Nederlandse militairen pleegden op grote schaal oorlogsmisdaden op Bali, blijkt uit onderzoek van Vrij Nederland.

Esbly, augustus 2013. In een klein dorpje vlak buiten Parijs woont oud-verzetsman Charles Destrée (86). Op tafel bij de gepensioneerde graficus staat een grote doos die hij speciaal van zolder heeft gehaald en waar met pen ‘Indonesië’ op is geschreven.

Het is Destrée’s archief van zijn jaren als oorlogsvrijwilliger in Nederlands-Indië tijdens de onafhankelijkheidsoorlog. Hij ging er in 1946 met de boot naartoe en keerde in 1948 terug in Nederland, waarna hij meteen naar Frankrijk vertrok. Tegenwoordig houdt hij zich vooral bezig met het uitwerken van omstreden theorieën over ons koningshuis. De doos puilt uit met legerbadges, emblemen, gedenkboeken en schetsen die hij als legertekenaar maakte. Er is zelfs een brief van prins Bernhard als dankbetuiging voor zijn inspanningen in het verzet. In een van zijn fotoalbums staan niet eerder gepubliceerde gruwelijke foto’s. We zien gedode Indonesiërs die op een rij liggen, eentje met een kapot geschoten gezicht. Daaromheen staan kampongbewoners. Op een andere foto is een gevangene te zien die wordt weggevoerd, een Nederlandse KNIL-soldaat loopt ernaast. Achterop een van de foto’s is te lezen: ‘Bali. Foto’s van onbekende herkomst. Represailles?’ In een van zijn brieven naar het thuisfront beschrijft Destrée wat er op de foto’s is te zien: oorlogsmisdaden gepleegd door Nederlanders.

Het is een opmerkelijke ontdekking. Nooit eerder kwam in Nederland iets naar buiten over oorlogsmisdaden op Bali. Een wetenschappelijke publicatie uit 1995 van de Canadese historicus Geoffrey Robinson waarin werd stilgestaan bij deze donkere episode (zie kader) wekte geen enkele beroering.

Vrij Nederland sprak met Destrée, en ook met oud-KNIL-sergeant Feddy Poeteray en Koninklijke Landmacht-veteraan Goos Blok. Die laatsen bevestigen dat er misdaden zijn gepleegd op Bali en deden er zelf aan mee. Deze nieuwe onthullingen komen voor de Nederlandse regering op een pijnlijk moment, want volgende week gaat premier Rutte op handelsmissie naar Indonesië. Onlangs maakte de Nederlandse overheid nog excuses voor de misstanden in Zuid-Sulawesi, maar van een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek wil Rutte niets weten. ‘De geschiedenis loopt zoals die loopt,’ zei hij. Partijgenoot Han ten Broek vond zelfs dat ‘de doos van Pandora’ maar beter gesloten kan blijven.

Maar het is de vraag hoe lang die doos nog gesloten kán blijven. De Volkskrant kwam in de zomer van 2012 met publicaties van vermeende standrechtelijke executies bij het Zuid-Sumatraanse dorpje Gedong Tataan, waarna NRC volgde met een bekentenis van een veteraan dat de misdaad door Nederlanders was gepleegd. Trouw kwam afgelopen september met de onthulling dat verzetsheld Jan Vermeulen, in de jaren 1946-1948 van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog onderluitenant van de commandant van de Speciale Troepen Raymond Westerling, meer dan duizend man standrechtelijk executeerde. Nu blijkt dat zich ook op Bali van alles heeft afgespeeld wat het daglicht niet kan verdragen.

