Opnieuw relevant, want:
De gedecimeerde PvdA doet nog steeds volop mee bij de verdeling van bestuursposten, signaleert de Volkskrant. Zo werden dit jaar elf leden van de PvdA tot burgemeester benoemd, evenveel als van de VVD en aanzienlijk meer dan van CDA en D66. Vrij Nederland zocht grondig uit hoe de Haagse banencarrousel werkt, inclusief de burgemeestersbenoemingen.
Het hagelde kritiek op de ‘baantjesjagers’ in Den Haag in de laatste maanden van het tweede kabinet-Rutte: PvdA-staatssecretaris Martijn van Dam die al vóór het einde van zijn termijn overstapte naar de raad van bestuur van de NPO, oud-PvdA-Kamerlid Ahmed Marcouch die burgemeester werd van Arnhem, de net herkozen VVD-parlementariër Pieter Duisenberg die bestuursvoorzitter werd van de VSNU, de liberale minister van Infrastructuur Melanie Schultz van Haegen die zich volgens geruchten warm zou lopen voor een nieuwe functie als topvrouw van Schiphol. Opeens werd ook weer verwezen naar VVD-Kamerlid Bart de Liefde die een jaar eerder plotseling naar Uber vertrok nadat hij het bedrijf in de Kamer uitvoerig had geprezen. Op sociale media en in de lezersrubrieken van de kranten was het oordeel snel geveld: daar had je ze weer, de zakkenvullers, de dames en heren politici die maar aan één ding denken: hun volgende baan.
Ook Thierry Baudet, net aangetreden in de Tweede Kamer als fractievoorzitter van Forum voor Democratie, liet zich niet onbetuigd. ‘Baantjescarrousel draait door’, twitterde zijn partij, gevolgd door een petitie tegen de benoeming van Martijn van Dam. Tijdens het debat over de Regeringsverklaring probeerde Baudet de banencarrousel van de ‘kartelpartijen’ (in het bijzonder die van de VVD) aan de orde te stellen, maar de kersverse VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff stuurde hem behendig het bos in: ‘De heer Baudet zal mij de komende jaren nooit horen over dingen die niet bestaan, dus ook hierover niet’ en, na enig aandringen: ‘Wat je ziet, is dat bestuurders besturen en als ze ergens goed in zijn, komen ze op een andere plek ook terecht. In het eerste van PSV komen ze ook niet van het hockeyveld af rennen.’ In de Kamerzaal werd gelachen.
Thierry Baudet is bepaald niet de eerste die het probleem van de banencarrousel naar voren brengt. In 1966 sprak Hans van Mierlo al op het eerste partijcongres van D66 over ‘het groeiend onbehagen ten aanzien van het vastgeroeste partijbestel’ en ‘de frustrerende dictatuur van het politieke establishment’. In de jaren zeventig en tachtig bond de SP van Jan Marijnissen de strijd aan met de ‘zakkenvullers’ van de oude partijen. In de jaren negentig werd de term ‘kartelpartij’ gemunt door de Leidse politicoloog Peter Mair, die constateerde dat de gevestigde partijen zo verweven waren geraakt met het overheidsapparaat en met elkaar dat ze alleen nog uit leken te zijn op behoud van hun positie en privileges.
Inmiddels is dat idee gemeengoed geworden aan de linker- en rechterkant van het politieke spectrum en tuimelen op internet de verwensingen en verdachtmakingen van boze burgers aan het adres van de Haagse ‘baantjesjagers’ over elkaar heen. De vraag is: hebben ze ook een punt? Hoog tijd om het een keer grondig uit te zoeken. In opdracht van Vrij Nederland en Nieuwsuur deed politicoloog Joost Berkhout van de UvA met zijn medewerkers uitgebreid onderzoek naar de banen van alle Nederlandse Tweede Kamerleden sinds 1945. Waar hebben ze gewerkt vóór hun periode in het parlement, en welke banen kregen ze daarna? Welke patronen zijn daarin te ontdekken? Bestaat de beruchte banencarrousel? En zo ja: hoe werkt die dan?
