Vrijwel meteen na aankomst op het terras vertelt Clarice Gargard dat ze niet van interviews houdt. Dat ze heeft toegestemd omdat ze dit jaar met twee ‘egodocumenten’ naar buiten treedt, een film en een boek, en het haar relevant lijkt om die van enige context te voorzien. Maar dat ze op haar hoede is. Want interviews, zegt ze, zijn ‘een issue’.

Daarna bestelt ze bij de serveerster een Aperol Spritz (ik doe mee), die nogal een feestelijk gebeuren blijkt te zijn. De zon schijnt uitbundig, de loungebanken zijn comfortabel. Ze steekt zo’n dun mentholsigaretje op (ik biets) en kijkt me aan met een vriendelijke, open blik. ‘Zullen we maar net doen alsof het een echt gesprek is?’

Hm, verwarrend. Maar niet onverwacht. Vanaf het eerste mailcontact was het voelbaar dat Clarice Gargard meteen rekening houdt met de backlash die een stuk als dit kan opleveren, vooral op sociale media. Iets waar ze recentelijk zeer ellendige ervaringen mee had, waarover later meer. Ze lijkt dit te beschouwen als een vaststaand gegeven.

Want zo gaat dat. Als je jezelf profileert als intersectioneel feminist, en je je in columns, debatten en op sociale media ferm uitspreekt over vrouwenrechten, LHTBI-kwesties, machtsstructuren en racisme, dan lig je constant in de vuurlinie. Het persoonlijke is politiek, en vice versa. Het leven als strijd. Alsof ze geen keuze heeft.

‘Objectief gezien heb ik die keuze natuurlijk wel,’ zegt ze. ‘Ik denk dat het minder erg zou zijn als ik me zou conformeren. Als ik minder uitgesproken en stellig zou zijn. Maar ik benoem racisme. Ik benoem zaken die ik als misstanden zie. Hard on the topic, soft on the person – dat probeer ik tenminste. Maar toch.’

Ze wil zichzelf geen activist noemen, ‘omdat ik vind dat ik daarvoor te weinig doe’. Liever gebruikt ze de term social advocate. ‘In mijn columns ben ik soms activistisch, soms beschouwend en analytisch. Als maker heb ik het graag over kleine dingen om iets groters aan de kaak te stellen. Het overlapt. Eigenlijk vind ik dat dat binnen de media niet vaak genoeg gebeurt. Er wordt vaak gedaan alsof je volledig objectief verslag moet doen van dingen, maar ik geloof niet in objectiviteit. Ik ben journalistiek gaan studeren omdat ik vind dat er dingen misgaan, dat we veel dingen niet weten van elkaar. Ik heb de vermoeiende drive om de wereld te willen veranderen, beter te maken. Om iets tastbaars te doen. Dus ja…’

Hoezo vermoeiend?
Lachend: ‘Omdat ik moe ben, altijd! En omdat ik er moe van wórd. Ik werk erg hard, en krijg veel over me heen. Het is überhaupt vermoeiend om je bezig te houden met de misstanden in de wereld. Omdat je ziet hoeveel lijden er is, hoeveel pijn. Maar dat is ook de reden waarom ik vind dat ik er iets aan moet proberen te doen. Het gaat hand in hand. Ik kan niet niks doen. Is altijd zo geweest.’

Maar tegelijkertijd is er dus die zon. En moet gezegd worden dat Aperol Spritz een verdomd lekker drankje is.

Recht om te bestaan

Clarice Gargard (31), afkomstig uit Liberia, geboren in Philadelphia en opgegroeid in het Noord-Hollandse Middelie en Purmerend, schaakt op vele borden tegelijk. Van jongs af aan organiseerde ze debatten voor jongeren. Na haar studie journalistiek aan de Hogeschool Windesheim werkte ze onder meer voor de Amsterdamse zender AT5 en voor BNNVARA-opiniewebsite Joop.nl.

Sinds ze dik twee jaar geleden een column in NRC Handelsblad kreeg, klinkt haar stem luider. ‘Als een van de weinige zwarte vrouwelijke columnisten, wat ik best bijzonder vind. Er is in de mainstream media weinig podium voor mensen met meningen als de mijne. Ik zie het als mijn taak om een ander perspectief te leveren. Dáár ben ik voor. Ik hoef jou niet te overtuigen, wat je ermee doet is aan jou, maar dat perspectief heeft recht om te bestaan.’

Simpel voorbeeld: als Sylvana Simons in het nieuws komt vanwege zware kritiek op de Amsterdamse politie in een zaak die later als suicide by cop bekend kwam te staan, schrijft ze meteen het niet te willen hebben over de inhoud van die zaak, maar focust ze op de manier waarop Simons vervolgens tijdens het spoeddebat door de gemeenteraadsleden wordt behandeld. De titel van de column: ‘De ondankbare zwarte vrouw een lesje leren.’ Dát perspectief dus.

