Religie en eten hebben een moeizame relatie. Religies kennen feestdagen. Feestdagen vier je. En vieren gaat bijna altijd gepaard met lekker eten. Op een verjaardag eet je taart. Op Driekoningen verstop je er een boon in. ­Pasen vieren we met eieren, Pesach met matzes en pekelvlees. Na de Ramadan is het Suikerfeest. En met Kerst bereiden we het konijn van de buren. So far, so good.

Maar religies maken het de fijnproever ook erg moeilijk. Vlees is pas echt kosjer (of halal) als het op de juiste wijze geslacht en behandeld is. Maar hoeveel rabbi’s er ook toekijken, een varken zal nooit kosjer zijn.

De joden hebben een flinke lijst aan delicatessen waar ze vanaf ­moeten blijven. Een kleine greep: gerookte paling, mosselen, krabsalade, kaviaar, konijn, paardenbiefstuk, kikkerbillen, salami, bacon en geconfijte zwanenbout.

Moslims hebben het wat dat betreft iets makkelijker: die mogen gewoon geen varken, punt. Maar ja, die mogen dan weer geen alcohol drinken – dat is ook niet echt...