Dat de musea in de hele wereld een bloei doormaken en vele bezoekers trekken is een verheugende ontwikkeling. Maar niet voor Pauline Slot in haar boek ‘Museumbezoeking’.

Je in een ‘flow’ bevinden, is een aantrekkelijke mentale staat omdat alles waar je mee bezig bent vanzelf lijkt te gaan: er zijn geen hinderlijke vragen meer of je wel op de goede weg bent, alles gaat ineens vloeiend en gesmeerd. Je kunt bij alles in een flow raken, dus ook bij het maken van ruzie. Of bij het zeuren. Dan raak je in een zeurflow en kan er niets meer door de beugel. Om alles moet dan gezanikt worden: over de doorzichtigheid van het glas of de natheid van de regen.

Tijdens het schrijven Museumbezoeking, haar boek met woordspelerige titel over alles wat met de musea van deze tijd te maken heeft, raakte Pauline Slot in een meer dan tweehonderd pagina’s durende zeurflow. Er deugt altijd wel iets niet aan een museum, dus daar kan je je heerlijk in vastbijten. Is het niet de manier waarop de jassen, tassen en paraplu’s worden verwerkt, dan is het wel het krakende visgraatparket of de wc-rol die verkeerd om zit. Of het educatieve programma van een museum, daar is ook altijd wel iets mee, of met de bordjes waarop staat waar wat te zien is.

Pauline Slot is een humeurig iemand en (naar eigen zeggen) een ‘veteraan’ in het verbreken van relaties. Dat gaat goed samen. Slot kan over alles een temerig toontje aanslaan. De kluisjes? Daar zullen wel muntjes in moeten die we net niet hebben. De koffie? Dat zal wel warm slootwater zijn. Doet een museum moeite een uitnodigende indruk te maken, dan heet het snibbig: ‘En zie hoe musea naar ons uitreiken, en ons uitnodigen voor lering en hoogstaand vermaak.’ Wanneer zich in Nemo, het vooral voor kinderen bedoelde museum voor wetenschap en technologie in Amsterdam, niet alleen muisstille kinderen ophouden, wordt Slot op weg naar boven ‘opgejaagd door de herrie alsof die vuur was en ik alleen op het dak nog gered kon worden.’ Wanneer de Hermitage in Petersburg een prachtige dependance in Amsterdam opent, heet dat drenzend ‘expansieneigingen’. Wanneer ze het Guggenheim Museum in Bilbao bezoekt, krijgt de stad Bilbao ervan langs dat ze voor haar auto geen koninklijke weg naar het museum heeft aangelegd.

Nemo. Foto: Jose Nicolas/Corbis/HH

Slot heeft zo sterk behoefte om de zaken pittig-zeurend te typeren dat het een eigen leven gaat leiden. Ze emmert maar door over de drukte in de grote musea en dat schilderijen alleen nog in combinatie met een half hoofd van een andere bezoeker te zien zijn. Ze geeft af op die massa, maar wanneer ze schrijft dat ‘het nog steeds vooral hoogopgeleiden zijn die het museum binnenstromen’ geeft ze die ‘hoogopgeleiden’ daarmee een kat. En let op dat ‘binnenstromen’. Ze vindt het Kröller Müller Museum een ‘heerlijk museum’, maar ze noemt het gebouw (ze móet en zal een sneer uitdelen) ‘een seniorenbungalow’.

De ingang van het Centre Pompidou in Parijs lijkt op een ‘afvoerputje’, want ligt onderaan het schuin aflopende plein. Het naar binnen gaan, ‘is tot een attractie gemaakt, met uitwendige roltrappen die de ervaring van een reuzenrad beloven.’ Iets wat in verband met een museum een ‘attractie’ wordt genoemd en met een ‘reuzenrad’ wordt vergeleken, kan niet deugen: daarbij denk je aan een pretpark. Maar veertig pagina’s verder staat Slots muts helemaal de andere kant op en is het Centre Pompidou haar favoriete museum en zijn het ‘kleurige pijpleidingen langs de gevel’ die deel zijn ‘geworden van de kunst’.

Dit betreft het drenzen en zeveren over van alles en nog wat in al die musea die Slot in de loop der jaren over de hele wereld heeft bezocht. Dan is er nog de manier waarop ze erover schrijft. Het wemelt in Museumbezoeking van bekkende cliché-zinnen als ‘Inderdaad, hoe elitair wil je het hebben?’. Over de trappen in musea: ‘Eerst buiten adem raken en daarna binnen de adem benomen worden, zoiets.’ En het minachtende toontje als het gaat om bruikleengevers: ‘Ben je financieel gezien wel binnen, maar wil je geen gebouw neerzetten, dan kun je stukken uit je collectie in bruikleen geven. Ook dat ziet er soms dienstbaarder uit dan het is. Schilderijen hangen als kazen te rijpen aan museummuren, en gaan dan de markt op om een goede winst te maken.’ Let op dat ‘soms’ in verhouding tot de omvang van de insinuatie. Over de rust in een museum: ‘En het moet gezegd: het was er lekker rustig.’ Over een automuseum op de toon van de toeristenfolder: ‘En ik moet zeggen dat ik het bijzonder leuk vond, al die zalen met oude en nieuwere auto’s.’

Slot moet over alles kunnen zeuren, emmeren, temen, zaniken, kwezelen, snibben, drenzen en zeveren. Natuurlijk krijgt iedereen wel eens genoeg van het uitmelken van Het meisje met de parel, Het puttertje of Het melkmeisje, maar tegelijk is het ook een tot op het bot afgekloven onderwerp waar niets nieuws meer over te klagen valt. Slot doet ook graag grappig over musea met ‘de plaatselijke collectie potscherven’, of moet op deze manier afgeven op het Rijksmuseum: ‘ook zo’n must see na de renovatie’. Het is alweer bijna over, maar er waren mensen die het overdreven uitbaten van iets met ‘porno’ vergeleken. Dus moet Slot de handel in reproducties van schilderijen nodig ‘reproductieporno’ noemen.

Hermitage Amsterdam. Foto: Andrea Puggioni/Flickr/CC

Slot heeft haar hele leven musea over de hele wereld bezocht. Van wat ze daar echt gezien moet hebben krijgen we vanwege al dit gezanik nauwelijks iets te horen. Tussen het gekwezel door valt een enkele keer de naam van Leonardo da Vinci en zijn schilderij De maagd met kind en St. Anna en die van Corot, van wie ze het zilverwit op zijn schilderijen bewondert. Ook vertelt ze hoe ze als kind getroffen was toen ze voor het eerst het Panorama Mesdag zag. Er valt dus van alles over musea te zeggen, afgezien van al Slots gesnib.

Museumbezoeking is uitgegeven door De Arbeiderspers