‘Als het om genderongelijkheid gaat, zie je overal dezelfde mechanismen, dezelfde stereotypen. Geweld richting vrouwen is niet voorbehouden aan conservatieve landen.’

Begin dit jaar verscheen Daddy and the Warlord, een documentaire die ze maakte met regisseur Shamira Raphaëla. Het is een zeer persoonlijke zoektocht naar haar Liberiaanse wortels en naar de waarheid over haar vader. In het verlengde daarvan legt ze momenteel de laatste hand aan het boek Drakendochter (dat in oktober uitkomt en waarvan ik een paar hoofdstukken in ruwe versie heb gelezen).

Daarnaast is Gargard dit jaar namens Nederland verkozen tot vrouwenvertegenwoordiger bij de Verenigde Naties. Ze reisde naar New York, voor een grote conferentie en een side event dat ze zelf organiseerde rond het thema Women in media. In oktober zal ze er een afsluitende speech houden, tijdens de algemene vergadering over vrouwenrechten. Om dat idee moet ze nu nog een beetje giechelen. ‘Ik reis met een koninklijke delegatie. Met ambassadeurs, de premier van Aruba en waarschijnlijk ook ministers. Je komt echt op een niveau waarvan ik dacht: jeetje.’

Het zijn nogal uiteenlopende trajecten die je bewandelt.
‘Ik weet het! Ik wil te veel in mijn leven. Spreken in die zaal! Haha, hoezo moet ik dat nou weer doen? No pressure verder, hoor. Maar het was een geweldige ervaring. Zo’n conferentie waar je met diplomaten, activisten, ngo’s en wereldleiders van acht uur ’s ochtends tot drie uur ’s nachts zit te onderhandelen om tot een agreed conclusion te komen over vrouwenrechten, LHBTI-rechten. Het is een absurd circus. Er wordt ook onderhandeld met mensen uit conservatieve islamitische landen, Rusland, de VS, het Vaticaan.’

Hoe vind je in zo’n situatie common ground?
‘Dat verraste me nog. De verschillen zijn groot, natuurlijk. Als het om genderongelijkheid gaat, mogen we in een land als Nederland niet klagen, als je het vergelijkt met Rusland of Saoedi-Arabië. Maar je ziet wel overal dezelfde mechanismen, dezelfde stereotypen. Geweld richting vrouwen is niet voorbehouden aan conservatieve landen. Tijdens mijn side event was de zaal bomvol met vrouwen uit de hele wereld, die zich toch in veel dingen konden vinden. Niet in alles. Aan persvrijheid heb ik niet veel aandacht besteed, omdat dat in Nederland niet op dezelfde manier speelt en ik er dus geen ervaring mee heb. Maar de zichtbaarheid en de participatie van vrouwen binnen media, daarmee is het in veel landen wel zo’n beetje hetzelfde gesteld. Slecht dus.

Ook in Nederland, hè. Als je puur kijkt naar de zichtbaarheid – hoe vaak wordt een vrouw geïnterviewd, hoe zit je bij een talkshow – dan zitten we op 19 procent. Op Europees niveau is dat 24, wereldwijd 25, geloof ik. En dan hebben we het nog niet over participatie – wie er op redacties werken, en in welke positie. Omdat we het er vaak over hebben, lijkt het of we er iets aan doen, maar eigenlijk gaat het slechter dan vijf jaar geleden.’

Zijn er politieke aspiraties geboren?
‘Totaal niet. Eerder in de kiem gesmoord. Je moet je zó conformeren, en dat zei ik al: dat kan ik niet zo goed. Maar het was zeer leerzaam om eens helemaal buiten mijn eigen wereld te kijken, te zien hoe dit soort systemen en mensen werken. Naar wat er nog meer is. Ook al ben ik zelf niet zo.’

Ze is van plan om haar speech flink te promoten, zegt ze. ‘Deze functie bestaat al jaren, heel interessante vrouwen gingen me voor, maar echt bekend is het niet. Dat komt ook een beetje door hoe de VN zich profileert. Er waren van vorige speeches alleen YouTube-filmpjes van slechte kwaliteit, moeilijk te vinden. Het is niet aardig om te zeggen, maar ze zijn er gewoon niet zo goed in. Omdat ik van een andere generatie ben, breng ik andere inzichten en vaardigheden mee. Dus ik ga mijn speech filmen, live streamen, proberen er een event van maken. Een beetje zoals er voetbal wordt gekeken, haha. Want ja, het is toch bijzonder dat het kan, dat het gebeurt?’