Banen vooral voor VVD, CDA en PvdA
De vermoedens van de boze burgers, Hans van Mierlo, Jan Marijnissen en Thierry Baudet worden door het onderzoek voor een deel bevestigd: vooral de drie traditionele bestuurderspartijen – CDA, VVD en PvdA – houden inderdaad een banencarrousel in stand. Telkens komen dezelfde gezichten voorbij.
Van de geregistreerde banen van PvdA’ers na het Kamerlidmaatschap bestaat 47 procent uit politieke of bestuurlijke functies, zoals gemeenteraadslid, staatssecretaris, minister, Europarlementariër, gedeputeerde, burgemeester of commissaris van de Koning. Bij het CDA is dat ruim 59 procent en bij de VVD zelfs 67 procent. N.B.: dat is het percentage politieke functies op het totale aantal geregistreerde banen per partij. Het komt dus regelmatig voor dat één persoon een aantal van die functies achtereenvolgens verricht (zie grafiek 1).
Typische voorbeelden: Jetta Kleinsma van de PvdA (achtereenvolgens fractiemedewerker in de Tweede Kamer, gemeenteraadslid en wethouder in Den Haag, staatssecretaris, Kamerlid, weer staatssecretaris en uiteindelijk commissaris van de Koning in Drenthe), Ger Koopmans van het CDA (melkveehouder, lid gemeenteraad en wethouder in Arcen en Velden, lid Provinciale Staten, lid Tweede Kamer, waarnemend burgemeester van Stein, nu gedeputeerde in Limburg) en Charlie Aptroot van de VVD (distributeur van hobby-artikelen, gemeenteraadslid en wethouder in Wassenaar, lid Provinciale Staten, lid Tweede Kamer, nu burgemeester van Zoetermeer en waarnemend burgemeester van Wassenaar). ‘Daar kan je niet uit concluderen dat Nederland bestuurd zou worden door een gesloten partijkartel,’ zegt onderzoeker Joost Berkhout. ‘Alleen al het feit dat juist Baudets Forum voor Democratie uit het niets met twee zetels in de Kamer kan komen, toont aan dat het democratisch systeem wel degelijk open is en kansen biedt aan nieuwkomers. Dat kon je ook al zien aan de doorbraak van de LPF, de PVV, 50Plus en DENK.’
Wat wél blijkt uit de cijfers, zegt Berkhout, is dat de klassieke bestuurderspartijen CDA, VVD en PvdA nog steeds oppermachtig zijn in de verdeling van politieke en bestuurlijke functies. ‘Vandaar het beeld van de banencarrousel. Die partijen zijn de afgelopen decennia ook verreweg het grootst geweest in alle politieke gremia, van de gemeenteraden tot de Tweede Kamer, en hebben dus een veel groter reservoir van actieve politici dan andere partijen. Het is begrijpelijk dat ervaren politici eerder gekozen of benoemd worden in politieke en bestuurlijke functies dan nieuwkomers.’
De laatste jaren is de electorale steun van PvdA, CDA en VVD snel ingezakt. Sinds de laatste verkiezingen hebben ze samen nog maar 61 zetels in de Tweede Kamer. ‘Maar het effect daarvan op het aantal functies dat door die partijen wordt bezet, werkt pas door op langere termijn.’