Vol idealen
Charles Destrée maakte op het eiland Bali onderdeel uit van het 4e (later 8e) Bataljon van het Regiment Stoottroepen en ging aan de slag als chauffeur én als tekenaar voor de militaire voorlichtingsdienst. Hij zat vol idealen. ‘Wij wilden de mensen van de extremisten bevrijden, net zoals wij door de Canadezen waren bevrijd. We kwamen om de mensen te helpen.’ Uit zijn brieven naar huis, die hij heeft bewaard, blijkt dat hij het prima naar zijn zin had: ‘Ik ga bijna dagelijks met de filmwagen naar het strand en blijf daar dan de hele dag. Ik zwem, klets, teken en lig daar wat te lezen, half in de schaduw onder de klappers.’ Van de strijd met de Indonesische ‘extremisten’ die in de bergen zaten, kreeg hij af en toe wat mee als hij meeging op patrouille: ‘Erg dapper zijn die extremisten niet. Ze schieten een tijdje, maar als we te dichtbij komen lopen ze hard weg.’
Ik blijf het onbegrijpelijk vinden hoe ik ooit aan zoiets heb kunnen meedoen.
Na een verblijf van een paar maanden op Bali begonnen Destrée en zijn strijdmakkers steeds meer overeenkomsten te zien tussen de Nederlandse militairen in Indonesië en de situatie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. In zijn brieven naar huis vergeleek hij de Balinezen die met de Hollanders samenwerkten met NSB’ers: ‘Ze helpen de Hollanders en dus zijn ze goed, is de mening. Maar de Indonesiërs vechten voor hun onafhankelijkheid, net als het verzet in Holland dat deed.’ En ook: ‘Moffen die huizen in brand staken, beriepen zich als rechtvaardiging op Befehl ist Befehl. Maar als onze jongens een kampong in brand steken, hoe is het dan? Is er wel recht te vinden, behalve het recht van de sterkste?’

Destrée en veel van zijn strijdmakkers waren polderjongens uit de Kop van Noord-Holland, zonder enige tropenervaring. Ze wisten niets van de binnenlandse verhoudingen en begrepen weinig van de oorlog waarin ze waren beland. De manschappen die onderdeel uitmaakten van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL), dat al sinds jaar en dag werd ingezet om opstanden tegen het Nederlands gezag de kop in te drukken, behoorden tot een heel ander slag. Voor hen was Nederlands-Indië meer dan een kolonie, het was hun land en hun thuis dat met hand en tand verdedigd moest worden. Op Bali was de KNIL-eenheid Gadja Merah gelegerd, ofwel de ‘Rode Olifant Brigade’. Die bestond vooral uit getraumatiseerde voormalige krijgsgevangenen die aan de beruchte Birmese spoorlijn hadden gewerkt en meteen na afloop van de oorlog de wapenen moesten oppakken. De olifant werd bij de spoorlijn ingezet om zware boomstammen te verslepen, de kleur rood stond voor het vele bloed dat daar was vergoten. Alhoewel de mannen lichamelijk en geestelijk ernstig verzwakt waren, wilden de meesten onder hen meevechten. Bijna iedereen had familieleden verloren als gevolg van de gruwelijke slachtpartijen tijdens de Bersiap-tijd, de chaotische maanden na de Tweede Wereldoorlog, toen Indonesische nationalisten moordend en plunderend rondgingen en duizenden slachtoffers maakten onder vooral Indische Nederlanders. De Gadja Merah-eenheden, waar behalve de voormalige krijgsgevangenen ook Molukse militairen dienden, namen hun taak om orde en rust te brengen en het Nederlands-Indië van voor de oorlog weer te doen herrijzen, zeer serieus. Destrée snapte weinig van de KNIL-ers. ‘Voor elke biels een dooie, zeiden die lui over hun tijd aan de Birma spoorlijn.’ Waarmee ze bedoelden dat ze zwaar hadden geleden. ‘En dan kwamen wij met de Hongerwinter en de Gestapo, dat was ook geen pretje. Het boterde dus al meteen niet, we spraken een andere taal.’

