradijs
het is protest, vlag en vorst
dictators via patrijspoorten naar binnen
* Na een verwonding in een theater in Moskou op 26 oktober 2002 zijn de processen van het lichaam in een trage modus geraakt. Hierdoor ontstaat een ophoping van methaangas die veel hoger is dan normaal.
Nils Christian Moe-Repstad, vertaling Liesbeth Huijer. Uit: 19 vergiftigingen. Uitgeverij Azul Press, Maastricht / Amsterdam 2017.
Op slinkse wijze verweeft Moe Repstad beelden uit de diepzee met beelden uit de politieke actualiteit en uit Rusland, tot de verwijzingen, overeenkomsten en doodlopende metaforen je gaan duizelen. En dan aan het eind die voetnoot. Want we moeten niet denken dat het gedicht met het woord ‘binnen’ eindigt, al leest Peter de voetnoot niet voor. Dat is uit praktische overweging: hoe lees je überhaupt een voetnoot voor? Wat volgt is een gesprek tussen twee hartgrondige voetnootlovers over de zaligheid van verwijzingen in poëzie en proza. Wat volgens ons de essentiële functie van deze voetnoot is, welke dramatische betekenisverandering hij toevoegt, zal ik hier niet verklappen.
Het meest gehate boek van de afgelopen tien jaar
Het doen me denken, maar mijn eigen monologen overleven de montage niet, over voetnoten gesproken, aan de roman Jonathan Strange & Mr. Norrell, een fantasyroman van Susanna Clarke waarin driftig met voetnoten gestrooid wordt. Er is één voetnoot die zo’n lange terzijde maakt dat het eigenlijke verhaal van de pagina’s verdwijnt. De voetnoot neemt brutaal het boek over en je krijgt eerst een bladzijde of vijf vol voetnoot voor het verhaal weer verder kan gaan. Of Peter zich ook wel eens zo te buiten is gegaan aan de voetnoot?
Peter begint over Zwerm, zijn extreem lijvige roman (666 pagina’s) die uitkwam in 2005. Hij noemt het ‘misschien wel het meest gehate boek van de afgelopen tien jaar’. Ik vond Zwerm prachtig, maar Peter impliceert dat ik de enige ben die het heeft gekocht. Zwerm, met zijn ondoorgrondelijkheid en zijn megalomane omvang, was ‘een fase’, maar de vader valt zijn kind niet helemáál af, want met genoegen vertelt Verhelst dan toch dat de aantrekkingskracht van een voetnoot is dat je ermee kan impliceren dat iets buiten het eigenlijke boek ligt. In het geval van Zwerm is dat het dagelijks aanwezige geweld in de samenleving. De eigenlijke kern van het boek, maar hij ligt erbuiten: in de voetnoten.
Ik merk dat ik het risico loop teveel in een Verhelst-adept te veranderen, en te weinig in een interviewer. Ik wil nóg meer verbanden leggen, met de functie van randversiering in middeleeuwse handschriften, met Bob Dylans album Self Portrait, al mijn stokpaardjes eigenlijk, maar ik hou het bij een pompeuze vergelijking tussen Zwerm, Claus’ Het verdriet van België en Mulisch’ De ontdekking van de hemel. Allemaal dikke boeken, maar er is meer: Peter looft het vermogen van Hugo Claus om een eigen wereld te scheppen, gedicteerd door eigen regels, en die dan aan zijn publiek voor te leggen. Zo wil hij zelf ook schrijven. Een goed moment om dan ook naar zijn eigen werk te luisteren. Het gedicht dat hij voordraagt is de eerste van een serie lamento’s, een genre waar er volgens Peter ‘veel meer van zouden moeten zijn’.
Lamento 1
Nu de avond, die ene avond toen het licht zo dun,
zo zou vanaf nu de avond zijn en dit het meer waar wij ooit,
de houten ponton waar jij nu over het water uitkijkend
naar een neerstrijkende vogel, altijd de laatste kraanvogel die een steen
in het water, het laatste zonlicht, een zilveren mes dun gewreven op de berg,
hoe je over je schouder over het water op de houten ponton, het meer
waar de kraanvogel aan komt zeilen, het opspattende water,
de ponton waar je in het avondlicht over je schouder van me
weg kijkt waar ik naar de kraanvogel wees, toen dachten we nog,
toen hoorden we water opspatten en tegelijk keken we, de ruk van je haren,
je hoofd van me weg, alsof je uit je ene hand een glas liet vallen,
de andere hand op mijn schouder, even nog
aan het meer, toen het water als oud zilver, toen je jurk op de houten ponton,
waarna we voor elkaar stonden en jij over je schouder bleef kijken,
nauwelijks van de lucht te onderscheiden, van het zwart van het water weldra,
stonden we voor elkaar, bijna tegen elkaar aan, nog even en we zouden,
nog even je hand op mijn schouder, de zon in de bergen uitgelopen, hoe we
op de rand van de ponton, het donker, helemaal van het zwart van het water
tot ook het water en de bergen, tot je jezelf van me weg keek, van de wereld
weg, tot ook het denken aan het meer en het water en de bergen, tot wij
niet langer, tot ook het denken aan ons niet langer, traag over de ponton
stroomt het water, de jurk, de ponton een ponton van zout in het water.
Peter Verhelst, uit: Zoo van het denken. Prometheus, Amsterdam 2011.
Wie dit gedicht hoort en een beetje thuis is in de canon van de Nederlandse poëzie denkt maar aan één ding: het gelijknamige gedicht ‘Lamento’ van Remco Campert. Dezelfde opeenvolging van zinnen die net niet af zijn, maar toch volkomen duidelijk. Die steeds herhaalde, weemoedig gefrustreerde uitdrukking van gemis. Het is geen toeval: Peter was enorm gegrepen door Camperts voordracht van ‘Lamento’ tijdens een tournee van Behoud de begeerte in 2008 en schreef diezelfde avond nog dit antwoord. Uiteindelijk is dat toch ook waar elke kunstenaar op hoopt, stelt hij, dat er een antwoord komt.
P.S. Vanaf deze maand start ik met een spannend project: De Poëziepodcast Live. Voor een betere naam hou ik me aanbevolen, maar wat het inhoudt is dat ik op 16 september aanstaande op de Nacht van de Poëzie aanwezig ben om vijf dichters kort te interviewen. Onder andere Carmien Michels, Bart Moeyaert en Abdelkader Benali zullen daar aanschuiven. Daar kunt u bij zijn, er zijn nog kaarten, maar de interviews worden ook integraal gepubliceerd als extra afleveringen van de Poëziepodcast, via alle gebruikelijke kanalen. Bij wijze van aftrap volgt er over twee weken, op maandag 11 september, een opname van een gesprek dat ik op 17 januari in Splendor had met Simon Mulder, met publiek erbij zodat u vast aan het geluid van applaus in deze podcast kunt wennen. Twee weken later komt weer de gewone, lange aflevering, en daarna de eerste live-opname van de Nacht van de Poëzie. Dubbel zoveel Poëziepodcast, voor dezelfde prijs!