Een nieuwe Poëziepodcast van VN, SLAA en Splendor, door Daan Doesborgh. Over dichters, hun gedichten, en de wereld waar ze die vandaan halen. Deze maand: Martijn den Ouden over de valkuilen én voordelen van lyrisch schrijven.

Halverwege een zin over de functionele rol van opmaak in zijn gedicht valt Martijn den Ouden ineens stil. Er klinkt een luid geschraap. Een graafmachine doet iets voor het raam, de muur uitbreken, lijkt het wel. Zover komt het gelukkig niet, en de opnames kunnen doorgaan. Ik heb het erin gelaten, anders vraagt iedereen zich toch maar af wat dat graafmachineachtige gezoem is dat op de achtergrond nog een minuut of vijf aanhoudt.

Het past wel bij de poëzie van Martijn, waarin ook altijd onverwachte gebeurtenissen en ontregeling op de loer liggen. Alleen al de titels van zijn laatste twee bundels zijn intrigerende mysteries: De beloofde dinsdag en Een kogelvrije zomer. Het is excentrieke poëzie, die even goed kan ontroeren als ontregelen, een kwalificatie die denk ik wel verraadt dat we na K. Schippers vorige maand nog even blijven hangen in het fonds van uitgeverij Querido.

We beginnen met een gedicht van Martijns fondsgenoot Bernard Wesseling, dat me al net zo doet huiveren als het lijkschouwersgedicht van Gotfried Benn dat Menno Wigman in aflevering 1 voordroeg, maar dan grappiger.

Innige nietigheid

Ik had een keer jeuk op mijn hoofd.
Door aan mijn kruin te krabben
bleef ik haken met mijn nagel.

Omdat mijn nieuwsgierigheid groter was dan
mijn angst bleef ik pulken, stukje bij beetje
brokkelde mijn schedeldak af. Licht viel in.
Er was geen pijn. Er was geen verbazing over
het ontbreken van pijn. Wel aarzelden mijn vingers
toen ze de zachte binnenkant betastten,
een natte voering.

Voor ik het wist had ik mijn weke delen volledig
gehesen en hield ze in mijn handen.
Boven in mijn hoofd tochtte het
en de rugpijn waar ik vaak last van had
door het vele zitten dat ik dagelijks deed, was verdwenen.

Toen bracht ik het brein tot op ooghoogte
en zag dat het werd ontsierd door een fopbril
met fopneus en fopsnor. Ik nam het feestartikel af
en meteen verscheen een nieuw.

Dit herhaalde zich tot het brein, doordat
de temporale kwab loskwam als een schoenzool,
in klapperend lachen uitbarstte.
Een spottend applaus dat onbepaalde tijd nagalmde.

Ik snokte wakker, zat rechtop in bed,
wreef me in het gezicht alsof ik mijn trekken uitwiste
en beet de gescheurde nagel af terwijl ik
een innige nietigheid voelde.

Bernard Wesseling, uit: & de dag ligt open als een ei in zijn gebroken schaal, Querido 2016

We bespreken de merkwaardige en effectieve combinatie van schutterige nonchalance en plotselinge diepzinnigheid die Bernard Wesseling tot in de finesses beheerst. Het thema van het eigen lichaam, en hoe je daar in een gedicht van alles mee kan laten gebeuren, blijkt niet het enige lijntje te zijn tussen dit gedicht van Bernard en het gedicht dat Martijn van zichzelf heeft meegenomen. Martijn vertelt dat hij op aanraden van Bernard, die dat zelf ook al eens had gedaan, een gedicht schreef waarin hij voor de spiegel staat en zich probeert voor te stellen hoe het zou zijn als hij een vrouw was. Daar kwam het volgende gedicht uit:

buitengewoon vreemd de gedachten over het lichaam die in mij opkwamen toen ik mijzelf uitkleedde voor de spiegel en me voorstelde dat ik geen man meer was maar een vrouw van twintig met een prijzenswaardig lichaam met vormen van veldbloemen en wijnglazen, een mond, vol, dik, en een tong waar uit de poriën honing druipt, ik, nu een zoet beest en schoon, ongenaakbaar en steeds mooier mijn borsten, mijn billen, en jonger het vel over botten, boordevol lijmstof getrokken, rekbare spierpartijen, vlees en vet zoals de lammeren vet hebben, ogen steeds groter en natter, haren langer, voller, meer slag en veerkracht, draait dit lijf een kwartslag, knijpt billen samen, een blik schiet langs de opgetrokken schouder, rond en zacht, veert dit wellustig wezen op en daar veren de jonge uitwassen mee en trillen mee, die o zo gewelddadige vormen waar alle pasgeborenen zich aan laven en bij in slaap vallen en altijd in slaap willen blijven vallen, in een diepe, troostende, zuigende slaap vallen en tuimelen en buitelen, de aangename jeuk in de onderbuik met dat diepe naveltje en het grote, onaangeroerde geheim

vreemd dus, dat nieuwe lichaam en vreemder de afgunst jegens het oudere, meer vertrouwde lijf van een jonge jongen, met harde, puntige hoeken en botten vol kalk, stramme spieren, zwarte, harde haren, stoppels, gekartelde nagels en knoestige tenen, een vieze navel, en vuige, woeste ogen die gulzig verkrachtingen en brandende gebouwen opzuipen en er graag opgerakelde gedachten van vormen, heel graag, zevenenzeventig keer per dag speelt er een verderfelijk strijdtoneel in dat vervuilde oerbrein, en boven alles; dat zwellende vlees tussen de benen dat telkens van grootte verandert en eenmaal vol met bloed moet worden geslagen en mishandeld en wil mishandelen en wil slaan en penetreren, dit grimmig beest met de tekening van een kwaadaardig wezen op de borst, een knalharde schedel waaruit een gewei groeit en krult en het lichaam vangt als klimop

Martijn den Ouden, uit: Een kogelvrije zomer, Querido 2017

Een metamorfose met echo’s van het Hooglied en Die Verwandlung, en, vind ik, een opvallend lyrisch gedicht voor Martijns doen. Maar volgens Martijn is hij wel vaker lyricus, waarna we uitgebreid de valkuilen en voordelen bespreken van je volledig laten gaan in golvende beschrijvingen, wanneer je jezelf in moet dammen en wanneer je dat juist niet moet doen.

SoundCloud

Deze dienst is alleen beschikbaar wanneer alle cookies zijn geaccepteerd

Wijzig cookie voorkeur

Volgende maand ontvang ik de auteur van het Poëzieweekgeschenk 2018: Peter Verhelst. Het vorige Poëzieweekgeschenk, van Jules Deelder, was zo geruchtmakend als een Poëzieweekgeschenk gaat zijn. Hoe gaat Verhelst invulling geven aan deze prestigieuze opdracht? Ik vraag het hem in augustus.