Revolutionaire jeugd
Na de landing van de eerste troepen op het strand in maart 1946 – drie maanden voor de komst van Destrée – verwachtte het Nederlandse leger weinig verzet van de Balinezen, zo blijkt uit het onderzoek van Robinson. Maar na een rustige eerste maand begonnen de problemen. Nederlandse officieren rapporteerden: ‘Dit eens zo vredelievende eiland wordt nu getroffen door een terreur van revolutionaire jeugd, wat een totale ontwrichting van het eens zo goed gestructureerde Balinese sociale systeem dreigt te veroorzaken.’ Het leger reageerde onverbiddelijk. Honderden opstandelingen werden doodgeschoten, duizenden gevangen genomen. Wie zich verzette werd neergestoken, onthoofd of met huis en al in brand gezet. Uit ooggetuigenverslagen die Robinson niet in zijn boek opnam, blijkt dat de Nederlanders kampongs in brand staken en de vluchtende bevolking doodschoten.
Destrée in 1947, net in Indonesië.
De Nederlandse legerleiding was vanaf de allereerste schermutselingen verdeeld over de te volgen strategie op Bali. De hoogste militair op het eiland was een zekere kolonel Ter Meulen, die zelf in Duitse werkkampen had gezeten. Hij riep op tot het staken van het geweld omdat hij vond dat er sprake was van ‘nazipraktijken waartegen de beschaafde wereld de afgelopen jaren heeft gevochten’. Hij rapporteerde aan zijn superieuren dat er in de eerste week van april 1946 al 52 Balinezen waren gedood en velen gewond geraakt. Onder de dodelijke slachtoffers bevonden zich ‘veel onbetekenende opstandelingen en zelfs een moeder en een kind die geen enkele relatie hadden tot het verzet’. Maar de oproep van Ter Meulen maakte weinig indruk op zijn onderofficieren, blijkt uit stukken die Vrij Nederland inzag bij het Nationale Archief. KNIL-kapitein Van Oldenborgh liet het hoofdkantoor in Denpasar weten dat er harde klappen aan de vijand moesten worden toegebracht en wel ‘met álle beschikbare middelen’. Bij de acties moest volgens Van Oldenborgh het doel steeds zijn ‘dat we de tegenpartij verliezen willen toebrengen’. Hij stelde voor gebruik te maken van Piper Cub- en B-25-gevechtsvliegtuigen. ‘Vooral het laatste vliegtuig heeft door zijn snelheid en bewapening een enorme morele indruk.’
Sadistisch
De vliegtuigen werden inderdaad ingezet, doorzeefde dorpen waren het gevolg. In november van dat jaar werden op één enkele dag bijna honderd verzetsstrijders gebombardeerd.
In gevechtssituaties beet het Gadja Merah de spits af. Daarachter kwamen de jongens uit Nederland. Die schrokken van de felheid van de KNIL-militairen. Destrée schreef aan zijn ouders: ‘Zij gaan ervoor door een heel grote smoel te hebben en als ze met velen zijn, er hard en wreed op in te gaan. Gevangenen worden door hen vaak lelijk mishandeld. Als excuses wordt aangevoerd dat hun vrouwen en dochters door de extremisten verkracht worden.’Ook een strijdmakker van Destrée die met VN sprak maar anoniem wil blijven, had moeite met het harde optreden van de KNIL-eenheid. ‘Ik vond ze sadistisch. Mensen werden zwaar mishandeld tijdens de verhoren. Ik heb een keer bijna een vent van de inlichtingendienst doodgeschoten. Die was zo hard op een groep gevangenen aan het inslaan dat ik het niet meer kon aanzien.’ Er waren ook Stoottroepers die bewondering hadden voor de Gadja Merah. Oud-Stoottroeper Karel Keuls, die samen met Destrée op Bali diende, laat VN weten dat hij ze ‘fantastische kerels’ vond die ‘een rotte oorlog moesten vechten tegen de guerrilla’s’. Zij knapten volgens Keuls het echte werk op.

Op een dag kwam een stel ‘Stooters’ naar Destrée toe, of hij mee wilde ‘lijken kijken’. Ze zeiden: ‘Joh Charles, er zijn een hoop doden gemaakt.’ Maar Destrée ging niet mee. Dat was niets voor hem. ‘Later heb ik van één van de jongens de foto’s gekregen die ik nu nog in mijn fotoalbum heb.’ In een brief aan zijn ouders schreef hij: ‘Tabanan, 8 oktober 1946: Laatst was er een gevecht met de extremisten, vijftig kilometer hier vandaan. Acht Balinezen lieten er het leven en vier Jappen. Het stond vast dat de bevolking de extremisten gevoed had. De twaalf doden werden op een rijtje gelegd en de kampongbewoners werden gedwongen naar de verminkte lijken te kijken. Wat denkt men hier nu mee te bereiken?’

Er werd op Bali ook gemarteld tijdens de verhoren van de militaire inlichtingendienst

Na zeventig jaar is Destrée nog steeds verontwaardigd: ‘Het is toch van je reinste krankzinnigheid? Nederlandse militairen schoten extremisten ter plekke dood in een kampong. Hun familieleden, vrouwen en kinderen stonden er noodgedwongen omheen. De dorpelingen werden gestraft omdat ze die extremisten te eten gaven.’ Destrée was destijds geschokt door de gebeurtenissen, maar hij stelde geen vragen aan zijn meerderen. ‘Ik voelde me medeverantwoordelijk dat Nederlanders dit soort dingen deden. Maar je moest eten en drinken en slapen en je dienst doen. De legerleiding was ervan op de hoogte, ik ging ervan uit dat die actie zou ondernemen, maar dat gebeurde dus niet.’