Opmerkelijk is ook dat de banen van oud-Kamerleden van de PVV, de partij die verklaard tegenstander is van ‘beroepspolitici’, ook voor een groot deel uit politieke functies bestaan: 78 procent. Maar daar is een andere verklaring voor. Om greep te houden op zijn partij zet Geert Wilders vaak loyale partijgenoten die zich al bewezen hebben op nieuwe posten, zoals Raymond de Roon die overstapte naar de gemeenteraadsfractie in Almere en André Elissen die de Kamer verruilde voor de Haagse gemeenteraad en het Europarlement. ‘Bovendien is het voor oud-PVV’ers vanwege het imago van hun partij lastig om überhaupt een baan te vinden buiten de politiek,’ zegt Berkhout, ‘zodat ze misschien vaker in politieke functies blijven hangen’ (zie ook: ‘Banencarrousel werkt niet voor alle Kamerleden’). Overigens hoeft het bestaan van die banencarrousel niets te zeggen over de motivatie van de betreffende politici, benadrukt Berkhout: ‘De veronderstelling dat ze allemaal baantjesjagers zouden zijn is hiermee niet bewezen. Feit is alleen dat het systeem zo werkt dat politici van gevestigde partijen eerder in andere functies in en rondom de politiek terechtkomen.’
VVD’ers maken grootste sprong
Het beeld van de Haagse banencarrousel wordt versterkt door een ander opvallend onderzoeksresultaat. Joost Berkhout en zijn team wogen ook de zwaarte van de banen van parlementariërs voor en na hun Kamerlidmaatschap in de periode sinds 1972, volgens de classificatie die ook door het CBS wordt gebruikt: leidinggevende topfuncties (bijvoorbeeld staatssecretaris, minister, Eurocommissaris, voorzitter van organisaties als FNV en VNO-NCW, bestuurslid van de SER, de Algemene Rekenkamer of een top-50-onderneming), subtop (burgemeester, commissaris van de Koning, lid van het Europees Parlement, voorzitter van een grote brancheorganisatie of universiteit, lobbyist voor een top-50-onderneming), middenkader (gemeenteraadslid, lid van de Provinciale Staten, ambtenaar, manager, consultant) en uitvoerende functies (boer, metaalbewerker, politieman). Wat blijkt? VVD’ers maken na het Kamerlidmaatschap gemiddeld verreweg de grootste sprong in hun carrière van alle grotere partijen: de zwaarte van hun functies stijgt gemiddeld met 19 procent. Ter vergelijking: bij de PvdA is dat maar zes procent. Onder de onderzochte banen van VVD’ers vóór hun Kamerlidmaatschap bevinden zich maar twee procent topfuncties, erna 16 procent. ‘Dat is te verklaren uit het feit dat de VVD de afgelopen decennia vaker heeft geregeerd dan CDA en PvdA,’ zegt Berkhout. In de subtop daarentegen is het CDA verreweg het ruimst vertegenwoordigd, met 30 procent vóór en 45 procent na het Kamerlidmaatschap. Vooral voor VVD’ers en CDA’ers kan een Kamerlidmaatschap dus een mooie opstap zijn naar een hogere functie.
Verweven met de ambtenarij
Nog een opvallend patroon is de verwevenheid van de actieve politiek met de ambtenarij en de semipublieke sector. SP-Kamerlid Ronald van Raak signaleerde onlangs in een column dat een wel héél groot deel van de bewindslieden in het nieuwe kabinet-Rutte voorheen ambtenaar was, zoals Kajsa Ollongren op Algemene Zaken, Carola Schouten op Sociale Zaken, Ank Bijleveld bij de gemeente Hengelo, Hugo de Jonge op OCW, Wouter Koolmees op Financiën, Sigrid Kaag op Buitenlandse Zaken, Ingrid van Engelshoven op Verkeer en Waterstaat. ‘Er is een relatief kleine groep mensen die je telkens ziet terugkomen,’ zegt Van Raak. ‘Van ambtenaar naar Kamerlid naar minister. Het is allemaal hetzelfde soort van mensen, met dezelfde soort ideeën en opvattingen. Dat is slecht voor de democratie. Den Haag is niet een goede afspiegeling van de bevolking.’
De verwevenheid van de politiek en de ambtenarij werd al veel eerder onder de loep genomen door journalist Gerard van Westerloo, maar dan op lokaal niveau. In een beroemde reportage voor Vrij Nederland in 1990 over de gemeentepolitiek in Arnhem, later gepubliceerd in de bundel Niet spreken met de bestuurder, liet hij zien dat er een kongsi was ontstaan tussen lokale politici, ambtenaren en adviseurs die elkaar de bal toespeelden, soepel springend van de ene bestuurlijke of politieke positie naar de andere, met een groeiende kloof tussen het technocratische bestuur en de gewone kiezer tot gevolg.