‘Mijn generatie zegt: ik ben goed zoals ik ben, accepteer het maar.’
Daddy

Voor het andere traject moest Clarice Gargard naar binnen kijken, naar haar eigen geschiedenis. Het is geen makkelijke kost, en ze geeft meteen toe dat het filmen en het schrijven een flinke wissel op haar gemoedstoestand heeft getrokken – of nee: trékt.

De ‘daddy’ uit de titel Daddy and the Warlord is de man die ze altijd als een held beschouwde. Een man die als directeur van het grootste telecommunicatiebedrijf in Liberia aanzien genoot. Een man die haar weliswaar op haar vierde ‘achterliet’ in Nederland, samen met een al volwassen zus, maar die dat deed om haar te behoeden voor de verschrikkingen van de burgeroorlog die in het Afrikaanse land woedde.

De ‘warlord’ is Charles Taylor, de uitzonderlijk wrede oud-president die in 2012 door het Sierra Leone-tribunaal in Den Haag werd veroordeeld tot vijftig jaar cel voor misdaden tegen de menselijkheid. Hij was berucht om zijn milities van veelal gedrogeerde kindsoldaten. Onder zijn bewind als rebellenleider waren verminkingen, verkrachtingen en zelfs kannibalisme aan de orde van de dag.

Op haar elfde, tijdens een van de weinige keren dat ze haar vader in Liberia bezocht, werd ze door hem aan Taylor voorgesteld. In haar boek beschrijft ze de herinnering aan een stikdonkere kamer waarin een man op een chaise longue lag, met beveiligers aan weerszijden.

‘Kun je iets in het Nederlands zeggen?’ vroeg hij. Zelfs dictatoriale wereldleiders hebben de neiging om het meest banale te vragen aan iemand die een andere taal spreekt.
Zoals wat?’ kaatste ik terug. Een president van een land ontmoet je niet elke dag, maar hij was toch niet indrukwekkend genoeg om m’n bijdehante repliek in te slikken.
‘Say hello,’ gebood Taylor.
‘Hallo,’ zei ik.
‘No, in Dutch,’ corrigeerde hij.
‘That was Dutch.’ Mijn vader leek een seconde zijn adem in te houden. De president schaterde. Ik grijnsde. Daddy lachte en mijn grijns verbreedde zich.
‘Zijn er nog meer koekjes? Geef haar meer,’ zei de machtigste man van Liberia, en ik werd de deur uit geduwd met mijn armen vol rode koekjesdozen.
‘Ik heb de president ontmoet,’ zei ik tegen Daddy terwijl we wegliepen. ‘Ik ga mijn hand nooit meer wassen.’

Was er een specifieke aanleiding om de film nu te maken?
‘Niet echt. Al tijdens mijn opleiding journalistiek zei een docent aan wie ik dit verhaal verteld had dat ik er iets mee moest doen. Ik ben al tien jaar bezig om fondsen te zoeken. Mijn vader is inmiddels 84, dus tijd was wel een factor. Ik wist dat ik er niet omheen kon, maar totaal niet wat me te wachten stond. In de tijd dat ik Taylor ontmoette, snapte ik nog niets. Beetje bij beetje begon ik te beseffen wat de implicaties konden zijn van de functie die mijn vader had. Telecommunicatie is cruciaal, óók bij oorlogvoering. Hoe rijmt hij dat? Het begon te dagen: misschien is hij toch niet de held die ik altijd dacht dat hij was. In het begin stond ik erin als journalist: ik moet onderzoeken, vragen stellen, het kan een goed verhaal zijn. Tegelijkertijd ben ik zijn dochter, die zonder hem is opgegroeid. Ik wilde het begrijpen, hém begrijpen.’

Psychologische film

Ze had haar vader, Sayyuo James Martin Gargard, altijd gezien als een wereldverbeteraar. Iemand die heilig geloofde in zijn taak om mensen, letterlijk, met elkaar te verbinden en zo Liberia vooruitgang te brengen. Dat had hij ook gedaan onder de presidenten vóór Taylor.

Tijdens het maken van de film ontdekte Clarice dat hij in 1993 enige tijd in de gevangenis had gezeten, vanwege de verdenking dat hij de toenmalige president Amos Sawyer afluisterde en informatie doorspeelde aan Taylor. Op de vraag in hoeverre hij met Taylor heulde, en of hij daar, gezien ’s mans reputatie als monster, enige keus in had, krijgt ze in de documentaire geen duidelijk antwoord. Niet van haar vader, die op charmante, vaak ontregelende wijze moeilijke vragen terugkaatst. En ook niet van de andere geïnterviewden. Daardoor is het, zoals haar eigen NRC schreef, meer een psychologische dan een journalistieke film geworden.