In zijn bil geschoten

Er werd op Bali ook gemarteld tijdens de verhoren van de militaire inlichtingendienst. Koninklijke Landmacht-veteraan en gepensioneerd leraar Goos Blok was een van de mensen die meededen aan de martelpraktijken tijdens die verhoren. VN spreekt hem thuis in zijn studeervertrek, waar hij ook de lessen Nederlands en Engels voorbereidt die hij twee keer per week aan nieuwe immigranten geeft. Blok kwam in december 1947, anderhalf jaar na Destrée, aan op Bali. Op de boot had hij Maleis geleerd. Daarom werd hij bij de inlichtingendienst ingedeeld en belandde hij op de buitenpost Mengwi, waar hij werd omringd met KNIL’ers van de Gadja Merah. Op zijn eerste dag zag hij hoe collega’s een Balinees bewerkten met een waterslang. ‘Die werd zo bij die man in zijn keel geduwd en met water gevuld.’ Al snel deed Blok zelf ook mee. Hij sloeg gevangenen in elkaar, zette ze in de brandende zon en gebruikte de stroom van een veldtelefoon om ze te martelen. ‘Ik gaf ze de elektroden van de telefoon in hun hand en dan draaide ik zodat elektriciteit werd opgewekt. En dan zaten zij te trillen.’ In de buitenpost waar Blok zat, heerste ondanks de gruweldaden onderling een bijna gemoedelijke sfeer. Angst voor aanvallen van extremisten was er niet. Blok en zijn mannen gingen af en toe op patrouille om verzetsstrijders of dubbelspionnen op te pakken. Op een van die tochten werd een burger die op de vlucht was geslagen, in zijn bil geschoten. Hij bleef gewond in een kloof vastzitten. De officier van de groep zei tegen Blok: ‘Schiet hem maar dood. ’t Is zo lastig voor het Rode Kruis om hem uit de kloof te halen.’ Blok weigerde. Toen een ander het wel deed, hield hij zijn mond. Blok: ‘In het rapport stond: op de vlucht doodgeschoten. Schandalig! Zeker toen bleek dat zijn verzetsdaad eruit bestond dat hij had geweigerd belasting te betalen. Daar heb ik nu last van. Ik had die man moeten beschermen.’

Wraakgevoelens

Oud-Gadja-Merah-sergeant Feddy Poeteray (90) beaamt dat er geweld werd gebruikt, ook het soort incidenten dat Destrée beschreef in zijn brieven en dat te zien is op de foto’s. ‘Wij hadden maar één taak gekregen van generaal Spoor en koningin Wilhelmina, en dat was de kolonie beschermen. Dat daarbij onschuldige burgerslachtoffers vielen, was niet te voorkomen.’ Poeterays huis ademt de sfeer van het oude Indië: hij opent de deur in een gebatikte kamerjas en de rijst voor de lunch staat al op. In de boekenkast staan zwart-witfoto’s van voorouders, een rode olifant en zijn Gadja Merah-emblemen. Poeteray had net als veel van zijn medestrijders zware ontberingen geleden aan de Birmese spoorlijn. Bij hem speelden wraakgevoelens een grote rol. Zijn oma en tante waren tijdens de Bersiap-tijd verminkt, vermoord en in een put gesmeten. ‘Wij waren enorm gemotiveerd om te vechten. Dat vrijheidsstreven vonden we gezeur. Het moest snel afgelopen zijn daarmee.’

KNIL-eenheid Gadja-Merah, ofwel de ‘Rode Olifant Brigade’, die vooral bestond uit voormalige Nederlandse krijgsgevangenen. Foto: Beeldbank WO2/NIOD
KNIL-eenheid Gadja-Merah, ofwel de ‘Rode Olifant Brigade’, die vooral bestond uit voormalige Nederlandse krijgsgevangenen. Foto: Beeldbank WO2/NIOD