De observaties van Van Raak en Van Westerloo worden ondersteund door het onderzoek van de UvA, althans wat betreft het grote aantal voormalige ambtenaren onder politici. Van de gevestigde partijen zijn vooral PvdA-Kamerleden vaak afkomstig uit de ambtenarij of de semipublieke sector: 34 procent. Ter vergelijking: van de SP’ers niet meer dan 16 procent. De PvdA wordt op de voet gevolgd door D66 (32 procent). Ook van de PVV-Kamerleden komen er opvallend veel uit de semipublieke sector of de ambtenarij (28 procent), maar daarbij moet worden opgemerkt dat juist bij de partij van Geert Wilders veel oud-ambtenaren met eenvoudiger functies te vinden zijn, zoals voormalige leraren en politiemensen. Opvallend is ook dat veel SP’ers ná hun Kamerlidmaatschap emplooi vinden in de ambtenarij of de semipublieke sector: met 24 procent het hoogste percentage van alle partijen (zie grafiek 1). Kennelijk is ook de Socialistische Partij niet immuun voor de verwevenheid waar Ronald van Raak zich boos over maakt. ‘Op zich ligt het voor de hand dat juist mensen die hart hebben voor de publieke zaak eerst ambtenaar worden en later politicus, en daarna op een of andere manier voor de overheid blijven werken,’ zegt Joost Berkhout. ‘Oud-beleidsambtenaren zijn ook goed thuis in ingewikkelde dossiers en kennen de beleidstaal. Dat is van belang voor politieke partijen. Maar daardoor wordt de indruk versterkt dat tussen ambtenaren en politici een wel héél innig netwerk wordt onderhouden.’
De groene maffia
Zoals veel PvdA-Kamerleden afkomstig zijn uit de ambtenarij of de semipublieke sector, zo komen veel VVD’ers uit het bedrijfsleven en D66’ers vaker dan gemiddeld uit internationale functies (zie grafiek 1). GroenLinks-Kamerleden op hun beurt zijn het vaakst van alle grotere partijen afkomstig van ngo’s zoals Greenpeace en Milieudefensie (15 procent) en van universiteiten en andere ‘expertiseorganisaties’ (ook 15 procent, zie grafiek 3).
Dat is het netwerk dat door boze vissers, boeren en andere critici van radicaal milieubeleid wel ‘de groene maffia’ wordt genoemd. Toen Greenpeace bijvoorbeeld in 2011 en 2015 zware stenen in de Noordzee afzonk om onderwaternatuur tegen de visserij te beschermen, klonken vanuit visserskringen woedende verwijten tegen de milieulobby. Het patroon dat ze ontwaarden: Greenpeace voert actie, groene wetenschappers uit Wageningen leveren er de argumenten bij, groene politici praten het goed in het parlement. De tegendraadse publicist Rypke Zeilmaker sprak over ‘de groene maffiapraktijken’ van milieuactivisten, ecologen en GroenLinks-politici die elkaar de bal toespelen: precies het verwijt dat VVD, CDA en PvdA krijgen vanwege hun politieke en bestuurlijke netwerken in andere sectoren. Bekende kopstukken van die groene lobby zijn Wijnand Duyvendak (achtereenvolgens actief in de kraakbeweging, campagneleider en directeur van Milieudefensie, Kamerlid en tegenwoordig spreker over milieuvraagstukken), Suzanne Kröger (voorheen campaigner en internationaal projectleider bij Greenpeace, sinds maart lid van de Tweede Kamer), en Liesbeth van Tongeren (directeur van verschillende ngo’s in Australië, directeur van een opvanghuis in Den Haag, directeur van Greenpeace Nederland, sinds 2010 lid van de Tweede Kamer).