In het begin ervan zeg je dat je de waarheid wilt achterhalen. Is het project voor jou dus in zekere zin mislukt?
‘Nee, ik denk dat het juist geslaagd is omdat het niet lukte. Er zijn geen eenduidige antwoorden. Het was een misvatting te denken dat ik die ooit zou krijgen, en dat heb ik door het maken van de film ingezien. Voor mijn boek heb ik nog veel meer research gedaan, en hoe meer ik leerde over de context, hoe ingewikkelder het werd. Véél ingewikkelder dan een simpele goed-of-fout-kwestie.’

Ze vertelt over Liberia, in de 19de eeuw gesticht door ‘Americo-Liberianen’: ‘Voormalige tot slaaf gemaakten die met steun van de Amerikaanse regering naar Afrika terugkeerden en daar in no time uitgroeiden tot de dominante klasse. Ook een vorm van kolonialisme. Dat leverde spanningen op met de oorspronkelijke bewoners, die tot op de dag van vandaag doorwerken. Mijn familie komt uit de inheemse bevolking. Mijn opa was een van de laatste koningen.’

Je bent royalty?
‘Yep.’ Ze houdt haar hoofd schuin, neemt een overdreven netjes nipje van haar Spritz en lacht: ‘You should treat me like princess.’

Dan, meteen weer serieus: ‘Taylor was van gemengde afkomst, maar kwam op voor de inheemsen. Om die reden – en omdat hij tijdens zijn schrikbewind óók voor economische stabiliteit zorgde – is hij nog altijd populair bij een deel van de bevolking. Hij werd ook nog een tijdje door de VS gesteund. Die zich daarna terugtrok, wat je vaak ziet. Mensen die later elkaar tegenstanders werden, werkten eerst samen. Er zijn allemaal lijntjes, het is enorm beladen.’

In je film zegt een man dat je gewoon trots moet zijn op je vaders rol en verder geen moeilijke vragen moet stellen.
‘Ja… Ik was flabbergasted. Dat laat ik ook zien. Vrienden zeiden later: we hebben je nog nooit zo stil gezien. Ik praat heel veel. Maar tijdens de hele film was het total shutdown.’

Het ligt vast mede zo gevoelig omdat de burgeroorlogen in Liberia nog niet zo heel lang geleden zijn.
‘Dat merkte ik overal! Iedereen had een houding van: meisje, waar ben je mee bezig? Ik snap het, hoor. Het is een arm land. Voor de oorlog was het niet zo erg, maar nu wel. Ze zitten daar in de overlevingsmodus, hebben geen tijd voor dit soort thema’s. Het is natuurlijk mijn privilege dat ik daar van buitenaf wel over kan praten. Uiteindelijk denk ik dat zoiets nodig is om beter te weten wie je bent als land, als Liberiaan. Maar poeh, het was moeilijk, hoor.’

Heb je toen de camera uit was harder doorgevraagd bij je vader?
‘Ik heb het geprobeerd. Hij liet wel iets meer los, maar ik merkte tegelijkertijd dat we eigenlijk uit andere werelden komen, en dat mijn vragen voor hem soms onbegrijpelijk waren: “Wat bedoel je? Ik zat hier en deed gewoon mijn werk.” Ik denk ook dat hij niet alles wil vertellen, kán vertellen.’

Oud-president Amos Sawyer komt ook kort aan het woord. Hij zegt over je vader: ‘he is not the angel that someone wants him to be.’ Wie is die someone?
‘Dat vroeg ik me ook af. Het was de regisseuse die met hem belde, omdat hij niet met mij wilde praten. Hij ratelde, iets zat hem hoog. Misschien het feit dat mijn vader nog steeds geliefd is. Maar ik voelde me aangesproken. Het deed wel een beetje pijn. Ik dacht: shit, heeft-ie gelijk? Waarom doe ik dit eigenlijk? Natuurlijk was ik er graag achtergekomen dat mijn vader niks dan goede bedoelingen had.’

In een column schreef je: het is een kwelling om iemand van wie je houdt kritisch te bekijken en de bevindingen vervolgens met de wereld te delen.
‘Ja, dat was heavy. Is heavy. Ik heb er nog steeds moeite mee. Het was ook een proces. Ik ging het doen, niet wetende dat het dit zou worden. Het maakte me enorm kwetsbaar, en ik denk dat ik het publiek en mezelf tekort had gedaan als ik dat niet had laten zien. Het is waarachtig. Dit is wat het is. Ik kon er niks anders van maken.’