Poeteray, Destrée en hun eenheden werden na hun verblijf op Bali overgeplaatst naar Sumatra, waar Poeteray bij de inlichtingendienst terecht kwam. Ook daar ging het er hard aan toe. Maar in tegenstelling tot Blok heeft Poeteray terugkijkend geen medelijden met de slachtoffers. Het waren volgens hem vaak dubbelspionnen die de Nederlanders verraadden. ‘Die weerloze en slecht bewapende jongens uit Holland werden gefolterd en in de rivier gegooid. Ik heb de lichamen gezien, met afgehakte benen, uitgestoken ogen, afgesneden schaamdelen. De daders moest je direct opruimen, dat waren de orders die we kregen vanuit het hoofdkwartier in Palembang. Ik zei dan tegen zo’n vent: “Ga maar even plassen” en dan schoot ik hem van achter in zijn nek en dan viel hij meteen dood neer.’ Het doodschieten van een kleine jongen die in opdracht van zijn vader een brug had opgeblazen, ging ook Poeteray te ver. ‘Mijn Hollandse sergeant gaf me opdracht het bibberende jongetje dood te schieten, maar ik weigerde en liep weg.’ Later zag hij tot zijn ontsteltenis dat het kind alsnog was gedood. ‘Wat wist hij nou van die oorlog. Het was een rottijd. Maar als je zei: “Ik word soldaat”, dan moest je de consequenties dragen. Inclusief de wreedheden van beide kanten. Dat hoort bij een oorlog.’ Wrang is dat Poeteray na aankomst in Nederland net als veel van zijn medestrijders aan de kant werd gezet door de overheid en zelfs jarenlang heeft moeten vechten om zijn Nederlanderschap te bewijzen.

Goos Blok schaamt zich nog steeds voor zijn optreden van destijds. In de jaren tachtig ging hij met zijn vrouw naar Bali om in een plaatselijke kerk excuses te maken voor wat hij de bevolking had aangedaan. Hij oogstte daarmee groot applaus, maar tot echte opluchting leidde het bezoek niet. ‘Ik blijf het onbegrijpelijk vinden hoe ik ooit aan zoiets heb kunnen meedoen.’

Voor Charles Destrée, die juist trots is op zijn tijd in Indonesië – ‘we hebben wel degelijk mensen kunnen helpen’ – is het belangrijk dat deze feiten na zeventig jaar alsnog aan het licht komen. ‘Er zijn daar op Bali misdaden tegen de menselijkheid gepleegd. En de Nederlandse staat moet daar verantwoording over afleggen.’

Tweeduizend dode Balinezen

De Canadese historicus Geoffrey Robinson schreef in 1995 The Dark Side of Paradise: Political Violence in Bali, dat nooit in Nederland werd gepubliceerd. Hij staat uitgebreid stil bij de strijd tussen de Nederlanders en de Indonesiërs in de jaren 1946-1949. Uit zijn onderzoek bleek dat het vele geweld op Bali – ook na de onafhankelijkheid – zijn oorsprong vond in het racistische en onderdrukkende koloniale systeem van de Nederlanders. Uit onvrede daarover zetten goed opgeleide Balinezen een eigen verzetsbeweging op. Robinson: ‘De grote vergissing van de Nederlanders was dat ze dachten alleen te vechten tegen de “extremisten” van Java en dat de Balinese bevolking wel aan hun kant zou staan.’

Tweeduizend Balinezen vonden de dood tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd op Bali. Robinson sprak voor zijn boek als eerste met Balinese ooggetuigen van de Nederlandse moordpartijen, maar ook met Nederlandse officieren. Verder raadpleegde hij onze archieven. Hij is verheugd dat de discussie over de vuile oorlog in Indonesië nu opnieuw wordt gevoerd. ‘Toen ik mijn onderzoek deed, was de sfeer hier heel defensief. Historici waren helemaal niet geïnteresseerd in negatieve verhalen over Nederlands optreden in de voormalige kolonie.’ Er is hier tot zijn verbazing weinig aandacht voor deze zwarte bladzijde en er is nooit geld vrijgemaakt voor een groot onderzoek.

 

Meer lezen over Nederlands militair optreden in Indonesië?
Nederlands vuile oorlog, tijd voor een onderzoek
Door Harm Ede Botje

In een vuilcontainer vonden archivarissen twee foto’s van executies door Nederlandse militairen in Indonesië. Eindelijk heeft het grommende beest in de kelder een gezicht gekregen.

‘Jongens, laten we dit huis sparen’
Door Anne-Lot Hoek

Drie Nederlandse militairen die weigerden een kampong in brand te steken tijdens de eerste politionele actie, belandden in de cel. Tijd voor eerherstel. Een reconstructie.

Geen moordenaars, wel een strafblad
Door Harm Ede Botje, Anne-Lot Hoek

Nederland weigert eerherstel voor drie gewetensvolle mariniers. Waarom doet Frans Timmermans niks meer?