Volgens Van Tongeren is er ‘niks mis mee’ dat de overstap van milieuorganisaties naar GroenLinks regelmatig wordt gemaakt. ‘Zoals relatief veel mensen uit de vakbeweging actief zijn in de PvdA en mensen uit het bedrijfsleven in de VVD komen veel GroenLinksers uit de milieubeweging. Het verwijt dat we van de “groene maffia” zouden zijn, heb ik ook weleens gekregen. Dan zeggen ze: jullie zijn toch die mensen die willen dat we in plaggenhutten gaan wonen en knollen eten? Waar het om gaat is dat álle groepen zich in het parlement kunnen herkennen, en dus ook de mensen die het milieu belangrijk vinden. Zelf ben ik indertijd voor de politiek gevraagd door Kathalijne Buitenweg. Grosso modo kon ik me vinden in de standpunten van de partij, we delen dezelfde idealen en het zijn mensen bij wie ik me thuisvoel. Als ik zelf hoor dat er ergens een functie vrijkomt, gooi ik dat ook in mijn netwerk, vooral om vrouwen op hogere posities te krijgen. Ik ben nu ook een cursus Toezichthouder gaan doen op Nyenrode, om na mijn Kamerlidmaatschap makkelijker werk te vinden en straks de kwaliteiten in huis te hebben voor bestuurlijke en toezichthoudende functies.’
Baas in burgemeestersland
De eerdergenoemde dominantie van CDA, PvdA en VVD in bestuursfuncties is het best te zien aan de burgemeestersbenoemingen. Volgens het laatste overzicht van het ministerie van Binnenlandse Zaken uit maart 2017 zijn van de 325 burgemeester er 110 van het CDA, 94 van de VVD en 69 van de PvdA. Gewogen naar inwonertal is dat samen 87 procent (zie grafiek 4), terwijl die drie partijen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010 maar 46 procent van de stemmen haalden en in 2014 nog geen 40 procent. Naar evenredigheid hebben de drie partijen dus ruim twee keer zoveel burgemeesters als ze zouden ‘verdienen’, terwijl andere partijen als D66, GroenLinks en de ChristenUnie er nauwelijks aan te pas komen, en de SP en de PVV al helemaal niet.
De meeste grotere partijen (behalve de SP en de PVV) hebben leergangen voor leden die burgemeester willen worden en een ‘coördinator benoemingen’ in de Kamerfractie of op het partijbureau die zich met de burgemeestersposten bezighoudt. Maar die coördinatoren roepen in koor dat het parachuteren van burgemeesters vanuit Den Haag sinds 2001 voorgoed voorbij is: sindsdien zijn het de gemeenteraden die de burgemeester kiezen, alles wat de politieke partijen kunnen doen, is coördineren welke partijgenoten waar gaan solliciteren. In de PvdA-fractie had Jeroen Dijsselbloem de afgelopen maanden die taak. ‘Het is niet meer zo dat de PvdA er mensen tussen kan schuiven,’ zegt hij. ‘Als coördinator benoemingen kan je hooguit vertrekkende collega’s een duwtje in de rug geven en zeggen: is die functie niks voor jou? Ik heb bijvoorbeeld Ahmed Marcouch aangeraden te gaan solliciteren in Arnhem. Maar de keuze is aan de gemeenteraden.’
Sleutelrol
Een sleutelrol in het systeem speelt nog steeds de commissaris van de Koning: hij of zij stelt de groslijst op van sollicitanten voor een burgemeesterspost en legt vervolgens een lijstje van geschikte kandidaten voor aan de vertrouwenscommissie van de betreffende gemeente. Volgens Steven van Weyenberg, coördinator benoemingen in de D66-fractie, is dat het enige moment in de procedure waarop politieke partijen kunnen proberen de burgemeestersbenoemingen te beïnvloeden. ‘Dan kan je de commissaris van de Koning of zijn of haar kabinetschef nog even wijzen op de bijzondere kwaliteiten van de kandidaat van je partij,’ zegt hij. ‘Maar je moet er in elk geval geen druk op zetten, want dat werkt alleen maar contraproductief. De kwaliteit moet voorop staan.’