Je schreef dat je bang was dat mensen de film tegen je zouden gaan gebruiken. Vanuit de gedachte: je neemt anderen de maat over racisme, maar komt zelf uit een familie met een twijfelachtig verleden?
‘Ja, dat mijn persoonlijke verhaal gebruikt wordt om te zeggen: zie je, ze is zélf fout. Terwijl het volgens mij juist omgekeerd is: ik vraag het van anderen, dus ook van mezelf. Ik denk dat mensen zichzelf over het algemeen te vaak verstoppen, de nare kanten liever weghouden. En ik vind dat álle mensen zich in hun eigen verleden moeten verdiepen. Helaas wordt dat vaak vertaald als: jij vindt dat alle witte mensen schuldig zijn aan het kolonialisme. Terwijl ik dat nooit heb gezegd, nergens. Er zijn mensen die mijn woorden graag verdraaien. En niet om wát ik zeg, maar om het feit dat ik vind dat ik recht van spreken heb. Het sentiment is: ik moet sowieso mijn mond houden. En ook al heeft het niks met elkaar te maken, het voelt alsof ik ze met dit verhaal een stok geef om me mee te slaan.’

‘Als maker heb ik het graag over kleine dingen om iets groters aan de kaak te stellen.’
Constant ongemakkelijk

Waarmee we terug zijn bij het ongemak waar het in het begin over ging. De oorlog in Liberia bezorgde haar een onrustige en ‘ontheemde’ jeugd. Ze woonde ook nog even in Ghana, voordat ze op haar vierde in Nederland neerstreek. ‘En daar,’ schrijft ze in haar boek, ‘werd ik ineens zwart’.

‘Zo was het,’ zucht ze. ‘Misschien verschil ik daarin van mensen die bijvoorbeeld uit Suriname komen, die opgroeiden met een besef van kolonialisme, met een besef van Nederland. Ik wist niet dat ik anders was totdat ik hier kwam. Ik was gewend om voornamelijk tussen zwarte mensen te leven, kom uit een welvarend middenklassegezin. Ik was gewoon Clarice – iemand die er mocht zíjn. Hier werd ik opeens zwart, allochtoon, en moest ik me daartoe gaan verhouden. Het was heel moeilijk te bevatten dat ik in deze samenleving blijkbaar minder was dan andere mensen, vanwege mijn huidskleur.’

Waar hem dat in zit, is een gecompliceerd verhaal. Soms is het duidelijk. Een kind van een vriendin die op school te horen krijgt dat hij ‘de kleur van poep’ heeft. Het basisboek journalistiek dat ze tijdens haar opleiding moest lezen. ‘Daarin stond, echt waar, dat allochtonen geen goeie journalisten kunnen zijn. Want die zijn niet objectief, hebben allemaal banden en beheersen de taal niet. Die tekst is inmiddels aangepast, maar als je dat leest, besef je: dit gaat over mij.’

Vaker is het subtiel, moeilijk grijpbaar. Zit het hem in aangestaard worden, of verstopt in de taal waarmee je wordt aangesproken. ‘Ik was laatst bij Michelle Obama in de Ziggo Dome, en die zei het ook: het is iets wat je voelt, als kind al. Dat je ongewenst bent, niet welkom. Het is voor veel witte mensen heel moeilijk voor te stellen, maar als je je als zwart persoon door de witte wereld begeeft, voel je je constant ongemakkelijk.’

Constant?
‘Altijd. Overal.’

Ook nu?
‘Nee, niet nu. Maar wel als ik me afvraag hoe dit op papier komt.’

Niet de norm

Het klopt, althans tot op zekere hoogte, dat ik me soms moeilijk kan verplaatsen in het beeld dat ze schetst. Als zij schrijft dat ze in Nederland van jongs af aan een ‘afkeer’ heeft gevoeld, als ze zegt dat ze hier ‘niet mag bestaan’, bekruipt mij onwillekeurig het gevoel dat ze een beetje overdrijft, of het in elk geval heel zwaar aanzet.

Zij zegt: ‘Maar als ik het je vertel, kan je me toch geloven? Of je in elk geval afvragen waarom je me niet gelooft? Je wordt je hier constant bewust gemaakt van hoe je eruitziet. Dat is vervelend. Je kunt zelden gewoon incognito opgaan in het straatbeeld. Daar hoef je geen medelijden mee te hebben, maar je moet wel beseffen dat het an sich een ongemakkelijk gegeven is als je je als minderheid begeeft in een ruimte waar je niet de norm bent. Je wordt er altijd op gewezen. Omdat het zo vaak gebeurt, kan het soms zijn dat je dingen verkeerd opvat, dat moet ik erbij zeggen. Maar je wilt niet weten hoe vaak mensen zich geroepen voelen naar me te staren, me aan te raken of aan mijn haar te zitten.’

