Een dikke pil kun je Oswald Spenglers De ondergang van het avondland uit 1917 gerust noemen, met zo’n 1200 pagina’s. Bewondering voor het intellectuele epos zou zomaar eens afgewisseld kunnen worden met ergernis.

Er is alle aanleiding om lang bij de titel De ondergang van het avondland te verwijlen, maar die ondergang is ons inmiddels zo vertrouwd en ten prooi gevallen aan satire, dat we hem ook van zijn welverdiende rust kunnen laten genieten. Die ondergang (dat iets opkomt, bloeit en vervalt, zoals een plant) zal allemaal wel, veel interessanter is al het andere waarmee Spengler de gebruikelijke geschiedschrijving van Europa en de wereld omploegt.

Alle scholen waar nog Grieks en Latijn wordt geleerd kunnen wat Spengler betreft hun deuren sluiten: ‘Dat wij innerlijk nauw verwant zouden zijn aan de oudheid, omdat we zogenaamd haar leerlingen en nakomelingen en daadwerkelijke aanbidders zijn geweest, is een eerbiedwaardig vooroordeel dat we eindelijk achter ons moeten...