Dan is de vraag: hoe groot is het stempel dat commissarissen van de Koning zelf op de burgemeestersbenoemingen kunnen drukken? Eerste vaststelling: de CdK’s zijn nog steeds allemaal van CDA, VVD of PvdA, op Han Polman (D66) in Zeeland na. Joost Berkhout en zijn team onderzochten de benoemingen in de provincies waar de commissaris van de Koning de afgelopen jaren van politieke kleur is gewisseld, om te kunnen beoordelen of de persoon van de CdK verschil maakt. Daarbij werden alleen de ‘kroonbenoemingen’ onder de loep genomen en niet die van waarnemend burgemeesters. Wat blijkt? Onder de commissarissen van de Koning van de verschillende partijen werden opvallend veel burgemeesters van de eigen politieke kleur benoemd. In Noord-Holland bijvoorbeeld werden onder Harry Borghouts (GroenLinks), CdK van 2002 tot 2009, vier burgemeesters van GroenLinks geïnstalleerd: een unicum in burgemeestersland. Onder zijn opvolger Johan Remkes (VVD) daarentegen: nul. Maar volgens Remkes heeft dat met zijn politieke affiliatie niks te maken: ‘Ik heb wel GroenLinksers doorgestuurd naar vertrouwenscommissies, maar daar werden ze niet op nummer één gezet.’
Het begint steeds meer te lijken op een free fight tussen CDA, PvdA en VVD.
Ook in Zuid-Holland is verschil zichtbaar. Daar werden onder Jan Franssen (VVD), CvK van 2000 tot 2014, het vaakst VVD’ers benoemd: 31 in totaal, gevolgd door 24 CDA’ers en 20 PvdA’ers, terwijl onder zijn opvolger Jaap Smit (CDA) juist meer CDA’ers aan de slag konden: negen tot op heden, gevolgd door acht van de VVD en vijf van de PvdA. Maar van het verwijt van achterkamertjespolitiek wil Jaap Smit niks weten. ‘Dat is kletskoek,’ zegt de oud-CNV-voorzitter. ‘Bij het beoordelen van kandidaten interesseert het mij geen fluit van welke partij ze zijn. Ik kijk alleen naar ervaring en bestuurlijke kwaliteiten. Vervolgens is het aan de gemeenteraad, die ook de profielschets opstelt.’
Het grootst zijn de verschillen in de provincie Utrecht, waar onder Roel Robbertsen (CDA), CdK van 2007 tot 2013, het CDA de meeste burgemeestersbenoemingen kon noteren. Onder zijn opvolger Willibrord van Beek (VVD) daarentegen werden sinds 2013 juist de meeste VVD-burgemeesters benoemd (zie grafiek 5). Ook van Beek ontkent dat zijn partijpolitieke voorkeur daar ook maar íets mee te maken heeft. ‘Het speelt vast mee dat de VVD de afgelopen jaren sterker is geworden in de gemeenteraden,’ zegt hij. ‘Zíj maken de uiteindelijke keuze. Ik doe alleen de eerste schifting.’ Daarbij legt Van Beek naar eigen zeggen, net als Remkes en Smit, de hele groslijst van sollicitanten altijd voor aan de betreffende vertrouwenscommissie en vervolgens zijn eigen keuze plus toelichting, waarna die commissie de voordracht opstelt. En die valt dus in veel gevallen gunstig uit voor ervaren bestuurders van de VVD. Zo is volgens de commissarissen ook het overweldigende aantal burgemeesters van CDA-, VVD en PvdA-huize in Nederland te verklaren. Van Beek: ‘Gemeenteraden maken in de regel een veilige keuze voor een ervaren bestuurder met een goed netwerk, en die zijn nu eenmaal vaker van een van die drie partijen.’ Jaap Smit: ‘Ik vind het volkomen begrijpelijk dat gemeenteraden niet voor politieke avonturiers kiezen maar voor bestuurders met ervaring. Besturen is een vak, dat kan niet iedereen.’