Ik wil het niet in twijfel trekken, maar ik vind het wel moeilijk om me het voor te stellen. Ik zou nooit zomaar aan je dreads gaan plukken. En ik zie dat ook niet om me heen.
‘Toch gebeurt het. Váák. Meestal is het goedbedoeld, zeggen ze hoe mooi ze het vinden. Maar ze beseffen niet dat het al mijn leven lang gebeurt. En dat ze het doen omdat ik “de ander” ben. Ik ben niet raar. Laat me gewoon de fok met rust. Ik ben het zat om als attractie behandeld te worden. Dan kan jij wel zeggen: ik raak het haar van zwarte vrouwen niet zomaar aan…’

Ik raak het haar van geen enkele vrouw die ik niet goed ken zomaar aan.
‘…maar het punt is dat het véél vaker gebeurt dan bij blonde vrouwen. Omdat blond “normaal” is. Dus ongeacht of jij dat wel of niet doet – en misschien doe je het wel op andere manieren: het gaat erom dat de samenleving op een bepaalde manier zo gestructureerd is, dat sommige mensen minderwaardig worden behandeld, dat we dat niet moeten hebben en dat we moeten nadenken over de manier waarop wij bijdragen aan die structuren.’

‘Steeds meer minderheden laten steeds luider hun stem horen. Ik ook. Het is niet meer: we want a piece of the pie, het is: we áre a piece of the pie.’

In een interview met Viva zei je: ‘In de nieuwe samenleving draait het om ruimte innemen, en ik denk dat ik dat belichaam.’
‘Echt? Hahaha, lekker bescheiden zeg. Maar ja: ik denk dat dat de nieuwe realiteit aan het worden is, en dat we dat ook moeten willen. Steeds meer minderheden, mensen van kleur, migranten, de LHBTI-beweging, laten steeds luider hun stem horen. Ik ook. Het is niet meer: we want a piece of the pie, het is: we áre a piece of the pie. Vorige generaties durfden dat vaak niet aan. Don’t rock the boat, assimileer, loop niet uit de pas. Dat is mens-eigen. We willen graag bij de groep horen.’

‘Deze generatie zegt: ik ben goed zoals ik ben, accepteer het maar. Als je alleen bij de groep mag horen als je jezelf verloochent, dan hoor je er toch niet echt bij. En daar komt weerstand tegen. Het is een van de redenen dat er overal in het Westen rechts-radicale populistische bewegingen opkomen. Het is een strijd die me niet per se makkelijk afgaat. Ik boet ervoor. Maar toch ben ik positief. De globalisering gaat razendsnel, we zijn nieuwe gemeenschappen aan het creëren. Het is een brede maatschappelijke beweging, wereldwijd. Als je kijkt naar de wereldbevolking, denk ik dat het unstoppable is.’

Is dat niet een heel grootsteeds perspectief? Heeft Amsterdam in dat opzicht niet meer gemeen met New York dan met een willekeurig dorp dat dertig kilometer verderop ligt?
‘Ja. Ik snap dat de ontwikkelingen daar niet zo snel gaan. Daar moet je ook rekening mee houden. Maar toch, je moet niet vergeten: als je tot dominante groep behoort, ben je heel lang gevoed met superioriteitsgevoel. Als anderen zeggen: ik wil dat je die macht deelt, dan roept dat iets op. Veel mensen willen dat niet vrijwillig uit handen geven.’

Maar witte mensen in, zeg, een achterbuurt van Venlo voelen zich niet de dominante groep, die voelen zich juist achtergesteld. En dat…
‘…zijn ze ook! Sociaal-economisch hebben ze juist heel veel gemeen met mensen die in de Bijlmer wonen. We zouden er veel meer aan hebben om samen op te trekken dan elkaar te bestrijden, want daar komt toch niks uit. Maar daar hoort voor mij dus wel bij dat je erkent dat naast klasse ook iemands kleur, sekse, seksualiteit en beperking meespeelt bij de vraag in hoeverre je in Nederland een goed, waardig leven kunt leiden. Pas dan kunnen we ergens komen.’

Ze gaat rechtop zitten, verheft heel licht haar stem. ‘Ik vind dit belangrijk, omdat het soms lijkt alsof mensen als ik boos zijn op mensen die het al heel moeilijk hebben. Maar daar gaat het niet om. Het gaat om het systeem. Het gaat erom dat 26 mensen meer geld hebben dan de helft van de wereldbevolking, en we daar minder boos om zijn dan om een vluchteling die huis en haard verlaat om een beter leven te krijgen. Dan is er toch iets mis met het systeem, en hoe wij daarover denken?’

‘Er is lang gezwegen over van alles, mensen zijn lang genegeerd en zijn daar boos over. Dat komt nu allemaal tegelijk op ons af.’
Alsof ik een attractie ben

De angst voor De Ander, zegt ze, zit nu eenmaal diep verankerd. Hij wordt aangewakkerd door mensen als Wilders en Baudet. ‘Maar uiteindelijk is het aangeleerd. Als ik in New York ben, of Philadelphia – waar mijn moeder nog steeds woont – voel ik meer herkenning. Dat is best raar om te zeggen, want juist in Amerika is er zoveel mis op het gebied van racisme. Maar daar word ik minder behandeld alsof ik een attractie ben. Ik zie mezelf terug in het straatbeeld, word als mens gezien. Ik denk dat het hier veel meer gesegregeerd is. Het bewustzijn is anders. Hier wordt gezegd: ik zie geen kleur. Terwijl: je mag best mijn kleur zien, je moet me er alleen niet op beoordelen. Dat heeft ook te maken met de geschiedenis. Amerika is een melting pot geworden door geweld, maar zwarte mensen zijn daar al veel langer.’

Is dat niet ook een verklaring voor het onbegrip en de argwaan bij ons? Ik ben nog opgegroeid in een Amsterdam dat vrijwel compleet wit was.
‘Ja, het is snel gegaan. Ik denk dat daar een taak voor de overheid lag, om dat beter te begeleiden. Het is toch alsof je een gezin bent en er komt ineens een ander kind bij. Die is er gewoon, niemand vertelt waarom, je moet er maar mee dealen. Ik snap dat het in zekere zin nog onwennig is. Daarom zou ik ook nooit zeggen – waar ze me dus wel van beschuldigen – dat witte mensen de oorzaak van alle kwaad zijn. Daar ben ik helemaal niet in geïnteresseerd. Punt is: als het onbegrip zich uit in geweld naar anderen, fysiek of verbaal, in onderdrukking, dan moet je daarover praten. Maar dat komt niet binnen.’

Aangeleerd en doorgegeven

Een sprongetje: ‘Onder de Americo-Liberianen, die al snel de machthebbers waren in het land, was het de groep met een donkere huidskleur die vond dat ze de macht meer moesten delen met de inheemsen. De “lichtere” groep zei: waarom zouden we? Het is heus niet zo dat alleen “de witte man” kan discrimineren. Het gaat om witheid als construct, als symbool voor de macht. De tot slaaf gemaakten die indertijd naar de VS werden verscheept, hadden zulke ideeën niet, maar ze kwamen er wel mee terug. Het is aangeleerd en doorgegeven aan de volgende generatie. Dat gebeurt ook in Nederland. Het is ingebakken geraakt in het systeem. Het is absurd. We moeten al die mechanismen afleren. Allemaal.’

Allemáál?
‘Denk je dat het niet mogelijk is? Ik weiger te geloven dat de mens inherent slecht is. Ze zeggen dat echte verandering zeven generaties nodig heeft. In één mensenleven kan het dus voelen alsof er niets verandert. Daarom is het zo belangrijk dat een nieuwe generatie het stokje overneemt. Misschien komen die telkens dezelfde problemen tegen, ik weet het niet. Maar ik zie in elk geval dat er een steeds grotere groep is die er iets tegen durft te doen.’

Ze zucht. En lacht. Hoog tijd voor een volgende Aperol Spritz.

Het n-woord

Intussen praten we verder. Ik merk op hoe ironisch ik het vind, in het licht van zulke hooggestemde idealen, dat het debat zich in de praktijk zo vaak toespitst op haarkloverijen die van buitenaf moeilijk te begrijpen zijn, en op irritaties over taal. Dat dat volgens mij een factor is in het onbegrip. Als voorbeeld vertel ik dat ik ooit gekapitteld werd toen ik had geschreven: ‘Tien jaar geleden gebruikte ik nog gedachteloos het woord “neger”.’ Tussen aanhalingstekens, om aan te geven dat ik dat dus juist niet meer doe.

‘Zelf gebruik ik het woord “Tokkie” niet meer sinds ik weet dat je daarmee witte mensen uit de onderklasse stigmatiseert. Het is beledigend. Waarom zou je dat willen?’

‘Je had een sterretje kunnen gebruiken,’ zegt ze. ‘Of “het n-woord”. Ik vind het zelf ook weleens lastig, hoor. Kan je zo’n woord bijvoorbeeld gebruiken wanneer je iemand citeert? Maar ik vind dat je moet beseffen dat je iets reproduceert dat pijnlijk is voor veel mensen, omdat het constant is gebruikt is om hen te denigreren. Zelf gebruik ik het woord “Tokkie” niet meer sinds ik weet dat je daarmee witte mensen uit de onderklasse stigmatiseert. Het is beledigend. Waarom zou je dat willen?’