Ervaren bestuurders
Dat is dus hoe het werkt: gemeenteraden en commissarissen van de Koning geven de voorkeur aan ervaren bestuurders, die vrijwel altijd van het CDA, de VVD of de PvdA zijn. En daardoor slagen bijna alleen kandidaten van die partijen erin ervaring op te doen en vervolgens weer benoemd te worden op een nieuwe post.
‘Uit de cijfers blijkt hoe groot het overwicht van de gevestigde partijen nog steeds is, terwijl hun electorale draagvlak steeds kleiner is geworden,’ zegt Nico Baakman, politicoloog aan de Universiteit van Maastricht en expert in burgemeestersbenoemingen. ‘Het verschil is alleen dat de grote partijen vóór 2001 stilzwijgende regels hanteerden over een evenredige verdeling van de posten. Het begint nu steeds meer te lijken op een free fight tussen CDA, PvdA en VVD, zelfs als commissarissen van de Koning daar niet bewust aan meedoen. Kandidaten van andere partijen komen er nog steeds nauwelijks tussen. Bij de benoemingen van oud-politici in andere sectoren werkt het op dezelfde manier. Het is al grote winst dat Maastricht sinds 2015 voor het eerst een burgemeester heeft die partijloos is. Zo onbegrijpelijk is het dus niet dat veel mensen het idee hebben dat het land wordt bestuurd door een schaduwmacht.’
Carrousel niet voor alle Kamerleden
Hoe soepel de banenmachine ook draait voor goed ingevoerde oud-parlementariërs met bestuurlijke ervaring, de carrousel werkt zeker niet voor alle Kamerleden. De afgelopen jaren kwamen veel politici met een minder goed netwerk terecht in de wachtgeldregeling. Volgens de laatste rapportage van het ministerie van Binnenlandse Zaken uit februari vorig jaar had ruim 40 procent van de oud-parlementariërs en -bewindslieden die in 2012 uit de politiek vertrokken twee jaar later nog steeds geen echte baan. Wie in de wachtgeldregeling belandt, is na drie maanden verplicht wekelijks te solliciteren en zich te laten ondersteunen door een reïntegratiebureau, compleet met assessment en psychologische test.
Baantjesjagers
Een van die bureaus is LoopbaanNaPolitiek, mede opgericht door oud-CDA-Kamerlid Rendert Algra. ‘Er wordt wel geroepen dat “de politici” baantjesjagers zijn,’ zegt Algra, ‘maar veel oud-Kamerleden en zelfs oud-bewindslieden komen moeilijk aan de bak. Daardoor gaan ze maar kleinere banen zoals adviesfuncties stapelen, of blijven ze aangewezen op de wachtgeldregeling.’
Algra schat het aantal echt moeilijke gevallen op 10 procent. ‘Ze weten vaak zelf niet goed wat ze willen, en politici hebben geen goed imago bij veel bedrijven en zelfs bij semipublieke organisaties.’ In het bedrijfsleven hebben VVD’ers en CDA’ers een streepje voor, weet Algra, en PvdA’ers komen makkelijker terecht op bestuursfuncties in de zorg of de sociale sector. ‘Maar voor SP’ers en GroenLinksers is dat veel lastiger. En voor PVV’ers is het helemaal moeilijk om weer aan het werk te komen.’
Dat bevestigt ook een oud-PVV-parlementariër die anoniem wil blijven omdat hij druk aan het solliciteren is: ‘Als je in de fractie van Geert Wilders hebt gezeten, ben je besmet. Als ik had geweten hoe moeilijk het zou zijn daarna weer een baan te vinden, denk ik niet dat ik de politiek in was gegaan.’