Ik kwam het T-woord wel tegen in je boek.
‘Tussen aanhalingstekens!’ zegt ze schaterend. ‘Ik snap heus wat je bedoelt. Dat jij je afvraagt: ben ik nou alweer fout bezig? Ik was toch al tegen Zwarte Piet? Dat je soms niet weet waar de discussie eindigt. Maar ik denk dat het nog lang niet eindigt. Het is een gesprek dat long overdue is. Er is lang gezwegen over van alles, mensen zijn lang genegeerd en zijn daar boos over. Dat komt nu allemaal tegelijk op ons af.

Het is óók niet leuk om de persoon te zijn die zegt: “Wil je dit misschien niet doen, want het voelt kut voor mij.” Echt: niemand mag je. We moeten er gewoon aan wennen dat deze shit ongemakkelijk is, voor iedereen. Alleen al het idee: het is voor ons allebei vervelend, zóú kunnen verbroederen. Dan kunnen we elkaar dáár in elk geval in vinden.’

Haatberichten

Zo laveert Clarice Gargard tijdens het gesprek tussen vrolijk en ernstig, tussen rekkelijk en precies. Om als het erop aankomt telkens een duidelijke streep in het zand te zetten. Ze wil gelijkwaardig behandeld worden, en komt in het geweer als ze vindt dat dat niet gebeurt. Vorig jaar deed ze aangifte bij de politie, nadat haar Facebookpagina was overspoeld met haatberichten vanwege een live-video van een anti-Zwarte Piet-demonstratie die ze had geplaatst.

‘Het was een rare out of body experience. Toen het begon met die berichten dacht ik: kom op, stoer zijn, gebeurt wel vaker. Is ook zo, natuurlijk. Maar het werden er steeds meer, duizenden, met de meest verschrikkelijke teksten. Dat deed pijn, hoor. Ik heb veel gehuild. Maar ik heb er ook iets aan gedaan.’

Naast de aangifte begon ze een mediaoffensiefje. ‘Ik heb zoveel mogelijk interviews gegeven. Over wat er gebeurd was, maar vooral over hoe we ermee omgaan. Ik vond: je mag het met me oneens zijn, inhoudelijke kritiek leveren, maar dit moet echt niet kunnen. Dat mensen als ik, die een bepaalde positie innemen, niet beschermd worden, terwijl we wel harder aangepakt worden dan anderen, op onze identiteit. Ons zwart-zijn, ons vrouw-zijn.’

Hoe had je beschermd willen worden? Social media zijn toch een onbeheersbaar beest?
‘Veel mensen hebben hier last van, vooral als ze uitgesproken zijn en op een of andere manier niet aan de norm voldoen. Dan krijg je de volle lading. We moeten een veiliger online-klimaat creëren, zodat gemarginaliseerde mensen niet het zwijgen wordt opgelegd. Dat is natuurlijk vooral de taak van sociale media zelf.’

Wat er op Facebook gebeurt, is niet de schuld van NRC, benadrukt ze. ‘Maar ik vind wel dat ze wat steken hebben laten vallen. Als vrouwelijke, zwarte columnist heb ik wel vaker te maken met beledigingen en bedreigingen. Er is soms niet veel aan te doen dat je wordt aangevallen, maar als je weet dat je rugdekking hebt, is het nog draaglijk. Ik voelde me alleen en onveilig.’

Kan dit alles niet voortkomen uit onwetendheid?
‘Natuurlijk. Het is sowieso onwetendheid. Maar als je je er niet van bewust bent dat er op mij anders gereageerd wordt dan op iemand als, zeg, Bas Heijne, is dat ook een probleem. Ze hebben mij gevraagd om wie ik ben en wat ik doe. Niet alleen omdat ik een andere huidskleur heb, maar ook omdat de dingen die ik zeg anders zijn. Dat had de krant van tevoren kunnen bedenken, maar dat konden ze niet bedenken omdat ze het niet vaak zo meemaken. Ook op redacties gaat verandering moeizaam en hebben sommigen het er lastig mee.’

Toch ziet ze ook een zonnige kant: ‘Door wat er gebeurde, heb ik er op de redactie wel een goed gesprek over kunnen voeren. Ik hoop dat ze er een volgende keer alerter op zullen zijn.’

Fotografie: Barrie Hullegie
Styling: Ogènda ten Haar
Make up: Shelly Lashely

Met dank aan Marni, Comme de Garçon, Arket, Les Coyotes de Paris en Margriet Nannings.