Rendert Algra schat het aantal oud-politici die wél overduidelijk profiteren van de banencarrousel en op hoge functies terechtkomen, op zo’n 15 procent. ‘Die hebben geen begeleiding nodig. Via hun netwerk komen ze zelf wel weer aan een mooie baan.’
Wat vinden de Nederlanders van de banencarrousel?
In opdracht van Vrij Nederland en Nieuwsuur deed I&O Research van 26 t/m 30 oktober 2017 een landelijk representatief onderzoek naar de opvattingen van de Nederlanders over de Haagse banencarrousel.
Van de 1.747 Nederlanders van 18 jaar en ouder die werden ondervraagd, meent 57% dat politieke partijen hun eigen mensen de mooiste banen toeschuiven, 45% is ervan overtuigd dat VVD, CDA, PvdA en D66 de macht onder elkaar verdelen, en 27% zegt geen vertrouwen meer te hebben in de politiek. Die percentages zijn aanzienlijk hoger onder kiezers van de flankpartijen SP, Forum voor Democratie en PVV. Zo meent maar liefst 74% van de PVV-kiezers en 78% van de Forum voor Democratiestemmers dat de macht onderling wordt verdeeld door VVD, CDA, PvdA en D66. Veel kiezers hebben ook grote moeite met de tussentijdse overstap van VVD-Kamerlid Bart de Liefde naar Uber (47% zegt: dit zou niet moeten kunnen) en het gerucht dat Melanie Schultz in de running zou zijn als topvrouw van Schiphol: 40% (VVD-kiezers hebben daar minder problemen mee: 33% respectievelijk 14%).
De overstap van PvdA-bewindsman Martijn van Dam naar de NPO wordt iets milder beoordeeld: 24% zegt dat het niet zou moeten kunnen. In het verlengde van die bezwaren is 42% voorstander van een afkoelingsperiode: een oud-minister zou twee jaar na vertrek niet op hetzelfde beleidsterrein werkzaam moeten zijn. Bijna de helft van de kiezers zou het goed vinden als bestuurders ook voortkomen uit nieuwere politieke partijen zoals SP, PVV, GroenLinks, 50Plus of Partij voor de Dieren.
Volgens 63% zouden sollicitatieprocedures van bestuursfuncties openbaar en toegankelijk moeten zijn voor iedereen; 50% is voorstander van de gekozen burgemeester, 24 % is tegen. Een flinke meerderheid van 63% vindt het ‘heel belangrijk’ dat bij de selectie van bewindslieden inhoudelijke kennis voorop staat. Niet meer dan 7% vindt partijpolitieke achtergrond daarbij van groot belang. Dat bijvoorbeeld VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra zonder noemenswaardige internationale ervaring tot minister van Buitenlandse Zaken werd benoemd, wordt door de kiezer slecht gewaardeerd. ‘De gevestigde partijen schieten in hun eigen voet door de aantrekkelijke bestuursfuncties bij zich te houden,’ concludeert onderzoeker Peter Kanne. ‘Dat voedt politiek cynisme en jaagt de kiezers naar de partijen op de flanken.’
Verantwoording
Dit onderzoek is in opdracht van Vrij Nederland en Nieuwsuur uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam onder leiding van politicoloog Joost Berkhout, m.m.v. Patrick Statsch, Kas Woudstra en Ellemijke Donner. De gegevens over de carrières van politici zijn verstrekt door het Parlementair Documentatiecentrum. Voor dit onderzoek zijn alle banen van alle ruim 1400 parlementariërs sinds 1945 geanalyseerd, meer dan 14.000 functies in totaal. Voor de periode vóór 2001 is gebruikgemaakt van een aselecte steekproef, met een zwaarder gewicht voor de recentere decennia. De functies zijn ingedeeld in acht categorieën. Het ‘gewicht’ van elke baan is geclassificeerd volgens de indeling van het CBS. De cijfers van de burgemeestersbenoemingen zijn aangeleverd door het ministerie van Binnenlandse Zaken (overzicht maart 2017) en de betreffende provincies (tot begin november 2017).